ECLI:NL:RBLIM:2017:11560

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
04 6291161
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit hoofde van geldleningsovereenkomsten en verjaring in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, is een vordering aanhangig gemaakt door [eisende partij, gedaagde partij in verzet] tegen de bewindvoersters van [X]. De zaak betreft een geschil over de terugbetaling van bedragen die door [eisende partij, gedaagde partij in verzet] aan [X] zijn betaald tijdens hun affectieve relatie. De kantonrechter heeft op 24 mei 2017 een verstekvonnis gewezen, waarbij de vordering van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] werd toegewezen. De bewindvoersters hebben hiertegen verzet aangetekend, met als argument dat de vorderingen zijn verjaard en dat er geen sprake is van geldleningen.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vorderingen niet zijn verjaard, omdat de verjaringstermijn pas begint te lopen op het moment dat de schuldeiser heeft medegedeeld tot opeising over te gaan. Dit gebeurde in een e-mail van 1 mei 2010. De kantonrechter oordeelt dat de gestelde overeenkomsten van geldlening niet voldoende zijn onderbouwd, en dat de betalingen die zijn gedaan, niet als onverschuldigde betalingen kunnen worden gekwalificeerd. De kantonrechter heeft de vordering van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] tot een bedrag van € 1.577,77 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten gecompenseerd.

Het vonnis is op 29 november 2017 uitgesproken door mr. J. Schreurs-van de Langemheen, waarbij de kantonrechter de bewindvoersters heeft veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, en heeft verklaard dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6291161 \ CV EXPL 17-7170
Vonnis van de kantonrechter van 29 november 2017
in de zaak van:
[eisende partij, gedaagde partij in verzet],
wonend [adres eisende partij, gedaagde partij in verzet] ,
[woonplaats eisende partij, gedaagde partij in verzet] ,
eisende partij,
gedaagde partij in verzet,
gemachtigde mr. I. Bakker
tegen:
[bewindvoerster 1] EN [bewindvoerster 2] in de hoedanigheid van bewindvoersters over de goederen en gelden van [X],
beiden wonend te [woonplaats bewindvoersters] ,
gedaagde partij,
eisende partij in verzet,
gemachtigde mr. G.J.E. Schoofs.
Partijen zullen hierna [eisende partij, gedaagde partij in verzet] , de bewindvoersters en [X] (materieel gedaagde) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het navolgende:
  • het door de kantonrechter op 24 mei 2017 tussen [eisende partij, gedaagde partij in verzet] als eisende partij en [X] als gedaagde partij bij verstek gewezen vonnis onder zaaknummer 5964750 CV EXPL 17-4107
  • de verzetdagvaarding
  • de conclusie van antwoord in verzet
  • de brief van 11 oktober 2017 waarbij de bewindvoersters zich als formele procespartij in de plaats van [X] in de onderhavige procedure stellen
  • de conclusie van repliek in verzet.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisende partij, gedaagde partij in verzet] en [X] hebben een affectieve relatie gehad die inmiddels is beëindigd.
2.2.
[eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft gedurende de affectieve relatie de volgende bedragen betaald aan of ten behoeve van [X] dan wel contant aan haar ter hand gesteld:
  • € 3.300,00 op 11 juli 2008
  • € 70,00 op 14 juli 2008
  • € 200,00 op 17 juli 2008
  • € 10,00 in juli/augustus 2008
  • € 1.577,77 in 2008 door middel van betaling aan [A]
  • € 8,92 op 21 september 2009
  • € 170,00 op 25 september 2009.
2.3.
[X] heeft op 29 augustus 2008 een bedrag van € 340,00 aan [eisende partij, gedaagde partij in verzet] betaald.
2.4.
Partijen hebben in 2010 en 2011 per e-mail contact met elkaar gehad.
[eisende partij, gedaagde partij in verzet] schrijft in zijn e-mail van 1 mei 2010 onder meer het volgende:
“ik wil wel dat je met een oplossing komt wat betreft het geld, me hele leven is op dit moment een puinzooi en ik word er niet goed van: (‘je moet me echt helpen met wat terug te geven (vind dat ik dat tog wel verdien!)
[X] antwoordt hierop, eveneens op 1 mei 2010, onder meer als volgt:
“Ik heb eindelijk weer werk gevonden en ik weet nu op dit moment niet hoe ik je kan helpen want heb nu zelf ook niks…maar zodra het geld binne komt bij mij laat ik het je wel weten kweet niet zo goed wat ik moet zeggen want kvoel me schuldig tegenover jou.”
Op 8 december 2011 stuurt [eisende partij, gedaagde partij in verzet] een e-mail aan [X] met daarin onder meer het volgende:
“wij hebben afspraak gemaakt dat je me terug betaalt”
2.5.
Bij brief van 3 november 2014 maakt de gemachtigde van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] aanspraak op betaling van een bedrag van € 2.890,00. [X] reageert op deze brief per e-mail van 13 november 2014.
2.6.
Bij brief van 23 februari 2015 maakt de gemachtigde van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] aanspraak op betaling van een bedrag van € 4.637,68.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft in de verstekprocedure gevorderd dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [X] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.995,92 vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
Bij verstekvonnis van 24 mei 2017 is de vordering toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke rente is toegewezen vanaf 14 dagen na 3 november 2014, en met veroordeling van [X] in de proceskosten.
3.3.
De bewindvoersters vorderen in het verzet te worden ontheven van de bij het verstekvonnis uitgesproken veroordeling en dat de vordering van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] alsnog wordt afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het verzet kan geacht worden tijdig en op de juiste wijze te zijn ingesteld, nu het tegendeel gesteld noch gebleken is, zodat [X] in zoverre in het verzet kan worden ontvangen.
4.2.
[eisende partij, gedaagde partij in verzet] vordert in de inleidende dagvaarding betaling van de in rechtsoverweging 2.2. genoemde bedragen, onder aftrek van het in rechtsoverweging 2.3. genoemde bedrag. Aan zijn vordering legt [eisende partij, gedaagde partij in verzet] ten grondslag dat er sprake is van diverse overeenkomsten van geldlening. Subsidiair stelt [eisende partij, gedaagde partij in verzet] dat sprake is van onverschuldigde betaling.
4.3.
[X] betwist dat er sprake is van geldleningen. Enkel het bedrag van € 1.577,77 betreft een geldlening, maar deze is terugbetaald door middel van de betaling van € 340,00 en contante bedragen. De overige bedragen zijn verstrekt in het kader van de affectieve relatie. Er is ook geen sprake is van onverschuldigde betaling. Bovendien is sprake van verjaring.
4.4.
De kantonrechter zal hierna eerst een oordeel geven over de het door [X] gedane beroep op verjaring nu dit het meest verstrekkende verweer is. Indien dit verweer slaagt, hoeven de overige stellingen van partijen immers geen bespreking meer.
4.5.
De kantonrechter overweegt dat het enkele feit dat met betrekking tot de door [eisende partij, gedaagde partij in verzet] gestelde geldleningen geen termijn voor nakoming van de terugbetalingsverplichting is bepaald, niet meebrengt dat de vorderingen direct opeisbaar zijn zoals door [X] is gesteld. Juist bij overeenkomsten als door [eisende partij, gedaagde partij in verzet] gesteld, waarbij iemand binnen een affectieve relatie en binnen een beperkte periode diverse malen bedragen leent onder de conditie dat zo snel mogelijk, binnen een redelijke termijn, moet worden terugbetaald, zal in beginsel niet terstond terugbetaling kunnen worden gevorderd. Het bepaalde in artikel 6:38 BW, inhoudende dat terstond nakoming kan worden gevorderd indien 'geen tijd voor de nakoming is bepaald' doet daar niet aan af. Uit de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen kan immers anders voortvloeien en dat geval doet zich hier voor (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden, 16 december 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9847).
De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de door [eisende partij, gedaagde partij in verzet] gestelde overeenkomsten van geldlening een verbintenis tot nakoming na onbepaalde tijd betreffen als bedoeld in artikel 3:307 lid 2 BW, zodat de verjaringstermijnen aanvangen de dag volgende op die waartegen [eisende partij, gedaagde partij in verzet] heeft meegedeeld tot opeising over te gaan. Gelet op het e-mailcontact tussen [eisende partij, gedaagde partij in verzet] en [X] op 1 mei 2010 heeft [eisende partij, gedaagde partij in verzet] uiterlijk op dat moment aan [X] medegedeeld tot opeising van de door hem gestelde geldleningen over te gaan, zodat de verjaringstermijn van vijf jaar toen is aangevangen.
Die verjaringstermijn was nog niet verstreken toen de gemachtigde van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] bij brief van 3 november 2014 de lopende verjaring heeft gestuit. De rechtsvorderingen tot nakoming van de terugbetalingsverplichting uit de gestelde geldleningsovereenkomsten zijn dus niet verjaard.
4.6.
[X] erkent de gestelde geldlening met betrekking tot het bedrag van € 1.577,77 maar voert aan dat dit bedrag is terugbetaald. [eisende partij, gedaagde partij in verzet] betwist dat terugbetaling heeft plaatsgevonden. De betaling van het bedrag van € 340,00 heeft volgens [eisende partij, gedaagde partij in verzet] betrekking op de lening van € 3.300,00, welke lening in 10 gelijke delen zou worden terugbetaald, en het bedrag van € 10,00 dat extra contant is verstrekt.
De kantonrechter overweegt als volgt. Als productie 4 bij de inleidende dagvaarding is een rekeningafschrift overgelegd met daarop de betaling van € 340,00 en de volgende vermelding:
“thnx voor t lene moppie kusjes hou van jou (…)”.Dit is echter in het licht van de stellingen van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] een onvoldoende gespecifieerde omschrijving om de betaling toe te rekenen aan de terugbetaling van het geleende bedrag van € 1.577,77. Dit verweer wordt daarom gepasseerd. Ter zake de gestelde contante betalingen is in het geheel geen bewijs overgelegd, zodat ook dit verweer als onvoldoend gemotiveerd terzijde wordt geschoven. Dit betekent dat dit deel van de vordering aan [eisende partij, gedaagde partij in verzet] kan worden toegewezen.
4.7.
Voor wat betreft de overige op de rekening van [X] betaalde bedragen bestaat tussen partijen discussie of deze uit hoofde van een geldlening zijn verstrekt dan wel vanwege de tussen hen bestaande affectieve relatie. [X] geeft geen juridische kwalificatie aan het in het kader van de affectieve relatie verstrekken van gelden, maar de kantonrechter gaat ervan uit dat [X] hiermee bedoelt dat de gelden zijn geschonken dan wel in het kader van levensonderhoud zijn verstrekt. [X] betwist uitdrukkelijk dat aan de verstrekking een overeenkomst van geldlening ten grondslag ligt.
4.8.
De kantonrechter constateert dat er geen schriftelijke overeenkomst, die duidelijkheid zou kunnen bieden, is opgemaakt of in de procedure is gebracht.
De kantonrechter is van oordeel dat in onvoldoende mate is komen vast te staan dat sprake is van geldleningsovereenkomsten en zij overweegt daartoe als volgt. Ter onderbouwing van de stelling dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, beroept [eisende partij, gedaagde partij in verzet] zich op een aantal WhatsApp-gesprekken. Echter, zonder verdere toelichting en onderbouwing, kan de inhoud van die Whatsapp-berichten niet tot het door [eisende partij, gedaagde partij in verzet] beoogde rechtsgevolg leiden. Deze gesprekken zijn immers onvoldoende concreet en specifiek omdat uit de inhoud niet duidelijk wordt op welk van de verstrekte bedragen de betreffende tekst betrekking heeft. Een andere feitelijke onderbouwing die zou kunnen leiden tot de vaststelling dat sprake is van overeenkomsten van geldlening is niet gegeven. De kantonrechter komt daarmee tot de slotsom dat de stellingen de vordering niet kunnen dragen, zodat de primair aan de vordering gelegde grondslag faalt.
4.9.
Subsidiair heeft [eisende partij, gedaagde partij in verzet] gesteld dat de betalingen onverschuldigd hebben plaatsgevonden. Van onverschuldigde betaling is sprake indien de betaling zonder rechtsgrond heeft plaatsgevonden. Dit houdt in dat er op het moment van het overmaken van de bedragen op de rekening van [X] geen rechtsverhouding - zoals een verbintenis – aanwijsbaar is die het verrichten van de prestatie rechtvaardigt. Hiervan is onder meer sprake indien (1) er geen verbintenis is, (2) de verbintenis niet tussen de betrokken personen geldt, (3) de verbintenis met terugwerkende kracht is komen te vervallen dan wel (4) bij vonnis wordt vernietigd.
4.10.
Ten aanzien van de onverschuldigde betaling heeft [eisende partij, gedaagde partij in verzet] gesteld dat, indien [X] blijft volhouden dat er geen overeenkomsten van geldlening zijn gesloten, de diverse bedragen onverschuldigd zijn betaald. Op het moment van de girale overboekingen bestond er immers geen rechtsverhouding die het verrichten van de prestatie rechtvaardigde. [X] heeft de stellingen van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] betwist en daarbij aangevoerd dat partijen een affectieve relatie hadden waarbij zij elkaar financieel ondersteunden. De betalingen zijn vrijwillig, onder amoureuze vermeldingen en zonder enig voorbehoud of expliciete vermelding van een terugbetalingsverplichting, voldaan.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat [eisende partij, gedaagde partij in verzet] zijn stellingen ook ten aanzien van de onverschuldigde betaling onvoldoende (feitelijk) heeft onderbouwd. Dat [X] haar verweer handhaaft ten aanzien van de overeenkomst van geldlening en de kantonrechter ook niet tot de vaststelling komt dat hiervan sprake is, is onvoldoende om aan te nemen dat de betalingen zonder rechtsgrond zijn verricht. Het verweer van [X] dat de betalingen ter financiële ondersteuning golden en hiermee een natuurlijke en niet rechtens afdwingbare verbintenis vormen, acht de kantonrechter aannemelijk. Ook deze subsidiaire grondslag faalt derhalve.
4.12.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden vernietigd en de kantonrechter zal, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eisende partij, gedaagde partij in verzet] toewijzen tot een bedrag van € 1.577,77 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2014.
4.13.
[eisende partij, gedaagde partij in verzet] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Nu een substantieel deel van de gevorderde hoofdsom wordt afgewezen zal de kantonrechter de buitengerechtelijke kosten ook toewijzen tot het wettelijke tarief dat hoort bij het aan hoofdsom toegewezen bedrag. Ter zake wordt een bedrag van € 236,67 toegewezen.
4.14.
Nu partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten gecompenseerd worden in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het door de kantonrechter op 24 mei 2017 onder zaaknummer 5964750 CV EXPL 17-4107 gewezen verstekvonnis,
en opnieuw beslissend
5.2.
veroordeelt de bewindvoersters om aan [eisende partij, gedaagde partij in verzet] te voldoen een bedrag van € 1.814,44, vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.577,77 vanaf 18 november 2014 tot de dag der algehele voldoening,
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Schreurs-van de Langemheen en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: TC