ECLI:NL:RBLIM:2017:11561

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
04 6119530
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van juridische kosten en geschil over no cure no pay afspraak

In deze zaak vordert de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ADVOCATENKANTOOR [A] B.V. betaling van € 4.542,21 van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AUTO [B] B.V. De eisende partij stelt dat gedaagde partij niet heeft betaald voor juridische werkzaamheden die zijn verricht in het kader van een procedure tegen een voormalige relatie van gedaagde partij. Gedaagde partij betwist de betaling en stelt dat er een afspraak is gemaakt op basis van 'no cure no pay'. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat de door gedaagde partij gestelde afspraak niet is komen vast te staan. De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij recht heeft op betaling van de gefactureerde kosten, aangezien de werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht en de hoogte van het gefactureerde bedrag niet is betwist. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de eisende partij recht heeft op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij is veroordeeld in de proceskosten en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6119530 \ CV EXPL 17-5704
Vonnis van de kantonrechter van 29 november 2017
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ADVOCATENKANTOOR [A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats eisende partij] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. P.W.A.M. van Roy,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid AUTO [B] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde partij heeft zich in 2012 tot mr. [X] van eisende partij gewend in verband met het uitbrengen van een second opinion inzake een vordering op een (voormalige) relatie van gedaagde partij.
2.2.
Bij brief van 11 juni 2012 heeft mr. [X] gedaagde partij bericht en aangegeven dat er een vordering ter zake ongerechtvaardigde verrijking kan worden ingesteld. Mr. [X] heeft aangegeven gedaagde partij in een eventuele procedure te kunnen bijstaan tegen een tarief van € 215,00 per uur, vermeerderd met 8% kantoorkosten, 19% btw en verschotten.
2.3.
De procedure is opgestart en bij factuur van 8 juli 2014 zijn de verrichte werkzaamheden in rekening gebracht.
2.4.
De heer [X] van eisende partij is op 6 april 2014 overleden.
2.5.
Bij brief van 14 juli 2016 is aan gedaagde partij bevestigd dat een uurtarief van € 235,00 in plaats van € 215,00 in rekening is gebracht. Bij de brief is een creditfactuur en een gecorrigeerde factuur ad € 4.542,71 gevoegd.
2.6.
Bij e-mail van 9 juli 2014 laat gedaagde partij weten niet te zullen betalen omdat de afspraak “no cure no pay” is gemaakt. Bij e-mail van 10 juli 2014 betwist eisende partij deze afspraak.
2.7.
Gedaagde partij heeft niet betaald en bij e-mail met bijlagen van 27 juli 2016 om bemiddeling door de deken van de Orde van Advocaten gevraagd. De deken heeft de klacht ongegrond verklaard.
2.8.
Het klachtdossier is vervolgens doorgezonden aan de Raad van Discipline en bij beslissing van 14 maart 2017 is de klacht buiten behandeling gesteld wegens het overlijden van de behandelend advocaat.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert – samengevat – veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 4.542,21, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van gedaagde partij komt er op dat is afgesproken dat de werkzaamheden op basis van “no cure no pay” zouden worden verricht. Op de brief van 11 juni 2012 is zowel telefonisch als ook per fax gereageerd, aldus gedaagde partij.
Eisende partij betwist uitdrukkelijk op basis van ”no cure no pay” gewerkt te hebben; dit is voor advocaten ook niet toegestaan. Het standpunt van gedaagde partij van 9 juli 2014 is ook bij e-mail van 10 juli 2014 weerlegd.
4.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. De door gedaagde partij gestelde afspraak dat de werkzaamheden op basis van “no cure no pay” zouden worden verricht is niet komen vast te staan. Bij haar conclusie van antwoord heeft gedaagde partij als productie 2 een schrijven d.d. 13 juni 2012 gevoegd waarin staat vermeld dat zij de zaak [Y] enkel wil voortzetten op basis van “no cure no pay”. Deze brief/fax heeft echter, gelet op het bepaalde in artikel 3:37 BW niet het door gedaagde partij beoogde rechtsgevolg omdat niet vaststaat dat de inhoud daarvan eisende partij heeft bereikt. Eisende partij heeft immers uitdrukkelijk betwist deze brief/fax te hebben ontvangen, terwijl gedaagde partij ook niet het tegendeel heeft aangetoond. Gedaagde partij heeft geen faxjournaal overgelegd, waaruit in beginsel een begin van bewijs zou kunnen worden afgeleid.
Dat de werkzaamheden tegen het “no cure no pay” beginsel zouden worden verricht, acht de kantonrechter ook niet geloofwaardig nu dit in Nederland volgens de gedragsregels voor advocaten uitdrukkelijk verboden is.
4.3.
In rechte resteert vervolgens de brief van 11 juni 2012 van eisende partij. In deze brief staat uitdrukkelijk vermeld dat eisende partij bereid is juridische werkzaamheden te verrichten tegen een tarief van € 215,00 per uur exclusief btw en exclusief overige kosten. Vast staat dat eisende partij ook daadwerkelijk juridische werkzaamheden heeft verricht en gedaagde partij heeft bijgestaan in de procedure tegen [Y] . Gedaagde partij is derhalve gehouden tot betaling van de daarvoor gemaakte kosten. Dat de uitkomst van de procedure niet in het voordeel van gedaagde partij is uitgevallen, doet daaraan niet af.
4.4.
De kantonrechter constateert dat gedaagde partij de hoogte van het gefactureerde bedrag niet heeft betwist, zodat dit kan worden toegewezen vermeerderd met de handelsrente zoals gevorderd.
4.5.
Eisende partij maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Eisende partij heeft in voldoende mate aangetoond dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die vergoeding van incassokosten rechtvaardigen. Het ter zake gevorderde bedrag is overeenkomstig de daarvoor geldende tarieven en wordt daarom toegewezen.
4.6.
Gedaagde partij heeft geen bewijs van haar stellingen aangeboden en de kantonrechter acht ook geen termen aanwezig gedaagde partij toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.7.
Gedaagde partij zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 85,21
  • griffierecht 470,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.055,21
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 5.121,48, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 4.542,21 vanaf 20 april 2017 tot aan de voldoening,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 1.055,21,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: TC