ECLI:NL:RBLIM:2017:11604

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 november 2017
Publicatiedatum
28 november 2017
Zaaknummer
03/659195-17, 03/018052-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met een schaar in Weert, vrijspraak voor poging tot doodslag

Op 28 november 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van het slachtoffer, [slachtoffer]. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 20 mei 2017 in Weert, waar de verdachte, na een ontmoeting met het slachtoffer in een café, deze heeft geslagen en met een schaar in de rug heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar was en dat er geen bewijs was voor voorwaardelijk opzet op de dood of zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling, maar achtte wel bewezen dat hij het slachtoffer heeft mishandeld. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 192 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat er geen noodweer of putatief noodweer was, en dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin hij zich moest verdedigen. De rechtbank nam de conclusies van psychologische rapporten over, die wezen op de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, en besloot tot een straf die de ernst van het feit weerspiegelde, maar ook rekening hield met de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/659195-17
03/018052-17 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 november 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in Vught PPC te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S Ettalhaoui, advocaat kantoorhoudende te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 november 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Als deskundige is [naam psychiater] , psychiater, ter terechtzitting gehoord.
Het onderzoek heeft plaats gehad met bijstand van M. Cheiboukh, zijnde een beëdigde tolk in de zin van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden, dan wel heeft geprobeerd deze persoon zwaar te mishandelen, dan wel deze persoon heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert vrijspraak voor feit 1 primair. Hij acht feit 1 subsidiair bewezen. Hiertoe heeft hij -zakelijk weergegeven- het volgende naar voren gebracht.
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van zware mishandeling. Hij heeft verklaard over een stomp in zijn gezicht en meerdere stompen op zijn rug. Toen zijn T-shirt nat werd, merkte hij dat hij gestoken was in zijn rug. In het dossier is medische informatie aanwezig en bevinden zich foto’s van het letsel. Verdachte bekent dat hij [slachtoffer] heeft geslagen en met een schaar heeft gestoken.
Het standpunt van de verdediging dat verdachte handelde uit noodweer dan wel uit putatief noodweer acht de officier van justitie niet aannemelijk geworden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak verzocht van feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair wegens gebrek aan bewijs nu verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Evenmin heeft hij welbewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] aanvaard. Het steken met een kleine punt van een schaar leidt eveneens niet tot de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar wordt gewond. De kleine omvang van het schaartje en de wijze waarop de verwondingen zijn toegebracht brengt met zich mee dat het teweegbrengen van zwaar lichamelijk letsel niet aanmerkelijk is te achten. De handelingen zijn bovendien gericht op een niet-vitaal lichaamsdeel. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair en vrijspraak voor feit 1 meer subsidiair vanwege noodweer. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair en vrijspraak voor het feit 1 meer subsidiair vanwege putatief noodweer.
Naast het hierboven besproken bewijsverweer heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweer en putatief noodweer.
De rechtbank zal het noodweerverweer bespreken onder het kopje: “De strafbaarheid van het feit”.
De rechtbank zal het putatief noodweer bespreken onder het kopje: “De strafbaarheid van de verdachte”.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen
Op 20 mei 2017 heeft [slachtoffer] aangifte [2] gedaan van poging zware mishandeling. Hij heeft hiertoe onder meer het volgende verklaard.
Op 20 mei 2017 is aangever aan het werk bij café [naam café] in Weert. Verdachte komt het café binnen en spreekt aangever aan. Verdachte kent aangever omdat hij een tijdje bij hem heeft gewoond. Verdachte vraagt of aangever met hem naar de Oelemarkt wil gaan. Verdachte wacht vervolgens buiten tot aangever klaar is met schoonmaken. Samen lopen ze naar de Oelemarkt. Opeens voelt aangever twee slagen [3] tegen de linker zijde van zijn gezicht en direct daarna voelt aangever een aantal steken in zijn linker schouderblad. Aangever ziet dat verdachte wegrent. Verbalisant [verbalisant] en gemeentelijk toezichthouder [naam toezichthouder] zien dat aangever op hen af komt lopen [4] en bloedt aan de linkerzijde van zijn aangezicht. Als aangever zijn jas omhoog doet, zien ze een T-shirt met een grote bloedvlek. Verbalisant [verbalisant] ziet dat aangever op de linker bovenkant van zijn rug een zestal kleine gaatjes heeft van een paar millimeter diep [5] . In het dossier zijn foto’s van het letsel aanwezig. [6]
Uit de rapportage letselschade [7] blijkt onder meer het volgende:
Aan de zijkant van het linkeroog wordt een rode huidverkleuring waargenomen en bij de mondhoek is een diagonaal verlopende snijverwonding van 1 tot 1,5 centimeter. Op het linker schouderblad en tussen de schouderbladen zijn punctiewondjes zichtbaar. De punctiewondjes zijn toegebracht door een stekende beweging met een scherp voorwerp.
Uit de getuigenverklaring [8] van [getuige] blijkt onder meer het volgende:
De getuige heeft op 20 mei 2017 gezien dat twee mannen achter elkaar stonden. De achterste man heeft de voorste man op zijn rug geslagen. De achterste man haalde zijn hand naar achteren en bewoog met kracht naar voren en raakte de man op de linker schouder. De man heeft vijf tot zes keer op dezelfde manier op de schouder geslagen. De voorste man had een veeg uitgestreken bloed in zijn gezicht en op zijn schouderblad zaten vijf of zes kleine gaatjes in zijn huid.
De verdachte heeft op 20 mei 2017 onder meer het volgende verklaard:
Verdachte heeft aangever geslagen. [9] Verdachte is tot drie uur in de nacht in het café gebleven en daarna met aangever naar buiten gegaan. Ze zijn richting het centrum gelopen. Hij heeft aangever met een schaar gestoken. [10] Ter terechtzitting van 14 november 2017 heeft de verdachte verklaard dat hij aangever met een klein schaartje een paar keer heeft gestoken.
3.3.2
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast:
Op 20 mei 2017 heeft verdachte het slachtoffer [slachtoffer] in het gezicht gestompt en meermalen met een schaar in de rug gestoken. Aan de zijde van het linkeroog wordt een rode huidverkleuring vastgesteld van zowel het bovenooglid als het onderooglid van ongeveer 2,5 bij 3 centimeter. Onder deze verkleuring bevindt zich nog een kleinere ronde blauwe huidverkleuring met een diameter van 0,5 centimeter. In de linker mondhoek bevindt zich een diagonaal verlopende snijwond van 1-1,5 centimeter. Op het linker schouderblad en tussen de schouderbladen liggen een zevental punctiewondjes. Bovenop de linker schouder is een krasverwonding zichtbaar van ongeveer 1,5 centimeter.
Voorwaardelijk opzet (de lichtste opzetvariant) op een bepaald gevolg (in casu de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel) is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. De verdachte moet wetenschap hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en moet die kans ten tijde van de gedraging bewust hebben aanvaard. Verdachte heeft meermalen gestoken met een schaar. De beantwoording van de vraag of deze gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat er in het dossier onvoldoende informatie voorhanden is die moet leiden tot het vaststellen of er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel op het intreden van zwaar lichamelijk letsel. Gezien de aard en de omvang van het letsel, alsmede de plaats waar het letsel zich bevindt en de omvang van het schaartje is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte voorwaardelijk opzet had op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] , dan wel op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . Nu de rechtbank de lichtste opzetvariant niet wettig en overtuigend bewezen acht, geldt dit vanzelfsprekend ook voor de zwaardere opzetvarianten. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte aangever [slachtoffer] heeft mishandeld door met een voorwerp in het gezicht te slaan en met een schaar in de rug te steken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 meer subsidiair
op 20 mei 2017 in Weert [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen met een schaar in de rug te steken en met een voorwerp in het gezicht te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 1 meer subsidiair
mishandeling.
4.2
De strafbaarheid van het feit
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een noodweersituatie. Hiertoe heeft hij het volgende naar voren gebracht. Naar aanleiding van het verhoor van verdachte waarin hij heeft verklaard dat aangever een pistool in zijn linker jaszak heeft gehad, is door de politie nader onderzoek verricht. Dit heeft niet geleid tot een begin van aannemelijkheid van het door verdachte geschetste scenario. De verbalisant en de buitengewoon opsporingsambtenaar die kort na het incident met aangever hebben gesproken en het ambulancepersoneel en getuigen spreken niet over een wapen. Ook in de jas van aangever is geen wapen aangetroffen.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een noodweersituatie en dat de verdachte zich dan ook mocht verdedigen tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] . Verdachte heeft gezien dat aangever een vuurwapen op hem heeft gericht en had geen mogelijkheid zich te onttrekken aan de dreigende aanval. Het prikken in het linker schouderblad van aangever was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de zijde van aangever. Het gebruik van een klein nagelschaartje dat toevallig voorhanden was, staat niet in onredelijke verhouding ten opzichte van een (dreigende) aanval met een vuurwapen. De gedraging van verdachte is niet als aanvallend aan te merken en hij heeft niet bewust de dreigende aanval uitgelokt.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van het beroep op noodweer gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 20 mei 2017 komt verdachte naar het café waar aangever [slachtoffer] aan het werken is. Nadat aangever klaar is met werken, lopen ze samen naar de Oelemarkt. Onderweg wordt aangever ineens in zijn gezicht geslagen en meermalen in zijn rug gestoken door verdachte. Verdachte rent hierna weg. In zijn verhoor geeft verdachte aan dat hij aangever heeft gestoken, omdat deze hem wilde vermoorden. Verdachte verklaart te hebben gezien dat aangever een pistool in zijn jaszak had en dat hij ook zijn hand in de jaszak bij dat pistool had.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de handelingen van verdachte op het moment dat hij slaat en met een schaar steekt, gelet op zijn bedoeling, alsmede gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Hierbij betrekt de rechtbank het gegeven dat verdachte heeft verklaard dat hij aangever al enige tijd niet vertrouwde en meende dat deze hem kwaad wilde doen. Dit is niet te rijmen met het gegeven dat verdachte aangever [slachtoffer] zelf heeft opgezocht in het café waar aangever aan het werk was. Verdachte had er voor kunnen kiezen niet met [slachtoffer] mee te gaan om in het centrum samen iets te gaan drinken. Bovendien is op geen enkele wijze gebleken dat er sprake zou zijn van een wapen bij [slachtoffer] . Uitvoerig onderzoek van de politie heeft niets opgeleverd dat de overigens wisselende verklaringen van verdachte zou kunnen ondersteunen. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat [slachtoffer] die nacht geen wapen bij zich heeft gehad.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de handelingen van de verdachte in de kern als aanvallend dienen te worden aangemerkt en dat hij de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
De rechtbank verwerpt dan ook het noodweerverweer van de verdediging.
Er zijn voor het overige geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van dit feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het beroep op putatief noodweer
Indien de rechtbank de redenering omtrent noodweer niet volgt dan bepleit de raadsman dat er sprake is van putatief noodweer. De raadsman voert aan dat verdachte redelijkerwijs mocht vermoeden dat hij dreigde te worden aangevallen. Verdachte had redelijke gronden om in de veronderstelling te verkeren dat er sprake was van een levensbedreigende situatie voor hem en dat hij mocht handelen zoals hij heeft gehandeld. Verdachte heeft verklaard dat hij eerder die avond mensen in het café heeft horen praten over een pistool. De raadsman is van oordeel dat betekenis toekomt aan de zogenoemde Garantenstellung. Een persoon die gewend is te leven in een land van oorlog, zoals verdachte, kan eerder dan de gemiddelde Nederlander in de veronderstelling komen te verkeren dat hij dreigt te worden aangevallen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het niet geloofwaardig acht dat aangever een wapen bij zich zou hebben gehad. Een beroep op putatief noodweer kan niet slagen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
In het dossier bevindt zich geen enkele verklaring die het verhaal van verdachte ondersteunt. Dit scenario is enkel gebaseerd op de verklaring van verdachte. Ook nader onderzoek door de politie heeft niet geleid tot een begin van aannemelijkheid van het door de verdachte geschetste scenario. Nu de rechtbank er van uit gaat dat er geen wapen aanwezig was bij aangever is zij van oordeel dat op grond van de omstandigheden bij verdachte geen sprake is van noodweer en verdachte ook geen reden had te handelen zoals hij heeft gedaan. De enkele omstandigheid dat verdachte afkomstig is uit een land dat in oorlog verkeert, maakt nog niet dat hij onder de gegeven omstandigheden mocht veronderstellen dat hij zou worden aangevallen en biedt dan ook geen enkele grondslag om het handelen van verdachte te billijken.
5.2
Het standpunt van de verdediging over de strafbaarheid van de verdachte
De verdediging stelt dat de conclusie van de psycholoog onbegrijpelijk is in het licht van de eerdere vaststelling dat het onmogelijk is om nader onderzoek te doen. Het rapport van de psycholoog kan volgens de verdediging niet gevolgd worden bij het vaststellen van een passende straf en/of maatregel. De verdediging verzoekt op basis van het psychiatrisch rapport de feiten slechts deels aan verdachte toe te rekenen.
5.3
Het standpunt van de officier van justitie over de strafbaarheid van de verdachte
De officier van justitie verzoekt de rechtbank het ter zitting gegeven standpunt van psychiater [naam psychiater] over te nemen, namelijk dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is.
5.4
Overige overwegingen over de strafbaarheid van de verdachte
De psycholoog [naam psycholoog] heeft over de geestesvermogens van de verdachte op 12 augustus 2017 een rapport uitgebracht. [naam psycholoog] heeft in dit rapport geconcludeerd dat het heel wel mogelijk is dat verdachte een psychotisch vertekende perceptie had van aangever. Hij voelde zich kennelijk vanuit die psychotische beleving ernstig bedreigd door de aangever en het tenlastegelegde was voor verdachte kennelijk een verweer tegen de vermeende belager. Het is in te schatten dat verdachte niet in volledige vrijheid over zijn wil beschikte en overeenkomstig kon handelen. [naam psycholoog] adviseert om verdachte het tenlastegelegde op zijn minst in verminderde mate toe te rekenen. Het ontbreekt aan onvoldoende onderzoeksgegevens om te adviseren verdachte het tenlastegelegde niet toe te rekenen, maar de psycholoog sluit zulks niet uit.
De psychiater [naam psychiater] heeft over de geestvermogens van de verdachte op 1 oktober 2017 een rapport uitgebracht. [naam psychiater] stelt dat vanwege de beperkte informatie over de voorgeschiedenis en het feit dat verdachte met een tolk is gesproken slechts met terughoudendheid iets gezegd kan worden over de doorwerking van de vermoedelijk aanwezige stoornis in het delict. Verdachte had recent cocaïne gebruikt. Normaliter wordt vanuit forensische optiek het wilsheidbeperkende effect van het misbruik van middelen niet meegewogen bij de inschatting van de mate van toerekeningsvatbaarheid, maar vanuit gedragskundig oogpunt kan wel gesteld worden dat het gebruik van cocaïne voor verdachte een van de weinige mogelijkheden was waarmee hij de spanningen het hoofd wist te bieden. [naam psychiater] adviseert in zijn rapport om het tenlastegelegde aan verdachte in mindere mate of in het geheel niet toe te rekenen.
Ter zitting heeft [naam psychiater] het volgende aanvullend verklaard -zakelijk weergegeven-:
Ik neig nu naar volledig ontoerekeningsvatbaarheid. Ik heb alle informatie nog eens herlezen en ben er van overtuigd dat een opeenstapeling van factoren tot dit handelen heeft geleid. Verdachte is erg volhardend, de wanen zijn verspreid over een langere periode en worden steeds intensiever. Van cocaïne kun je psychotisch raken. Verdachte zit in een maatschappelijk isolement, hij heeft geen dagbesteding en geen hobby’s.
Anders dan [naam psychiater] ter zitting -in afwijking van hetgeen in de dubbelrapportage is geconcludeerd- naar voren heeft gebracht, houdt de rechtbank vast aan de inhoud van het psychologisch en psychiatrisch onderzoek en neemt het advies over dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is.
5.5
Conclusie
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij een veroordeling een onvoorwaardelijke straf wordt opgelegd van 6 maanden conform het voorarrest met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf en de bijzondere voorwaarde dat verdachte ambulant behandeld wordt bij kliniek Veldzicht. De verdediging verzoekt eveneens de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang op te heffen dan wel over te gaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis, maar heeft er geen bezwaar tegen dat de rechtbank hier bij einduitspraak een beslissing over neemt.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf door aangever met een scherp voorwerp in het gezicht te steken en meermalen met een schaar in de rug te steken. Verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De kans dat [slachtoffer] ernstig gewond zou raken, is geenszins denkbeeldig. Dergelijke feiten versterken de gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij in het algemeen en bij de getuigen hiervan in het bijzonder. Het feit vond bovendien plaats in een uitgaansgebied.
Uit het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 augustus 2017 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor mishandeling.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsadvies van GGZ ERW Novadic- Kentron Den Bosch d.d. 29 augustus 2017 waaruit blijkt dat de reclassering op dat moment nog niet beschikt over informatie over de psychische gesteldheid van verdachte en dat hij geen hulpvragen heeft. Een plan van aanpak kan niet opgesteld worden. Aangezien de verdachte de Nederlandse taal niet machtig is, is een reclasseringstoezicht onuitvoerbaar.
Uit het aanvullend reclasseringsadvies van GGZ ERW Novadic- Kentron Den Bosch d.d.
2 november 2017 blijkt dat de maatschappelijk werkster van PPC P.I. Vught twijfelt over de motivatie van verdachte. Op verzoek van de raadsman is er gekeken naar de mogelijkheden om de haalbaarheid van opname bij Stichting Centrum ’45 (landelijk centrum voor specialistische diagnostiek en behandeling van mensen met complexe psychotraumaklachten die het gevolg zijn van vervolging, oorlog en geweld) te onderzoeken. Deze behandeling betreft dagbehandeling. Aangezien verdachte de Nederlandse taal niet machtig is, kan dit niet als bijzondere voorwaarde worden opgelegd. Tevens is er geen duidelijkheid omtrent de diagnostiek van verdachte en zijn er twijfels of verdachte daadwerkelijk PTSS heeft. De reclassering onthoudt zich van een onderbouwd advies over een mogelijk juridisch kader.
De rechtbank merkt hierbij nog op dat verdachte tijdens de terechtzitting heeft verklaard dat dit probleem voor hem is afgesloten en dat hij er niet meer over wenst te praten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d.
12 augustus 2017 van [naam psycholoog] . In dit rapport wordt onder meer geconstateerd dat er aanwijzingen zijn dat verdachte vanuit een psychotische vertekening heeft gehandeld. Het is in te schatten dat verdachte niet in volledige vrijheid over zijn wil beschikte en overeenkomstig kon handelen. Het is te adviseren om verdachte het tenlastegelegde op zijn minst in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d.
1 oktober 2017 van [naam psychiater] . Hij stelt dat vanwege de beperkte informatie over de voorgeschiedenis en het feit dat verdachte met een tolk is gesproken slechts met terughoudendheid iets gezegd kan worden over de doorwerking van de vermoedelijk aanwezige stoornis in het delict. Verdachte had recent cocaïne gebruikt. [naam psychiater] adviseert in zijn rapport om het tenlastegelegde aan verdachte in mindere mate of in het geheel niet toe te rekenen. Ter zitting heeft [naam psychiater] verklaard dat hij neigt naar volledig ontoerekeningsvatbaarheid. Hij heeft alle informatie nog eens herlezen en is er van overtuigd dat een opeenstapeling van factoren tot dit handelen heeft geleid.
De rechtbank neemt de conclusies uit de rapporten over en maakt deze tot de hare.
Vorenstaande rapportages en informatie zijn voor de rechtbank aanleiding de aan de verdachte op te leggen straf te voorzien van een voorwaardelijke component. Met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het onvoorwaardelijke gedeelte zal gelijk zijn aan de periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 2 mei 2017 heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 600,00 euro subsidiair 12 dagen hechtenis waarvan 300,00 euro subsidiair 6 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Bij schriftelijke vordering van 27 juli 2017 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde geldboete, omdat de verdachte de algemene voorwaarde zou hebben overtreden door zich schuldig te maken aan een strafbaar feit, zoals tenlastegelegd in de dagvaarding met parketnummer 03/659195-17.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de vordering thans niet ten uitvoer te leggen, maar de proeftijd met één jaar te verlengen.
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte zich tijdens de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit dat ten grondslag is gelegd aan de vordering tot tenuitvoerlegging. Niettemin zal de rechtbank de vordering afwijzen. De rechtbank acht het niet opportuun de voorwaardelijk opgelegde geldboete ten uitvoer te leggen dan wel de proeftijd te verlengen en wijst de vordering daarom af.

8.Het beslag

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de inbeslaggenomen jas (met goednummer 943055) aan [slachtoffer] .
Ten aanzien van de inbeslaggenomen schaar (met goednummer 943059) zal de rechtbank de verbeurdverklaring gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4.1 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 meer subsidiair tot een gevangenisstraf van 192 dagen waarvan 78 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
- zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
Opheffing voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden;
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- schaar (goednummer 943059);
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan
[slachtoffer] :
- jas (goednummer 943055);
Tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. de Loo, voorzitter, mr. R.A.M.M. Gijselaers en
mr. J.M.G. Gunsing, rechters, in tegenwoordigheid van M.S.E.M. Oude Hengel, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 28 november 2017.
Buiten staat
Mr. J.M.G. Gunsing is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 mei 2017 in de gemeente Weert ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het
leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een schaar,
in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of elders in het
lichaam heeft gestoken en/of (met een voorwerp) in het gezicht heeft gestompt
en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 mei 2017 in de gemeente Weert ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meermalen, althans
eenmaal, met een schaar, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de
rug en/of elders in het lichaam heeft gestoken en/of (met een voorwerp) in het
gezicht heeft gestompt en/of geslagen terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 mei 2017 in de gemeente Weert [slachtoffer] heeft
mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met een schaar, in
elk geval een scherp of puntig voorwerp, in de rug en/of elders in het lichaam
te steken en/of (met een voorwerp) in het gezicht te stompen en/of te slaan;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg d.d. 7 augustus 2017 met
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 20 mei 2017 op pagina 11.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 20 mei 2017 op pagina 14.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2017 op pagina 25.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 mei 2017 op pagina 26.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] d.d. 20 mei 2017 op pagina 13 en 18.
7.De rapportage letselschade d.d. 19 mei 2017 opgemaakt door [naam] op pagina’s 66 en 67.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 20 mei 2017 op pagina 45.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 mei 2017 op pagina 113.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 20 mei 2017 op pagina 117.