ECLI:NL:RBLIM:2017:11854

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 december 2017
Publicatiedatum
5 december 2017
Zaaknummer
03/700289-17, 03/102253-16 (vtvv gps)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot woningoverval met geweld en bezit van amfetamine

Op 5 december 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot woningoverval en het bezit van amfetamine. De verdachte, geboren te [geboortegegevens verdachte], was gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard en werd bijgestaan door mr. W.R. Smeets. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 21 november 2017, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschouwde alle feiten als bewezen, terwijl de verdediging slechts de feiten 1 en 3 als bewezen achtte en vrijspraak voor feit 2 vroeg.

De tenlastelegging omvatte drie feiten: (1) de verdachte heeft samen met een ander geprobeerd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning te beroven, (2) de verdachte heeft geprobeerd in te breken bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], en (3) de verdachte had ongeveer 94 gram amfetamine in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat feit 1 bewezen was, gezien de verklaringen van de slachtoffers en het bewijs van de politie. Feit 2 werd niet bewezen geacht, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk had geprobeerd in te breken. Feit 3 werd wel bewezen, omdat de verdachte dit feit had bekend.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 5 jaar op voor de bewezen feiten, met inachtneming van de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zwaar lichamelijk letsel hadden opgelopen en geestelijk leed hadden ervaren door de gewelddadige overval. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade die door het feit was veroorzaakt. De rechtbank besloot ook tot de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 maand.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700289-17, 03/102253-16 (vtvv gps)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.
d.
5 december 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
gedetineerd in de P.I. Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.R. Smeets, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 november 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een ander met geweld geprobeerd heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ’s nachts in hun woning te beroven;
Feit 2:samen met een ander geprobeerd heeft in te breken bij voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
Feit 3:ongeveer 94 gram amfetamine in bezit heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle feiten bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat de feiten 1 en 3 bewezen kunnen worden. De rechtbank dient de verdachte verantwoordelijk te houden voor het medeplegen van de gewelddadige poging tot het beroven van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning, met dien verstande dat het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen, een breuk van zijn scheenbeen, niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Het bezit van amfetamine kan ook bewezen worden, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte.
Van feit 2 moet de verdachte worden vrijgesproken. De verdachte heeft erkend dat hij eerder bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geweest om geld te bemachtigen en bij die gelegenheid een raampje kapot heeft gemaakt, maar hij heeft ontkend dat hij toen de woning is binnengegaan. [slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een poging tot inbraak op 7 augustus 2017, maar niet helder is of hij het over dezelfde gebeurtenis heeft als de verdachte, nu de verdachte zijn handelen verder terug in de tijd plaatst dan 7 augustus 2017. Er is dus wel wettig bewijs, maar dat is niet overtuigend. De verdachte zou daarom het voordeel van de twijfel moeten krijgen en worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Inleiding
Op 2 augustus 2017 heeft de politie, rond 5:55 uur en 6:54 uur, nabij een woning gelegen aan de [adres] te Mheer, twee verdachten aangehouden: de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . [2] Niet ter discussie staat dat de verdachte en [medeverdachte] in voornoemde woning zijn geweest en dat zij daar waren om de bewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van geld te beroven. Dat hebben zij namelijk bekend. Ook is helder dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel hebben opgelopen ten gevolge van het optreden van beide verdachten.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte] naar de woning is gegaan omdat daar iemand zou wonen met veel geld, terwijl hij zelf grote geldproblemen had. Hij had een koevoet en paralizer bij zich en is de woning binnengegaan door een deur te forceren. [3] De verdachte zegt niet meer te weten wat hij precies in de woning heeft gedaan, maar de rechtbank kan dit afleiden uit de verklaringen van de aangevers, het medisch rapport en de bevindingen van de politie.
De rechtbank zal hierna het relevante bewijs weergeven en daarna daaruit de juridisch relevante conclusies trekken.
De verklaringen van de aangevers
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 2 augustus 2017 samen met zijn partner [slachtoffer 2] in hun woning was. Omstreeks 4:30 uur hoorde hij gebonk aan de voordeur. Samen met [slachtoffer 2] heeft hij de voordeur dicht weten te houden. Niet veel later hoorde hij aan de zijkant van de woning gerommel en gekraak: hij zag twee mannen het raam of de deur, dat wist hij niet meer precies, in de achterkamer forceren. De mannen wisten de woning binnen te dringen en kwamen op hem en [slachtoffer 2] af. [slachtoffer 1] bevond zich toen in de gang, [slachtoffer 2] wist 112 te bellen en te vluchten, de keuken in.
Eén van de mannen had een koevoet waar hij mee uithaalde naar [slachtoffer 1] : hij begon op diens onderbenen te slaan. [slachtoffer 1] hield daar verwondingen en pijn aan over.
Ook voelde hij op enig moment een harde klap op zijn achterhoofd. Hij voelde hevige pijn. Daarna zag hij dat er een zwart apparaat tegen zijn borst werd gedrukt, vermoedelijk een taser. Hij voelde direct hevige pijn in zijn borst.
De man schreeuwde: “Ik wil de kluis, waar is de kluis.” [slachtoffer 1] wilde hem die wijzen, maar hij kon zich niet bewegen. De man heeft hem hierop door de gang, via de woonkamer de achterkamer in gesleept, waar de kluis stond. In zijn paniek lukte het [slachtoffer 1] niet om de kluis te openen met de juiste code. Daarop hoorde [slachtoffer 1] sirenes waarna de twee mannen weggevlucht zijn. [slachtoffer 1] kon de mannen beschrijven: één van hen droeg een zwart t-shirt met een soort glitters erop. [4]
Aangever [slachtoffer 2] heeft -kort samengevat- ook verklaard dat twee mannen de woning zijn binnengedrongen. Eén van hen vloog op [slachtoffer 1] af, de andere op hem. In de keuken kon hij geen kant op. Hij werd tegen de grond geslagen. Liggend op de grond werd hij geschopt en geslagen. Hij voelde hevige pijn aan zijn benen, borst, schouders en hoofd. De man sloeg hem ook met zijn hoofd tegen de keukenlade. De man had een taser in zijn handen. [slachtoffer 2] was bang en begon te schreeuwen dat hij hartpatiënt was. De man liep van [slachtoffer 2] weg. [slachtoffer 2] zag beide mannen bezig aan de kluis in de werkkamer. Toen zij blauwe zwaailichten zagen, zijn de mannen weggegaan. [slachtoffer 2] kon de mannen beschrijven: de man die hem mishandelde had een zwart t-shirt aan met een soort glitters erop. [5]
Het medisch rapport en de bevindingen van de politie
[slachtoffer 1] bleek meerdere schaafwonden en blauwe plekken te hebben over het gehele lichaam: hoofd, torso en benen. Hij had ook een open breuk van het onderbeen links (een graad 1 gecompliceerde fractuur aan de bovenzijde van het scheenbeen), alsmede kleine wonden (sneden) aan beide onderbenen. De geschatte genezingsduur was 6 tot 10 weken. [6]
[slachtoffer 2] had meerdere schaafwonden en blauwe plekken in het gezicht, een schaafwond aan de rechter schouder en schaafwonden en blauwe plekken op de buik. [7]
De politie heeft beschreven hoe zij de woning hebben aangetroffen. Er was schade aan de voordeur: onder andere was het slot bij het houten kozijn geforceerd. Het raam van de deur aan de rechterzijde van het bijgebouw van de woning was deels ingeslagen. [8] Ter plaatse trof men verder -kort samengevat- bloed(veeg)sporen aan, een rood breekijzer en een werkend stroomstootwapen. Ook was de gehele woning door de verdachten doorzocht, waarbij ook matrassen van de bedden getrokken waren. [9]
Overwegingen en conclusies van de rechtbank ten aanzien van het bewijs
Uit voornoemd bewijs volgt dat de verdachte samen met [medeverdachte] naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gegaan om aan geld te komen. Dat laatste is het enige dat niet is gelukt. Juridisch gezien is het daarom bij een poging gebleven. Voor het overige geldt dat de verdachten van het begin tot het eind samen hebben opgetreden: ze zijn gezamenlijk aan de uitvoering van hun plan begonnen, hebben gelijktijdig geweld gebruikt en zijn ook gezamenlijk weer vertrokken. Ze hebben geweld gebruikt, niet alleen om de woning binnen te komen, maar ook om geld te bemachtigen, waarvan zij kennelijk dachten dat het in de kluis zou liggen. In de woning heeft elk van hen één van de slachtoffers mishandeld. Omdat dit alles dienstbaar was aan het gezamenlijke (uitvoeren van het) plan om aan geld te komen, levert het medeplegen op. Dat betekent dat de geweldshandelingen van de ene dader strafrechtelijk ook voor rekening komen van de ander. Dat geldt evenzeer voor de handelingen die de woning hebben beschadigd en het doorzoeken van de woning en overhoop halen van matrassen.
Duidelijk is overigens dat de verdachte degene is geweest die [slachtoffer 2] mishandeld heeft, omdat [slachtoffer 2] verklaard heeft over een t-shirt met glitters en de verdachte bij zijn aanhouding zo’n t-shirt droeg. [10] Dat betekent dat [medeverdachte] aan [slachtoffer 1] verwondingen heeft toegebracht, maar voor de kwalificatie van medeplegen maakt dit in deze zaak niet uit.
Het letsel van [slachtoffer 1] merkt de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel aan, gelet op de ernst ervan. Een gecompliceerde beenbreuk is naar algemeen spraakgebruik niet meer als licht te kwalificeren. Om te kunnen herstellen zijn medisch ingrijpen en een genezingsduur van aanzienlijke omvang noodzakelijk geweest. De rechtbank zal feit 1 overeenkomstig bewezen verklaren.
Feit 2 De vrijspraak
De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrijspreken. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de overval van 12 augustus 2017 mogelijk iets te maken had met een incident op 7 augustus 2017. Ook toen heeft [slachtoffer 2] de politie moeten bellen, omdat er getracht werd in te breken. [slachtoffer 2] hoorde de dader/daders ook in de slaapkamer op de eerste verdieping. Daar bleek een ruit te zijn ingeslagen en was de raamkruk geforceerd.
De vraag is nu of feit 2 bewezen kan worden, omdat de verdachte bekend heeft een keer eerder bij de woning te zijn geweest met [medeverdachte] en toen een ruitje te hebben vernield.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat aan het wettig bewijs voor feit 2 niet de overtuiging kan worden ontleend dat de verdachte dit feit heeft gepleegd, omdat de verdachte meent dat dit voorval zich eerder heeft afgespeeld dan 7 augustus 2017 en hij bovendien nadrukkelijk betwist dat hij in de woning is geweest.
Daarbij is van belang dat mogelijk niet alleen de verdachte eropuit geweest is geld afhandig te maken van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , maar ook andere, onbekend gebleven personen.
De verdachte had zijn informatie immers van derden verkregen en die informatie bestond er ook uit dat de bewoners van de [adres] te Mheer betrokken waren bij hennepteelt. Dat laatste klopt, want uit het dossier blijkt dat attributen voor de hennepteelt in de woning van de aangevers zijn aangetroffen. Algemeen bekend is dat in die wereld met grote regelmaat geprobeerd wordt om de hennep van een ander te rippen. Het kan dus net zo goed iemand anders zijn geweest die dezelfde info had als de verdachte en op 7 augustus 2017 geprobeerd heeft de woning met kwade bedoelingen binnen te gaan. [slachtoffer 2] heeft ook twee hem totaal onbekende personen beschreven die op 6 augustus aan zijn deur kwamen om naar ene [naam] te vragen. Deze beschrijving komt maar heel vaag overeen met de verdachte: alleen de door [slachtoffer 2] genoemde lengte van één van de personen zou enigszins bij de verdachte kunnen passen. Dat vindt de rechtbank niet genoeg om hem te veroordelen.
Feit 3
De rechtbank zal dit feit bewezen verklaren. Zij kan volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit heeft bekend en zijn raadsman geen vrijspraak heeft bepleit (artikel 359, derde lid Wetboek van Strafvordering). De rechtbank acht feit 3 bewezen gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting op 21 november 2017;
  • de kennisgeving van inbeslagneming met de daarin vermelde hoeveelheid van 94 gram bruto
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
op 12 augustus 2017 te Mheer omstreeks 04:30 uur tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld, toebehorende aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en dat geld onder hun bereik hebben willen brengen door middel van braak en daarbij de voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en/of
- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld toebehorende aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
hebbende verdachte en zijn mededader:
- zich naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft begeven en
- zich de toegang tot de woning heeft verschaft door met een breekijzer de deur en het raam te forceren en in te slaan en
- die [slachtoffer 1] meermalen met een koevoet/breekijzer op diens (scheen)benen heeft geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken scheenbeen heeft bekomen en met een onbekend voorwerp (met kracht) die [slachtoffer 1] op/tegen het (achter)hoofd geslagen en
- een taser/stroomstootwapen op de borst van die [slachtoffer 1] heeft gebruikt en
- die [slachtoffer 2] meermalen tegen/op diens benen en borst en schouders en rug en buik en hoofd heeft getrapt en geslagen en
- het hoofd van die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen de keukenlade heeft geslagen en
- tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschreeuwd: "Ik wil de kluis, waar is de kluis" en
- vervolgens die [slachtoffer 1] door de gang, via de woonkamer de achterkamer heeft ingesleept waar de kluis zich bevond;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 12 augustus 2017 te Mheer opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 94 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
poging tot:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad
en tot
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht de oplegging gevorderd van een gevangenisstraf van 5 jaren. De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat vanwege de ernst van feit 1 louter een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde is. Zij neemt niet het advies over van de reclassering om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke achtergrond van de verdachte. Hij zat ten tijde van de feiten emotioneel en financieel aan de grond en had werkelijk alles verloren in zijn leven, met uitzondering van zijn familie en vrienden. Daarmee wil de verdachte niet goedpraten wat er gebeurd is, maar er is een ander perspectief voor de afdoening van de zaak. De raadsman heeft verwezen naar het rapport dat de reclassering over de verdachte heeft uitgebracht, waarin onder meer geschreven wordt dat de verdachte oprecht berouw lijkt te hebben. De verdachte heeft ook uit eigen beweging geprobeerd in contact te komen met de slachtoffers om te laten zien dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.
De eis van de officier van justitie vindt de raadsman te hoog. Met de juiste begeleiding zal zo’n incident zich niet nog eens voordoen. Verder zou ook rekening gehouden kunnen worden met de omstandigheid dat het aandeel van de verdachte in het geweld geringer is geweest dan dat van de medeverdachte.
De raadsman denkt aan een gevangenisstraf van 3 jaren, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een lange proeftijd. Aan het voorwaardelijk deel kunnen dan bijzondere voorwaarden worden verbonden, zoals een verplichte behandeling voor de alcoholverslaving van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een heftige, brute woningoverval. Aan de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zij niet alleen (vreselijk) lichamelijk letsel toegebracht, maar ook fors geestelijk leed. Het feit is nog niet zo lang geleden gepleegd en uit de slachtofferstukken en de korte schets van het gesprek dat de officier van justitie met de slachtoffers heeft gehad, blijkt hoe zij op dit moment nog te kampen hebben met wat hen overkomen is. Hun dagelijks leven wordt geregeerd door fysieke beperkingen en angst. Het zal je maar gebeuren, diep in de nacht, in je eigen woning zo te worden toegetakeld. Te vrezen valt dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hier nog zeer lang last van zullen houden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is hier de enige juiste reactie. Een andere of lichtere sanctie volstaat op geen enkele manier.
De rechtbank hanteert bij veelvoorkomende feiten oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Bij een woningoverval geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 2 jaren, wanneer er licht geweld is gebruikt of er alleen gedreigd is met geweld. De onderhavige zaak valt vanwege het geweld evident in een hogere categorie: die van 5 jaar onvoorwaardelijk.
Het feit is gekwalificeerd als een poging, wat er doorgaans toe leidt dat voornoemde strafmaat met een derde wordt verminderd. Daar staat dan weer tegenover dat de straf verhoogd kan worden als er strafverzwarende omstandigheden zijn aan te wijzen.
Dat is in deze zaak het geval. De verdachten werkten nauw en bewust samen. De slachtoffers zijn kwetsbaar te noemen, omdat zij de 60 al gepasseerd zijn, en het feit speelde zich af in de nacht. Het letsel van [slachtoffer 1] was ernstig en de manier van toebrengen wreed. Beide slachtoffers zijn over hun gehele lichaam geslagen, dan wel geschopt. Daarnaast is er niet alleen geslagen met een koevoet, maar ook een taser gebruikt. [slachtoffer 1] is bloedend door zijn woning gesleept, op weg naar de kluis. Dat alles maakt dat de rechtbank vanwege de ernst van het feit een gevangenisstraf van 5 jaren gepast acht.
Strafverminderende factoren ziet de rechtbank niet. Het gegeven dat de officier van justitie feit 2 bewezen acht en de rechtbank niet, legt voor de rechtbank geen gewicht in de schaal. De omstandigheid dat de verdachte zich persoonlijk op een dieptepunt bevond in zijn leven, maakt niet dat hij minder straf zou moeten krijgen. Hij is volledig toerekeningsvatbaar en zag ook ten tijde van het delict dus goed in wat goed en fout is. Niet gebleken is dat hem geen andere weg openstond dan het beroven van anderen. Dit inzicht wordt ook niet anders, als de rechtbank meeweegt dat hij het slachtoffer [slachtoffer 2] nog enigszins ontzien heeft door af te zien van het gebruik van een taser en dat hij berouw heeft getoond. Het overige geweld dat hij heeft toegepast, is op zichzelf al heel ernstig en de rechtbank acht de rol van de verdachte gelijkwaardig aan die van de mededader.
De rechtbank komt dan ook tot het opleggen van de straf die de officier van justitie heeft geëist. Voor het drugsfeit zal de rechtbank geen extra straf opleggen, omdat dit feit, afgezet tegen de ernst van het andere feit, geen gewicht in de schaal legt wat de straftoemeting betreft.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 6.568,94 terzake van feit 1, waarvan € 4.500,- voor geleden immateriële schade (smartengeld).
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 3.942,50 terzake van feit 1, waarvan € 3.000,- voor geleden immateriële schade (smartengeld) en daarnaast een bedrag van € 7,06 aan reiskosten.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen toewijsbaar. De verdachte moet hoofdelijk worden verplicht de schade te betalen en aan hem moet de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op onderdelen van de vorderingen verweer gevoerd. Zo moet er gekeken worden wie van de beide daders nu de schade heeft toegebracht aan welk slachtoffer. Dat betekent dat de schade van [slachtoffer 1] voornamelijk moet worden vergoed door de mededader en dat de posten van [slachtoffer 2] voor rekening van de verdachte kunnen komen.
Bovendien is niet duidelijk of bepaalde schade niet gewoon onder de verzekering valt (fysiotherapeut), is de schade onvoldoende onderbouwd (huishoudelijke hulp) of ontbreekt het rechtstreekse verband tussen de schade en het bewezenverklaarde (kosten fitness). Een vergoeding voor immateriële schade is alleen gepast voor zover deze voortvloeit uit lichamelijk letsel. Psychische schade is onvoldoende aangetoond, dus het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade moet naar beneden worden bijgesteld, aldus de raadsman.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partijen gedeeltelijk toewijzen. Zij acht de gevorderde materiële schade het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 1. Ook is als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 1 immateriële schade ontstaan. De verdachte en de medeverdachte zijn voor deze schade civielrechtelijk hoofdelijk aansprakelijk. Omdat de verdachten gezamenlijk het feit hebben gepleegd en een gelijkwaardige rol hebben gespeeld, moeten zij beiden instaan voor de schade die door het feit aan de slachtoffers is toegebracht. Zij zullen vervolgens onderling kunnen regelen wie welk deel op zich neemt. De rechtbank zal dus niet differentiëren al naar gelang de specifieke geweldshandelingen jegens de slachtoffers, waar de raadsman voor gepleit heeft.
De gevorderde materiële schade zal de rechtbank volledig toewijzen. De door [slachtoffer 2] gevorderde reiskosten vallen ook onder het begrip rechtstreekse schade.
Enkele posten, zoals de kosten van de sportschool in het kader van revalidatie en huishoudelijke hulp, zien op kosten die op dit moment nog niet verschuldigd zijn door de benadeelde partijen. Duidelijk is echter dat deze kosten betrekking hebben op schade (fysieke beperkingen) die op dit moment al is ontstaan als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde en voor het herstel daarvan zullen deze kosten waarschijnlijk gemaakt worden. De fysiotherapeut acht dat noodzakelijk voor het herstel.
Voor zover schade geclaimd kan worden bij een verzekering, wat volgens de benadeelde partijen overigens niet het geval is, staat dat er niet aan in de weg dat de benadeelde partij deze schade vordert van degene die de schade heeft veroorzaakt.
De te vergoeden bedragen voor immateriële schade zal de rechtbank naar billijkheid op een lager bedrag vaststellen en zij zal de benadeelde partij voor het meergevorderde niet-ontvankelijk verklaren. In elk geval kan op dit moment op basis van de onderbouwende stukken worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanspraak kunnen maken op smartengeld. De vordering voldoet aan de vereisten hiervoor van artikel 6:106 (onder b) van het Burgerlijk Wetboek: het is gebaseerd op hun fysieke letsel, waarvan de immateriële gevolgen groter zijn als gevolg van de manier waarop en de omstandigheden waaronder het is toegebracht. Dat de behandeling door een psycholoog nog niet van start is gegaan en er dus nog geen “officiële” diagnose is, is niet vreemd, omdat er nu eenmaal wachttijden zijn en het feit nog vrij recent is. Het ontbreken van een conclusie van een psycholoog staat wat de rechtbank betreft niet aan een toewijzing in de weg. De gebeurtenis is voor de rechtbank op basis van algemene ervaringsregels zonder meer traumatisch te noemen. Omdat het fysiek letsel betreft, is ook niet vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer lijdt aan een algemeen in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank acht de vordering voldoende onderbouwd en acht tot op heden een bedrag van € 2.500,- toewijsbaar voor de benadeelde partij [slachtoffer 1] en voor de benadeelde partij [slachtoffer 2] een bedrag van € 1.500,-, omdat diens letsel minder ernstig is. Voor het meergevorderde zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren, zodat zij eventuele aanvullende schade via de civiele rechter kunnen verhalen.
De schadevergoeding moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal tevens (hoofdelijk) de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, voor het geval de verdachte de schadevergoeding niet uit zichzelf zal betalen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

Ter terechtzitting is gelijktijdig de vordering van de officier van justitie behandeld tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 1 maand, opgelegd bij het vonnis van de politierechter te Limburg van 19 september 2016 met parketnummer 03/102253-16. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gehandhaafd.
De vordering voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en dus de algemene voorwaarde heeft overtreden. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen en de tenuitvoerlegging gelasten van de voorwaardelijke straf.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 2;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 3 tot een gevangenisstraf van 5 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)
  • wijst de vordering van
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van de immateriële schade voor het meergevorderde niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • wijst de vordering van
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het meergevorderde niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
De vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 03/102253-16
- gelast dat de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Limburg d.d. 19 september 2016, te weten
een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 5 december 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Mheer, in elk geval in de gemeente Eijsden-Margraten, omstreeks 04:30 uur, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of een kluis met inhoud, althans wat van zijn/hun gading was, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat geld en/of die kluis met inhoud, althans wat van zijn/hun gading was, onder zijn/hun bereik hebben willen brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, en daarbij de voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van
het gestolene te verzekeren
en/of
- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld en/of een kluis met inhoud, althans wat van zijn/hun gading was, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s),
- zich naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] begeven en/of
- zich de toegang tot de woning verschaft door (met een breekijzer) de deur en/of het raam te forceren en/of in te slaan en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een koetvoet/breekijzer, in elk geval met een langwerpig voorwerp, op diens (scheen)benen geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer gebroken scheenbe(e)n(en) heeft bekomen en/of met een onbekend voorwerp (met kracht) die [slachtoffer 1] op/tegen het (achter)hoofd geslagen en/of
- een taser/stroomstootwapen op de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] gebruikt en/of
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, tegen/op diens be(e)n(en) en/of borst en/of schouder(s) en/of rug en/of buik en/of hoofd, althans tegen/op diens lichaam getrapt en/of geslagen en/of
- het hoofd van die [slachtoffer 2] (met kracht) tegen de keukenlade geslagen en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] geschreeuwd/geroepen: "ik wil de kluis, waar is de kluis" en/of,
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] door de gang, via de woonkamer de achterkamer ingesleept waar de kluis zich bevond;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 juli 2017 tot en met 7 augustus 2017 te Mheer, in elk geval in de gemeente Eijsden-Margraten, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de woning aan de [adres] weg te nemen geld en/of hennepplanten en/of hennepstekken, althans wat van zijn/hun gading was, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel
of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld en/of hennepplanten en/of
hennepstekken, althans wat van zijn/hun gading was, in elk geval enig(e) goed(eren) onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, (met een breekijzer, althans een hard
voorwerp), de deur en/of (een) ra(a)m(en) van de genoemde woning heeft/hebben geforceerd en/of ingeslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 12 augustus 2017 te Mheer, in elk geval in de gemeente Eijsden-Margraten, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 94 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het Eind proces-verbaal LB3R017176 van politie Eenheid Limburg, gesloten d.d. 24 september 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 236.
2.De processen-verbaal aanhouding, dossierpagina 19 en 75.
3.De verklaring afgelegd ter terechtzitting op 21 november 2017.
4.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 184 en 185.
5.Het proces-verbaal van verhoor getuige, dossierpagina 194 en 195 en het proces-verbaal van verhoor aangever, dossierpagina 197.
6.Het geschrift geneeskundige verklaring en het geschrift met opschrift Volledig SEH dossier, dossierpagina 192 en 193.
7.Het geschrift geneeskundige verklaring en het geschrift met opschrift Volledig SEH dossier, dossierpagina 201 en 202.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 132.
9.Het proces-verbaal Sporenonderzoek, dossierpagina 153, 154 en 156.
10.De kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 45.
11.De kennisgeving van inbeslagneming, dossierpagina 60.
12.Het deskundigenrapport opgemaakt door Ing. A.G.A. Sprong, verbonden aan het NFI, dossierpagina 236.