ECLI:NL:RBLIM:2017:1175

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
5286901 \ CV EXPL 16-7344
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in het kader van een overeenkomst voor onderhoud en stalling van een klassieke auto

In deze zaak vordert de eiseres, een vennootschap onder firma, betaling van een openstaand bedrag van € 2.057,04 van de gedaagde, die een overeenkomst had gesloten voor onderhoud, levering van onderdelen en stalling van een klassieke Volvo 360. De overeenkomst werd op 4 september 2015 gesloten, en er zijn verschillende betalingen gedaan door de gedaagde, maar er resteerde een openstaand bedrag. De eiseres stelt dat er een betalingsafspraak was van minimaal € 400 per maand, terwijl de gedaagde dit betwist en stelt dat dit slechts een streefbedrag was, afhankelijk van zijn financiële situatie. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij verschillende correspondentie en WhatsApp-berichten als bewijs zijn overgelegd. De rechter concludeert dat de eiseres niet heeft aangetoond dat de gedaagde in verzuim was, en wijst de vorderingen van de eiseres af. De gedaagde wordt wel verplicht om een eventueel nog openstaand bedrag van € 304,46 te betalen, indien dit nog niet is gebeurd. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 5286901 \ CV EXPL 16-7344
Vonnis van de kantonrechter van 25 januari 2017
in de zaak van:
de vennootschap onder firma [eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde In-Kas Intermediair,
tegen:
[gedaagde],
wonend [adres] ,
[woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. K.A.M.J. Horsch.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord met producties
  • de rolbeslissing waarbij een comparitie na antwoord is gelast
  • de brief van [eiseres] ontvangen op 24 november 2016 met producties
  • het e-mailbericht van [gedaagde] van 29 november 2016 waarbij een recent betalingsoverzicht wordt overgelegd
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 december 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft omstreeks 4 september 2015 een overeenkomst gesloten met [eiseres] , die ook handelt onder de naam [handelsnaam] , met betrekking tot onderhoud, levering van onderdelen en stalling van een klassieke Volvo 360 uit 1984, hierna te noemen: de auto. [gedaagde] gaat met de auto deelnemen aan races onder de naam [handelsnaam] en het logo van [handelsnaam] wordt op de auto vermeld.
2.2.
Op 4 september 2015 hebben [gedaagde] en [eiseres] een nadere overeenkomst gesloten betreffende al verrichte of nog uit te voeren werkzaamheden, aankoop van onderdelen, stallingskosten et cetera voor een totaalbedrag van € 4.405,89, waarvan in de periode 31 augustus 2015 tot en met 12 februari 2016 al € 2.311,43 was betaald, zodat te betalen overbleef een bedrag van € 2.094,46.
2.3.
Op 16 maart 2016 heeft [gedaagde] de auto bij [eiseres] opgehaald.
2.4.
[gedaagde] heeft in 2016 naast het onder 2.2 bedrag nog de volgende betalingen gedaan, op:
15 januari € 40,00
25 april € 250,00
26 mei € 150,00
25 juni € 200,00
25 juli € 250,00
29 augustus € 200,00
26 september € 250,00
31 oktober € 200,00
28 november € 250,00
in totaal een bedrag van € 1790,00.
2.5.
In productie 4 bij dagvaarding is de volgende correspondentie opgenomen:
- op 25 april 2016 heeft [eiseres] aan [gedaagde] bij e-mail een verzoek tot betaling van € 1.200,00 gezonden omdat na 12 februari 2016 niets meer is betaald.
- [gedaagde] heeft hierop gereageerd bij e-mail van 29 april 2016 waarin hij klaagt dat hij ondanks afspraken daarover geen kopie van de factuur heeft gekregen.
- bij e-mail van 5 mei 2016 deelt [naam vennoot] , sinds 1 maart 2016 enig vennoot van [eiseres] (hierna: [naam vennoot] ), mee dat de hoogte van de openstaande rekening sinds 2015 bekend is en de aflossing niet of in te kleine delen wordt nagekomen. Hij vraagt om binnen 10 dagen een significant bedrag over te maken en dat hij anders de zaak uit handen zal geven.
- [gedaagde] antwoordt bij e-mail van 5 mei 2016 onder meer:
“Ik ben niet van plan meer over te maken, afspraken waren duidelijk die zowel mondeling als schriftelijk gemaakt zijn daar in tegen vindt ik het ronduit belachelijk (…) dat je begint over afspraken uit 2015 waar je helemaal niks mee te maken had maar met je oude zaken partner is overeen gekomen. (…)”
- [naam vennoot] vraagt bij e-mail van 12 mei 2016 of hij bedoelt dat hij niets meer gaat overmaken of niet méér gaat overmaken.
- [gedaagde] antwoordt (datum van die e-mail is weggevallen) onder meer:
“(…) ik nog een keer naar de afspraak heb gekeken en de handtekening en dat ik totaal NIET heb getekent voor MINIMAAL €400 in de maand, dit is mij niet bekend en de handtekening is slecht en anders, daarbij ik wil mij berusten op de oude getekende afspraak die rechts geldig is en gemaakt met je oude partner in naam [handelsnaam] .
Na mijn mening heb je mijn handtekening vervalst en een mooi eigen papiertje gemaakt in 1.5 maand tijd met totaal andere afspraken want ik mis een aantal afspraken (…)”.
2.6.
Bij brief van 9 mei 2016 is door de gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] een aanmaning gezonden met onder meer de volgende tekst:
“(…) Als wij het openstaande bedrag € 1.844,46 niet binnen 14 dagen hebben ontvangen, komen de buitengerechtelijke incassokosten voor uw rekening. Deze incassokosten bedragen € 314,17 (inclusief btw) conform de wet maximering incassokosten. Wij verzoeken u met klem om uiterlijk binnen 14 dagen na heden het openstaande factuurbedrag (…) te voldoen. (…)”.
2.7.
Namens [eiseres] is vervolgens bij brief van 25 mei 2016 een ingebrekestelling verzonden voor een bedrag van € 1.888,82 (hoofdsom 2.094,46, vermeerderd met € 44,36 rente en verminderd met de ontvangen € 250,00) en is bij brief van 2 juni 2016 nog een herinnering gevolgd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij exploot samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 2.057,04, vermeerderd met rente over een bedrag van € 2.094,46 en proceskosten.
3.2.
[eiseres] berekent haar vordering aldus: hoofdsom € 2.094,46, rente tot datum exploot (14 juli 2016) € 48,41, buitengerechtelijke incassokosten € 314,17 met aftrek van € 400,00 die zijn betaald na overdracht van de vordering aan de gemachtigde. [eiseres] doet een algemeen bewijsaanbod.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] heeft in haar brief (zie 1.1) vermeld dat zij haar eis wil vermeerderen met € 450,00 wegens vergoeding voor haar verschijnen op de comparitie. De rentevordering heeft zij ter zitting ingetrokken, zodat daarop niet meer hoeft te worden beslist.
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat op 2 december 2016 aan hoofdsom nog een bedrag van € 304,46 resteerde.
4.3.
[eiseres] beroept zich op een betalingsafspraak van maandelijks minimaal € 400,00, welke afspraak [gedaagde] niet is nagekomen. Zij legt als bewijs daarvan over een schriftelijk stuk, voorzien van twee handtekeningen, waarvan de tekst luidt als volgt:

Afgesproken 16-03-`16
Met de heer [gedaagde] dat elke maand de 25e de auto afbetaald wordt met minimaal 400 euro, indien mogelijk.
Wanneer vakantiegeld of geld van huis komt, wordt dat betaald.
De auto komt terug na 27 maart 2016 totdat de auto afbetaald is
Indien stalling ergens anders goed koper is blijft er alleen bedrag open staan
[gedaagde] [naam vennoot] ”.
[gedaagde] zou vervolgens telefonisch tegen de gemachtigde van [eiseres] hebben gezegd dat hij niet zou betalen.
4.4.
[gedaagde] betwist de gestelde betalingsafspraak van minimaal € 400,00 per maand. Hij stelt dat hij met [naam directeur] (destijds de directeur van [eiseres] , hierna: [naam directeur] ) in augustus of september 2015 afspraken heeft gemaakt die zijn vastgelegd in het stuk dat als productie 1 bij dagvaarding is overgelegd en waarin geen betalingsafspraken zijn vastgelegd. Hij erkent dat [naam vennoot] wat heeft opgeschreven toen hij de auto op 16 maart 2016 kwam ophalen, maar betwist dat er een minimumbedrag van € 400,00 is afgesproken, want dit was het overeengekomen maximumbedrag stelt [gedaagde] en hij betwist ook dat het zijn handtekening is die onder dit document staat. Hij wijst op de door hem overgelegde WhatsApp-chatberichten met [naam directeur] van 15 juli 2016, waarbij [naam directeur] onder meer schrijft:
“in principe was de overeenkomst dat we achteraf (zodra de auto klaar was) wat we met de kosten gingen doen
dat betekend dus: welk bedrag en ook in welke termijnen
daar zou rekening gehouden worden ook met jouw inkomsten (…)
dat hebben we destijds zo gedaan om ervoor te kunnen zorgen dat de 360 klaar zou zijn voor de cup
en toen kwam tussendoor het gedonder met [naam vennoot]
dus tot het achteraf bekijken etc zijn we nooit meer gekomen
er was een soort richtlijn
maar dat als je loon het niet toe liet je over zou maken wat voor jou mogelijk was
dit om als sponsor jou tegemoet te komen (…)
een tientje per maand is natuurlijk niet echt geloofwaardig (…)
je hebt iedere maand iets betaald toch?
Dat is mijn insziens gewoon naar de overeenkomst (…)”
Hij wijst ook op de WhatsApp-chatberichten met [naam vennoot] in de periode 5 januari 2016 tot en met 26 maart 2016:
5 januari, [naam vennoot] :
“Als er enige ruimte is, graag een volgend deel overmaken (…)”
14 januari, [naam vennoot] :
“Als het er niet is, is het er niet, maar wij komen in de problemen. (…)”
[gedaagde] :
“Ja als meer kon deed ik het geen probleem”
14 maart, [gedaagde] :
“(…) zou je voor mij het complete bestand van de race auto wat open staan aan dingen kunnen opsturen naar mijn email adres (…) dan kan ik er zelf even naar kijken hoe het overzicht daarmee staat anders heb ik zelf ook geen overzich meer erover. (…)”
[naam vennoot] :
“Stuur ik je vanavond even”
16 maart, [naam vennoot] :
(…) Ik wacht al veel te lang op mijn geld. (…)”
[gedaagde] :
“Ja je ken elke maand ook geld krijgen als het lukt ik zit ook met mijn kosten en straks komen er ook weer extra bedragen van de zomer (…) Je kan elke maand geld ontvangen hoeveel is afhankelijk van mijn situatie.”
26 maart 2016, [naam vennoot] :
“Je hebt weer een deel overgemaakt? Kun je me dat in het vervolg zelf laten weten (…)?
[gedaagde] :
“400 was de afspraak iedere maand en als minder is is dat minder dus daar hoef je niet om te vragen, tot op heden ook geen enkele kopie van van jou ontvangen over alles”
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat [eiseres] geen specifiek bewijsaanbod heeft gedaan met betrekking tot de echtheid van de handtekening van [gedaagde] onder de afspraken van 16 maart 2016. Nader onderzoek daarnaar kan naar het oordeel van de kantonrechter achterwege blijven omdat in het licht van zowel de zinsnede in dat document luidend “
dat elke maand de 25e de auto afbetaald wordt met minimaal 400 euro, indien mogelijk. Wanneer vakantiegeld of geld van huis komt, wordt dat betaald.”,als de onder 4.3 geciteerde WhatsApp chatconversaties van [gedaagde] met zowel [naam directeur] als [naam vennoot] al duidelijk wordt dat € 400,00 per maand geen harde afspraak was maar een streefbedrag, afhankelijk van de inkomsten van [gedaagde] . [eiseres] heeft niet gesteld en ook niet te bewijzen aangeboden dat de inkomsten van [gedaagde] het in die periode toelieten dat hij een hoger bedrag betaalde.
4.6.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat hij in maart 2016 niet nalatig is geweest omdat hij wachtte op toezending van een overzicht van het openstaande bedrag. In de WhatsApp chatconversatie van 14 maart en 26 maart 2016 (weergegeven onder 4.4) wordt daarvan een bevestiging gevonden.
Dit alles leidt tot de conclusie dat [gedaagde] terecht stelt dat hij de betalingsregeling nakomt waardoor niet is komen vast te staan dat [gedaagde] op 9 mei 2016 in verzuim verkeerde en dat dit ook op de datum van het uitbrengen van het exploot niet het geval was. De vordering tot betaling van het restant van de hoofdsom zal dan ook worden afgewezen, waarbij de kantonrechter verstaat dat [gedaagde] het nog openstaande bedrag van € 304,46 alsnog zal betalen indien dat niet al is gebeurd.
4.7.
De nevenvordering tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten deelt het lot van de vordering tot betaling van het restant van de hoofdsom.
4.8.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 300,00 voor salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 150,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
verstaat dat [gedaagde] het bedrag van € 304,46 aan [eiseres] zal betalen indien dat na 2 december 2016 nog niet is gebeurd,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure tot op heden begroot op € 300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien [eiseres] vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis in gebreke blijft met de betaling daarvan,
5.4.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken.
type: EW