15.1.Voor zover eisers hebben betoogd dat de milieusituatie onevenredig wordt aangetast, als bedoeld in artikel 5.4.1 van de planregels, verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 22.
16. Voorts is niet in geschil dat de te realiseren varkensstal deels zal komen te liggen binnen de zogenoemde vrijwaringszone van de autosnelweg A2, een vanwege veiligheidsoverwegingen ingestelde zone. Blijkens de plankaart is op dit gedeelte de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone – weg” van toepassing. De zone tussen 50 en 100 meter uit het hart van de Rijksweg A2 wordt volledig benut, de stal overschrijdt slechts voor een klein deel (240m²) de zone binnen de 50 meter.
Ingevolge artikel 29.1.1 van de planregels van het bestemmingsplan “Buitengebied Nederweert”, ongewijzigd gebleven onder de eerste en tweede herziening, is het verboden nieuwe bebouwing te situeren binnen een afstand van 100 meter uit het hart van de Rijksweg A2. Verweerder kan op grond van artikel 29.1.2 van de planregels ontheffing verlenen teneinde de afstand van de bebouwing tot de Rijksweg A2 te verkleinen tot 50 meter. Hiertoe dient de wegbeheerder te worden gehoord.
17. Bij brief van 22 augustus 2013 heeft de wegbeheerder meegedeeld dat om een inbreuk te maken op de bebouwingsvrije zone onomstotelijk moet worden aangetoond dat er geen alternatief bestaat voor de inbreuk en het bouwwerk de weg- en verkeersbelangen niet schaadt. Aan het vorenstaande is, aldus de wegbeheerder, voldaan, nu vergunninghouder inzichtelijk maakt dat:
- door de bestaande ligging van het bedrijf tussen de A2 en de belendende bedrijfsbebouwing uitbreiding alleen mogelijk is richting de A2;
- dat de huidige bebouwing reeds een inbreuk maakt op de bebouwingsvrije zone langs de A2;
- dat de nieuwe stal en loods deze inbreuk slechts met een paar meters overschrijden;
- dat de initiatiefnemer de inbreuk zo klein mogelijk houdt door in twee etages te bouwen;
- dat bij het volledig vermijden van een inbreuk de gewenste en noodzakelijke bedrijfsomvang niet kan worden gerealiseerd.
De wegbeheerder stemt dan ook in met de voorgestelde bebouwingscontouren, waarbij hij er vanuit gaat dat:
- de inbreuk beperkt blijft tot de voorgestelde inbreuk waarbij de bebouwing op ongeveer 39,5 meter vanuit de as van de dichtst bijgelegen rijbaan van de A2 komt te liggen;
- dat de vormgeving en het materiaalgebruik van de nieuwe bebouwing niet afleidend is voor de weggebruiker;
- dat er op de bedrijfsbebouwing geen hinderlijke verlichting en/of afleidende reclame wordt aangebracht.
18. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat vanwege het ontbreken van een goede ruimtelijke onderbouwing verweerder niet met toepassing van de buitenplanse afwijkingsbevoegdheid van artikel 2.12 van de Wabo bebouwing binnen 50 meter van de Rijksweg A2 had mogen toestaan. In dat verband hebben eisers gesteld dat door de uitbreiding een aantal voor de leefkwaliteit van de directe omgeving nadelige emissies zullen toenemen. Van belang is dat de uitbreiding plaatsvindt in een al zwaar belast gebied, als gevolg van de Rijksweg A2 en een aan de andere zijde van die snelweg gelegen grote intensieve veehouderij. In dat kader is een beroep gedaan op de publiekssamenvatting en samenvatting van het RIVM-rapport “Veehouderij en Gezondheid Omwonenden” uit 2016. Het vorenstaande valt niet te rijmen met de uitgangspunten van het bestemmingsplan, waaronder begrepen een toename van de ruimtelijke kwaliteit en een versterking van de gebiedswaarden.
19. De rechtbank stelt vast dat onbestreden is gebleven de door verweerder toegepaste binnenplanse afwijkingsbevoegdheid die bebouwing tussen 50 en 100 meter van de autosnelweg A2 mogelijk maakt. De rechtbank overweegt dat de in geding zijnde (buitenplanse) afwijkingsbevoegdheid van het bestemmingsplan slechts betrekking heeft op een klein gedeelte van de te realiseren stal binnen 50 meter van de autosnelweg A2. Onder verwijzing naar de brief van de wegbeheerder die instemt met de bebouwing binnen die zone, is de rechtbank van oordeel dat die afwijking is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. De door eisers aangevoerde milieuaspecten houden geen verband met specifiek dit gedeelte van de stal en hebben betrekking op de gehele twee-etage varkensstal. Voor de gehele nieuwbouw is door [adviesbureau] op 15 oktober 2015 een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. De door eisers genoemde milieuaspecten, inclusief de emissies van de nabijgelegen intensieve veehouderij in de gemeente Weert, zijn daarin en in de bijlage “M.E.R. en aanvraag omgevingsvergunning” aan de orde gekomen. Blijkens de M.E.R. wordt aan de milieueisen voldaan. Eisers zijn er niet in geslaagd om aan de hand van algemeen aanvaarde wetenschappelijke inzichten, aannemelijk te maken dat deze milieueisen niet toereikend zijn om onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen. De verwijzing van eisers naar het RIVM-rapport is hiervoor onvoldoende. De ruimtelijke onderbouwing kan de aan de rechtbank toekomende toets doorstaan.
20. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder in redelijkheid voor zowel de hoogte van de stal als de ligging binnen de vrijwaringszones aanleiding kunnen zien om op grond van artikel 2.12 van de Wabo vergunning te verlenen om af te wijken van het bestemmingsplan.
21. Over de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder c, sub 1°, van de Wabo dient verweerder bij de beslissing op de aanvraag, voor zover deze betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, in acht te nemen dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast.
Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht houdt het bevoegd gezag bij de bepaling van de voor een inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken rekening met BBT-conclusies.
Ingevolge artikel 1 is een BBT-conclusie: een document met de conclusies over beste beschikbare technieken, vastgesteld overeenkomstig artikel 13, vijfde lid en zevende lid, van de Richtlijn Industriële Emissies.
De voor de inrichting relevante BBT-conclusies zijn neergelegd in het BREF Intensieve pluimvee- en varkenshouderij. In de bijlage bij de Regeling omgevingsrecht, zoals deze luidde ten tijde van het nemen van het besluit van 19 november 2014, is de oplegnotitie BREF Intensieve pluimvee en varkenshouderij genoemd.
22. In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op dit BREF-document. Gesteld noch gebleken is dat verweerder onvoldoende of op onjuiste wijze rekening heeft gehouden met voornoemd BREF-document. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende onderzoek gedaan naar alternatieven die alle voldoen aan de in het BREF-document beschreven technieken en is er, nu een voldoende onderbouwde weerlegging van eisers achterwege is gebleven, geen aanleiding voor het oordeel dat niet de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast.
23. In het licht van het vorenstaande is het beroep ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.