ECLI:NL:RBLIM:2017:11553

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
03/702677-15
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer OM en veroordeling voor brandstichting en drugshandel

Op 27 november 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting en drugshandel. De rechtbank verwierp het verweer van de officier van justitie om niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging voor het bezit van hennep, omdat de verdachte had verklaard dat de hennep afkomstig was van zijn eigen planten. De rechtbank oordeelde dat de vervolging niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting in een woning, het voorhanden hebben van soft- en harddrugs, en het handelen in deze drugs. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte samen met een medeverdachte opzettelijk brand had gesticht, wat leidde tot levensgevaar voor de bewoners. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte in het bezit was van 105,6 gram hennep en 7 pillen MDMA, en dat hij meermalen had gehandeld in soft- en harddrugs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 54 maanden, met aftrek van het voorarrest, en kende schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702677-15
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 november 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.G.J. Geerlings, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 29 mei 2017 en 13 november 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:samen met een ander brand heeft gesticht in een woning;
Feit 2:in het bezit was van 7 pillen MDMA;
Feit 3:in het bezit was van 105,6 gram hennep;
Feit 4:handelde in softdrugs;
Feit 5:handelde in harddrugs.

3.De voorvragen

Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
- is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen.
3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zake feit 3 gevorderd het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Verdachte heeft verklaard dat de aangetroffen hoeveelheid wiet afkomstig is van de drie hennepplanten in de tuin, die tijdens de doorzoeking door de politie ook zijn aangetroffen. Vervolging bij deze hoeveelheid aangetroffen hennepplanten is in strijd met het gedoogbeleid, dat volgt uit de Aanwijzing Opiumwet 2015A003 (geldend sinds 1 maart 2015). De officier van justitie ziet aldus reden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft evenals de officier van justitie verzocht het openbaar ministerie ter zake feit 3 niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het openbaar ministerie bepaalt welke verdachten zij vervolgt en welke niet (artikel 167 Sv). De zittingsrechter kan een beslissing van het openbaar ministerie om te vervolgen slechts marginaal toetsen. Van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan pas sprake zijn indien het instellen of voortzetten van een vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
De rechtbank stelt vast dat krachtens de Aanwijzing Opiumwet 2015A003 (geldend sinds 1 maart 2015) bij een hoeveelheid van vijf hennepplanten of minder in beginsel wordt aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Volgens genoemde Aanwijzing wordt er in de situatie van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik in beginsel niet opgespoord en vervolgd. Dat is anders indien de mate van professionaliteit en het doel van de teelt daartoe wel aanleiding geven.
De rechtbank stelt voorop dat de op de uitoefening van het beleid van het openbaar ministerie betrekking hebbende en behoorlijk bekend gemaakte regels in genoemde Aanwijzing weliswaar niet kunnen gelden als algemeen verbindende voorschriften omdat zij niet krachtens enige wetgevende bevoegdheid zijn gegeven, maar dat zij het openbaar ministerie wel binden op grond van de beginselen van een goede procesorde. Naar hun aard en strekking lenen deze regels zich ertoe dat zij tegenover betrokkenen als rechtsregels worden toegepast, waardoor erop mag worden vertrouwd dat het openbaar ministerie haar vervolgingsbeleid daarop afstemt.
Verdachte heeft verklaard dat de hoeveelheid aangetroffen 105,6 gram hennep afkomstig is van de drie hennepplanten in de tuin behorende bij de woning van zijn ouders, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet onwaarschijnlijk is. Gelet op bovengenoemde Aanwijzing mocht verdachte er in beginsel op vertrouwen dat hij ter zake de aangetroffen hoeveelheid hennep niet zou worden vervolgd. Ter terechtzitting heeft verdachte echter verklaard dat de oogst van de planten niet bestemd is voor eigen gebruik, maar om wat bij te verdienen. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank volgens bovengenoemde Aanwijzing vast dat sprake is van beroepsmatig of bedrijfsmatig handelen. De vervolging is daarmee naar het oordeel van de rechtbank wel overeenkomstig de gepubliceerde richtlijn van het openbaar ministerie ingesteld, verenigbaar met het vertrouwensbeginsel en derhalve niet in strijd is met de beginselen van een goede procesorde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het openbaar minister ontvankelijk is in de vervolging ter zake feit 3.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2, 4 en 5 bewezen. De verklaring van verdachte dat hij – kort gezegd – geen actieve rol bij de brandstichting heeft gehad, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. Op een aantal punten wordt deze verklaring niet alleen weersproken door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , maar is deze ook strijdig met andere bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de verklaring van zijn eigen vader, het aantreffen van sporen en de verklaringen van de getuigen [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 6] . Verdachte heeft bij de brandstichting nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] , waardoor medeplegen kan worden bewezen.
Ter zake feit 2 heeft de officier van justitie gewezen op de verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat op de telefoon van verdachte dezelfde pillen staan afgebeeld als de pillen die in de woning zijn aangetroffen en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna te noemen: NFI), waaruit blijkt dat de aangetroffen pillen MDMA bevat.
De officier van justitie heeft ter zake feit 4 gewezen op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 7] .
Ter zake feit 5 heeft de officier van justitie tenslotte gewezen op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [getuige 7] en [getuige 1] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de feiten 1, 4 en 5 moet worden vrijgesproken.
Ter zake van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat de belastende verklaringen die medeverdachte [medeverdachte] over de brandstichting en verdachtes actieve rol daarbij heeft afgelegd onbetrouwbaar moeten worden geacht en niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, nu hij wisselende verklaringen heeft afgelegd. [medeverdachte] blijkt een zeer berekend persoon te zijn die niet schuwt anderen te beïnvloeden om verdachte als schuldige aan te wijzen. De initiële verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat hij alleen, en niet in samenwerking met verdachte, de brand heeft gesticht is daarentegen wel geloofwaardig en vindt ook ondersteuning in de overige technische bewijsmiddelen in het onderliggende strafdossier. Bovendien had [medeverdachte] een motief. De overige getuigenverklaringen in het dossier die in de richting van verdachte wijzen bevatten veelal informatie van horen zeggen ofwel verklaringen die door medeverdachte [medeverdachte] zijn ingegeven. Verdachte zelf heeft consistent verklaard en ontkent stellig dat hij de brandbare vloeistof heeft meegenomen en het idee heeft geopperd om de woning van [slachtoffer 2] in brand te steken. Het dossier bevat evenmin bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking. Het enkel niet distantiëren is onvoldoende voor een bewezenverklaring van medeplegen.
Ter zake van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor feit 3 geldt hetzelfde, maar enkel indien de rechtbank het openbaar ministerie hiervoor niet niet-ontvankelijk zou verklaren.
De raadsman heeft ter zake van feit 4 bepleit dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Enkel de belastende verklaring van de getuige [getuige 7] is onvoldoende voor een bewezenverklaring. De overige verklaringen in het dossier zijn de auditu-verklaringen en kunnen om die reden niet worden meegenomen voor het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de periode te beperken tot eind maart 2015, nu de getuige [getuige 7] enkel van deze datum min of meer zeker weet dat zij toen wiet heeft gekocht bij verdachte.
De raadsman heeft ten slotte ter zake van feit 5 aangevoerd dat er sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de handel in harddrugs, nu de tijdstippen en hoeveelheden niet zijn vast te stellen in de ten laste gelegde periode en de belastende verklaringen veelal de auditu-verklaringen betreffen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Feit 1 – brandstichting
4.3.1.1
De bewijsmiddelen
Op 22 maart 2015 omstreeks 00.32 uur kreeg de politie een melding om naar het adres [adres 1] te Haelen te gaan, waar een woningbrand zou zijn. Om 00:39 uur ter plaatse aangekomen, zagen de verbalisanten geen vuur, maar constateerden zij wel dat in de hal achter de voordeur nog rook aanwezig was. Bovendien zagen de verbalisanten dat deze hal roetschade had opgelopen en zwart geblakerd was. Voorts zagen zij dat de voordeur aan de binnenzijde, ter hoogte van de brievenbus en de onderzijde van de deur eveneens zwart geblakerd was en dat de mat in de hal van de woning brandschade had. Aan de overzijde van de straat trof de politie nabij de lantaarn een verbrand/gesmolten goedje kunststof aan, dat in beslag werd genomen. [2]
In het proces-verbaal van het nader ingestelde brandonderzoek is gerelateerd dat het inbeslaggenomen gesmolten goedje kunststof een restant van een kunststof flesje was. De verbalisanten hebben daarin voorts gerelateerd dat zij op 22 maart 2015 om 10.30 uur op de plaats waar eerder het flesje werd aangetroffen ook een wit/geel kunststof schroefdopje hebben aangetroffen, met op de bovenzijde met rode letters het opschrift “Saskia vitamine water”. Degeur van het dopje leek sterk op die van benzine. Het meest aannemelijke scenario is volgens de verbalisanten, dat sprake is geweest van brandstichting door middel van het inbrengen van een ontbrandbare vloeistof en vuur. De voordeur werd daarbij door één of meerdere personen benaderd. Vervolgens werd de briefplaat aan de buitenzijde van de voordeur geopend. Mogelijk werd ook de briefplaat aan de binnenzijde van de deur geopend. Vervolgens werd een ontbrandbare vloeistof naar binnen geschud/gespoten waarbij ook een gedeelte van deze vloeistof aan de buitenzijde van de deur is terechtgekomen. Vervolgens werd de damp van deze vloeistof, door het inbrengen van een ontstekingsbron ontstoken. Indien de brand niet tijdig geblust was, zou een volledige binnenbrand van deze ruimte alsmede alle aangrenzende ruimtes mogelijk zijn geweest. Het lijkt zeer aannemelijk dat het een uitslaande brand had kunnen worden, waarbij de aangrenzende woningen mogelijk ook in brand hadden kunnen geraken. [3]
Getuige [getuige 3] , bevelvoerder van de brandweer, heeft verklaard dat wanneer het vuur niet gedoofd was, uiteindelijk de ruit van de voordeur kapot was gesprongen, waardoor zuurstof bij de brand had kunnen komen en de brand zich flink had kunnen ontwikkelen. De vluchtweg voor de bewoners was dan belemmerd geweest. De bewoners hadden dan enkel via een raam op de bovenverdieping de woning kunnen verlaten. De bevelvoerder heeft het verder over het reëel gevaar voor belendende percelen door de brand en over de kans dat de bewoners waren komen te overlijden door koolstofmonoxidevergiftiging. [4]
Aangeefster [slachtoffer 1] was ten tijde van de brand samen met haar dochter [slachtoffer 2] thuis en heeft daarover in haar aangifte onder meer het volgende verklaard. De avond voor de brand verliet zij omstreeks 23.15 uur met haar twee dochters de verjaardag van haar moeder en werd zij thuis afgezet. Op dat moment was haar niks opgevallen. Haar dochter [naam dochter] ging omstreeks 23.30 uur stappen, haar dochter [slachtoffer 2] bleef thuis. Toen [slachtoffer 2] en zij in bed lagen, hoorde ze de brandmelders afgaan. Die hingen op de overloop en beneden in de kamer. Op dat moment waren ze driekwartier thuis. Toen ze beneden kwam, zag ze dat de mat voor de voordeur binnen brandde. Ze zag dat het ook buiten brandde. Met een emmer heeft ze vervolgens de brand geblust. Hetzelfde geldt voor de brand buiten. Ze zag ook resten branden aan de overkant van de straat. Verder heeft ze verklaard dat [slachtoffer 2] werd bedreigd door [medeverdachte] [
de rechtbank begrijpt [medeverdachte] , medeverdachte]. [5]
[slachtoffer 2] , de dochter van aangeefster, heeft verklaard dat zij op haar slaapkamer was en de tv aan had staan, toen zij een auto hoorde stoppen. Deze stopte op de straat voor de woning. Hierna hoorde ze iets rommelen bij de voordeur. Ze hoorde het klepperen met de brievenbus, mensen buiten en ze heeft ook voetstappen gehoord. Daarop hoorde ze een auto snel optrekken en wegrijden. [6]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op onder meer 22 juli 2015 en 4 augustus 2015 tegenover de politie verklaard dat hij de brand samen met verdachte heeft gesticht. Op 22 juli 2015 verklaarde [medeverdachte] dat hij ongeveer vijf jaar geleden een maand een relatie met [slachtoffer 2] heeft gehad. Medeverdachte verklaarde voorts dat er heel wat moet gebeuren om hem boos te krijgen, maar dat [slachtoffer 2] hem erg boos heeft gemaakt en zelfs tot waanzin heeft gedreven. Waarom er iets in hem is geknapt en waarom hij uiteindelijk de voordeur van [slachtoffer 2] in brand heeft gestoken, kan medeverdachte zich niet meer herinneren. Op zaterdag 21 maart 2015 zat hij met vrienden in een loods in Heel, toen hij met de auto naar verdachte is gegaan. Hij was opgefokt en heeft zich door verdachte laten meeslepen. Verdachte sprak over het probleem met [slachtoffer 2] en heeft toen op [medeverdachte] ingepraat dat hij er iets aan moest doen. Verdachte kwam op het idee van brandstichting. [medeverdachte] heeft zijn auto bij [slachtoffer 2] in de straat geparkeerd. [medeverdachte] is daarop uitgestapt. Verdachte had hem een flesje benzine gegeven, dat hij was gaan halen voordat ze naar de woning van [slachtoffer 2] reden. Het was een klein drinkflesje dat je in de supermarkt kunt kopen. [medeverdachte] rook dat er benzine in zat. [medeverdachte] heeft de klep van de brievenbus geopend en het flesje met benzine tegen de geopende brievenbus gezet. Hij heeft het flesje toen omgekiept zodat er een beetje benzine in de brievenbus terecht kwam. Hij heeft een aansteker onder de brievenbus gehouden, waarop het vlam vatte. Hij zag ook dat de brand naar binnen sloeg. Hij dacht dat iedereen die er woonde, in de woning aanwezig was. [7] In zijn verhoor op 4 augustus 2015 verklaarde [medeverdachte] aanvullend wat kort aan het voorval vooraf ging en wat verdachtes rol was in het geheel. Hij verklaarde dat verdachte hem had gevraagd of hij wilde komen, omdat hij geen vervoer had. Verdachte had ruzie met een jongen uit Kessel en wilde daarnaartoe. Verdachte heeft daarbij gezegd dat hij de auto van die jongen in de fik wilde steken. Onderweg hebben ze nog gesproken met [getuige 4] en [getuige 5] [
de rechtbank begrijpt [getuige 5]] in Horn. Daar heeft [medeverdachte] ook een aansteker gekregen. Vervolgens zijn ze naar Kessel gereden. Omdat de auto er niet stond, zijn ze teruggereden naar Heel. Toen ze Neer uitreden vroeg verdachte of hij niet iets aan de ruzie met [slachtoffer 2] wilde doen. Hij zei dat ze die fles nu toch bij zich hadden en dat hij haar kon pakken door haar voordeur in brand te steken. Onderweg heeft [medeverdachte] [getuige 1] [
de rechtbank begrijpt [getuige 1]] gebeld om te vragen waar [slachtoffer 2] woonde. Verdachte is uitgestapt en heeft gekeken welke woning het was. Hij zei het huisnummer en gaf [medeverdachte] het flesje met benzine. Daarop heeft [medeverdachte] de benzine in de brievenbus en bij de deur gegoten en aangestoken. [8]
Verdachte heeft op 28 juli 2015 verklaard dat [medeverdachte] hem de avond van 21 maart 2015 met de auto is komen ophalen en dat ze samen via Kessel naar de woning van [slachtoffer 2] zijn gereden. [9]
Getuige [getuige 4] heeft op 18 augustus 2015 verklaard dat ze de avond van 21 op 22 maart 2015 aan het chillen was met [getuige 5] . Die avond vroeg verdachte haar of ze ergens aan het chillen was. Hij liet weten dat hij langs zou komen. [medeverdachte] heeft vervolgens een aansteker van haar gekregen. [10] [getuige 5] heeft hierover op 30 augustus 2015 verklaard dat [getuige 4] werd opgebeld door één van hen en vroeg of ze een aansteker had. Ze heeft een aansteker gegeven. Het ging om [medeverdachte] en verdachte. [11]
Getuige [getuige 1] heeft op 4 juli 2017 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij aanvankelijk bij de politie heeft verklaard dat zij niemand uit de loods heeft zien weggaan, omdat ze medeverdachte [medeverdachte] een alibi wilde verschaffen. [medeverdachte] was haar vriend en ze wilde alles doen om hem in bescherming te nemen. Wat zij in het tweede verhoor heeft verklaard weet ze niet meer, maar ze weet wel dat ze daar tijdens het derde verhoor op is teruggekomen en toen heeft gezegd dat verdachte haar heeft bedreigd, maar dit klopte niet. Zij was die avond in de loods met onder andere [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft haar verteld dat hij bij de loods was weggegaan met verdachte. [medeverdachte] heeft vervolgens nog contact met haar gehad met de telefoon van [getuige 6] om te vragen waar het huis van [slachtoffer 2] lag. Toen [medeverdachte] terugkwam heeft hij verteld dat hij het had gedaan op een manier dat het ook geen grapje was. Dat zag je ook aan hem. Hij was toen ook zenuwachtig. Hij rook naar benzine. De geur kwam echt van hem af. [12]
Op 27 juli 2015 heeft de rechter-commissaris doorzoeking ter inbeslagneming verricht op het toenmalige woonadres van verdachte. Daarbij zijn in de garage/berging behorende bij de woning diverse jerrycans aangetroffen. Voorts werd onder andere op de zolder een flesje Saskia vitamine water aangetroffen. [13]
Op 22 mei 2016 heeft een verbalisant gerelateerd dat [naam vader verdachte] , de vader van verdachte, diezelfde dag tegenover hem heeft verklaard dat hij de dag na de mogelijke brandstichting in Haelen in de garage kwam en meteen een scherpe benzinelucht rook. Hij kreeg daarop uiteindelijk van verdachte te horen dat ze een meisje in Haelen de stuipen op het lijf hadden willen jagen en er brand hebben gesticht. Hij verklaarde met zekerheid te kunnen vertellen dat de benzine die gebruikt is bij de brandstichting uit zijn garage komt. Hij had toentertijd in de garage een crossmotor staan en er stond dus ook altijd een kan met benzine. [14]
4.3.1.2
De bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op de hiervoor in essentie weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de medeverdachte [medeverdachte] , samen met verdachte, brand heeft gesticht aan de woning aan de [adres 1] te Haelen. Daarbij was allereerst gevaar voor goederen te duchten, namelijk (i) voor de woning zelf, (ii) voor de zich in de woning bevindende goederen en (iii) voor de belendende percelen. Er was echter ook sprake van levensgevaar. Uit het brandonderzoek en de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer blijkt immers dat het zeer aannemelijk is dat het een uitslaande brand had kunnen worden, waarbij de vluchtweg voor de bewoners dan belemmerd was geweest. De bewoners hadden dan enkel via een raam op de bovenverdieping de woning kunnen verlaten. Op basis hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat ook sprake was van levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die zich op dat moment in de nacht in de woning bevonden en (bijna) sliepen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van medeplegen. Medeplegen vereist namelijk een nauwe en bewuste samenwerking en dat is hier het geval.
Uit de gedetailleerde verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] van 22 juli 2015 en 4 augustus 2015, in samenhang met de bevindingen van het brandonderzoek, de verklaringen van [slachtoffer 2] , [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 5] , het aangetroffen flesje Saskia vitamine water bij verdachte thuis en de verklaring van verdachtes vader volgt immers dat [medeverdachte] die avond verdachte heeft opgehaald, waarbij verdachte toen zei dat hij brand wilde gaan stichten en in dat verband een flesje met benzine bij zich had. Vervolgens zijn zij gezamenlijk een aansteker gaan halen bij [getuige 4] en [getuige 5] , waarna zij eerst naar Kessel en vervolgens – toen het plan daar een auto in de fik te steken niet doorging – naar Haelen zijn gereden, waarop [medeverdachte] [getuige 1] heeft gebeld om te vragen waar [slachtoffer 2] precies woonde. Toen zij in de straat van [slachtoffer 2] reden, heeft verdachte gezocht om welk huis(nummer) het ging. Vervolgens heeft [medeverdachte] op initiatief van verdachte en met het door verdachte gevulde flesje de brand gesticht, waarna zij snel zijn teruggereden. Deze gang van zaken rechtvaardigt geen andere conclusie dan dat van een nauwe en bewuste samenwerking sprake was.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, als beschreven onder 4.4.
Bespreking van de verweren
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van [medeverdachte] onbetrouwbaar zijn en terzijde moeten worden gesteld. [medeverdachte] heeft zijn verklaringen steeds aangepast en getuigen beïnvloed. Verdachte daarentegen heeft wel naar waarheid verklaard. Op 28 juli 2015 heeft verdachte bij de politie verklaard dat hij ten tijde van de brandstichting weliswaar ter plaatse aanwezig was, maar daarin geen enkele rol had, omdat hij niets van de plannen van [medeverdachte] afwist. Ze zouden samen een rondje gaan rijden en ineens kwamen ze uit bij een woning. Later is verdachte duidelijk geworden dat [slachtoffer 2] daar woonde. Het is niet verdachte maar medeverdachte [medeverdachte] geweest die daar vervolgens de voordeur in brand heeft gestoken. Verdachte heeft daarop niets gedaan, omdat hij in shock was. Het flesje met brandbare stof heeft hij niet meegebracht. Dat een soortgelijk flesje bij hem thuis is aangetroffen zegt niets, want [medeverdachte] had die flesjes ook. Er is ook DNA op het flesje aangetroffen, waarbij de kans dat het van [medeverdachte] afkomstig is, groter is dan dat het van verdachte afkomstig is. De belastende verklaring van zijn vader omtrent het flesje is onbetrouwbaar, want zijn vader en verdachte waren op dat moment al gebrouilleerd. De verklaring van zijn vader moet in dat licht worden gezien.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij van niets wist en geheel niet aan de brandstichting heeft deelgenomen, niet aannemelijk.
De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat zij de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte] op 22 juli 2015 en 4 augustus 2015 heeft afgelegd wel betrouwbaar acht. Het gaat om gedetailleerde verklaringen, waarin [medeverdachte] niet enkel verdachte, maar ook zichzelf heeft belast. De verklaringen zijn op wezenlijke onderdelen in voldoende mate consistent en gelijkluidend en vinden bovendien steun in overige bewijsmiddelen, te weten de bevindingen van het brandonderzoek, de verklaringen van [slachtoffer 2] , [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 5] , het aangetroffen flesje Saskia vitamine water bij verdachte thuis en de verklaring van verdachtes vader. Dit geldt niet voor de verklaringen van verdachte. Zo bevat het dossier geen aanwijzingen dat [medeverdachte] flesjes van het merk Saskia vitamine water had. Dat aan de buitenzijde van de dop van het flesje DNA is aangetroffen dat mogelijk van [medeverdachte] afkomstig is, maakt dit niet anders, nu dit enkel een aanwijzing is dat hij de dop in zijn handen heeft gehad, hetgeen hij zelf ook heeft verklaard. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de verklaring van verdachtes vader onbetrouwbaar moet worden geacht. Mede in het licht van het voorgaande acht de rechtbank de verklaring dat verdachte tijdens de brandstichting enkel in de auto zat, zonder dat hij van enig plan op de hoogte was volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank gaat derhalve uit van de voor het bewijs gebezigde verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] van 22 juli 2015 en 4 augustus 2015 en stelt de verklaring van verdachte terzijde.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverweging acht de rechtbank feit 1 bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
4.3.2
Feit 3
Op 29 juli 2015 vond nogmaals onderzoek plaats in de ouderlijke woning van verdachte gelegen aan de [adres 2] , waar toen ook verdachte zelf nog woonde. In de garage werd in een kartonnen doos hennep aangetroffen, verpakt in een transparante plastic gripzak. Na weging bleek het totaal gewicht uit te komen op 105,6 gram. [15] Uit onderzoek naar de verdovende middelen gaf de test een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj. [16]
Verdachte heeft verklaard bij de politie [17] en ter terechtzitting d.d. 13 november 2017 dat de aangetroffen hennep van hem is. Van de drie hennepplanten in de tuin heeft hij een keer een oogst gehad. Hij had de hennep vervolgens in een diepvrieszak gedaan.
Gelet op genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 3 heeft begaan.
4.3.3
Feit 4
Op 29 juli 2015 vond als vermeld onderzoek plaats in de (toenmalige) woning van verdachte gelegen aan de [adres 2] . In de garage werd in een kartonnen doos hennep aangetroffen, verpakt in een transparante plastic gripzak. Na weging bleek het totaal gewicht uit te komen op 105,6 gram. [18] Uit onderzoek naar de verdovende middelen gaf de test een reactie, indicatief voor THC, zijnde de werkzame stof in hennep en hasjiesj. [19]
Op 7 april 2015 heeft de getuige [getuige 7] een verklaring afgelegd, zakelijk weergegeven: “Ik koop de wiet voornamelijk bij een jongen die [verdachte] heet. Ik koop de wiet in Heel, meestal bij de ingang van basisschool [naam basisschool] . Ik heb zeker meer dan 20 keer bij [verdachte] wiet gekocht. Ik heb twee weken geleden voor het laatst wiet gekocht bij [verdachte] . Dit is zijn profielfoto en de rechtse is [verdachte] . Ergens in 2014 heb ik de eerste keer bij [verdachte] gekocht, in de zomer.” [20]
Verbalisant [verbalisant] relateert dat zij met zekerheid kan zeggen dat de profielfoto die de getuige [getuige 7] laat zien de haar ambtshalve bekende [verdachte] betreft. [21]
Op 4 augustus 2015 heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard, zakelijk weergegeven: “ [verdachte] handelt in drugs, weed, pillen, pep (speed) en MDMA-poeder. Hij verkocht aan de hele jeugdgroep van Heel. Ik denk dat hij al twee à drie jaar bezig is met de verkoop van drugs.” [22]
Op 13 november 2017 heeft verdachte ter terechtzitting verklaard, zakelijk weergegeven: “de aangetroffen zak met hennep bij mij thuis was niet voor eigen gebruik, maar om wat bij te verdienen.”
Gelet op genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 4 heeft begaan.
4.3.4
Feiten 2 en 5
Op 27 juli 2015 vond in de (toenmalige) woning van verdachte gelegen aan de [adres 2] een doorzoeking plaats. Tijdens de doorzoeking werd in een doos op zolder twee zakjes met pillen gevonden: één zakje met 7 in diverse kleuren gekleurde pillen en één zakje met 5 rood/bruin gekleurde pillen. [23] Van het eerste zakje zijn twee grijze pillen verzonden naar het NFI voor onderzoek (nummer SIN AAII9634NL - A) en van het tweede zakje zijn alle vijf de pillen voor onderzoek naar het NFI verzonden (nummer SIN AAII9633NL). Uit onderzoek door het NFI blijkt dat de in totaal 7 onderzochte pillen MDMA bevatten (3,4-methyleendioxymethamfetamine). [24]
Op 4 augustus 2015 heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard, zakelijk weergegeven: “Het geld dat bij mij in de kluis is aangetroffen, is van [verdachte] . Dat krijgt hij door het overtreden van de Opiumwet. [verdachte] handelt in drugs, weed, pillen, pep (speed) en MDMA-poeder. Hij verkocht aan de hele jeugdgroep van Heel. Ik denk dat hij al twee à drie jaar bezig is met de verkoop van drugs.” [25]
Bij de rechter-commissaris verklaarde getuige [getuige 7] , zakelijk weergegeven: “Ik heb alleen wiet gekocht bij [verdachte] . Het klopt dat ik één keer erbij ben geweest dat [verdachte] XTC verkocht, dat is ergens in 2014 of 2015 geweest.” [26]
In de periode 6 juli 2015 tot en met 28 juli 2015 heeft de politie twee mobiele bij verdachte in gebruik zijnde telefoonnummers getapt. [27] Uit de afgeluisterde, opgenomen en uitgewerkte telefoongesprekken en/of SMS-berichten volgt volgens de politie dat met/tegen verdachte versluierd werd gesproken en termen werden gebruikt als schijven, snelle en billies. De volgende tapgesprekken en sms-berichten afkomstig van de mobiele telefoonnummers van verdachte, acht de rechtbank redengevend voor het bewijs:
7 juli 2015, 23.09.20 uur
NNM [naam 1] naar NNM 5999 (verdachte).
NNM 5999 wordt gebeld door NNM die zich [naam 1] noemt en zegt hey jo man met [naam 1] , kun je voor 4 schijven en misschien wat benzinegeld naar Beaxem komen of is dat een probleem.
NNM 5999 zegt als je er 5 euro benzinegeld bij doet.
Ja 5 euro en dan die 4 schijven is 25 euro zegt NN [naam 1] .
Ja is goed zegt NNM 5999. […]
10 juli 2015, 21.50.58 uur
Inhoud sms:
Hoeveel kost 15g p?
11 juli 2015, 21.37.34 uur
NN [verdachte] wordt gebeld door NNV 5532 die zegt ha schat, heb je even tijd, ben je in Heel, ik ben hier met [naam 2] (fon) heb je snelle. Wacht ik geef je even [naam 2] .
NNM [naam 2] komt aan de lijn en zegt he [verdachte] ik heb een dringende vraag aan jou omdat ik hem jou toch al goedkoop weg doe ter waarde van 120 euro nieuwprijs, kan je me een tientje snel erbij doen.
Ja is goed hoor zegt NN [verdachte] , kom maar naar mijn huis.
16 juli 2015, 23.47.08 uur
NN [verdachte] wordt gebeld door NNM 8554 die vraagt waar ben je, kom je zo want er wilt nog een jongen bestellen.
19 juli 2015. 19.11.05 uur
NN [verdachte] wordt gebeld door NNM 8953 en vraagt heb je even tijd, doe maar twintig.
Is goed zegt NN [verdachte] .
20 juli 2015, 18.56.12 uur
NN man vraagt of [verdachte] zo even tijd voor hem heeft.
[verdachte] zegt over 10 minuten wel
NN man zegt dat hij dan over 10 minuten op dezelfde plaats als gisteren is.
[verdachte] zegt dat het goed is.
21 juli 2015, 20.15.32 uur
NNM 5999 wordt gebeld door NNM 6945 die zegt kan ik misschien wat hen…ntv komen halen.
Twintig vraagt NNM 5999.
Ja kan je dat in 2 zakken doen vraagt NNM 6945, ik kom nu die kant op.
22 juli 2015, 21.10.2017 uur
NNM [verdachte] wordt gebeld NNM die zich [naam 3] (fon) noemt en vraag heb je 6 schijven en eh.
Nee heb ik niet zegt NNM [verdachte] .
25 juli 2015, 11.52.47 uur
Inhoud SMS:
Heb je nog billies?
Overweging
De rechtbank concludeert uit de voorgaande bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien dat verdachte op 27 juli 2015 in het bezit was van 7 pillen mdma (feit 2) en op diverse data gelegen in de periode van 6 juli 2015 tot en met 27 juli 2015 harddrugs heeft verhandeld (feit 5). Naast het op 27 juli 2015 aantreffen van in totaal 12 pillen, waarvan er 7 zijn getest en positief op MDMA zijn bevonden in de woning van verdachte, bevat het dossier belastende verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [getuige 7] . [medeverdachte] verklaart in het algemeen dat hij weet dat verdachte al 2 of 3 jaar handelt in harddrugs en noemt daarbij expliciet speed en mdma. [getuige 7] verklaart dat zij verdachte eenmaal in 2014 of 2015 XTC heeft zien verkopen. Deze bewijsmiddelen, in combinatie met de diverse tapgesprekken en sms-berichten, waarin versluierd wordt gesproken en termen worden gebruikt als schijven, snelle en billies, termen waarvan verdachte niet wil uitleggen wat deze betekenen, maar die de rechtbank in het licht van het voorgaande met (hard)drugs associeert, maken dat de rechtbank derhalve wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte op 27 juli 2015 7 pillen MDMA bezat en gedurende de tenlastegelegde periode handelde in harddrugs. De rechtbank betrekt hierbij dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zelf geen drugs gebruikt. Het kan dan ook niet anders zijn dan dat de bij hem aangetroffen verdovende middelen voor anderen bestemd waren. Ten aanzien van feit 5 geldt evenwel nog dat er geen aanwijzingen zijn dat het hier om heroïne of cocaïne gaat, ten aanzien waarvan verdachte dan ook zal worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1:
op 22 maart 2015, in de gemeente Leudal, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht, in/aan een woning gelegen aan de [adres 1] te Haelen, door open vuur in aanraking te brengen met een (brandbare) vloeistof, ten gevolge waarvan genoemde woning gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en de inboedel van die woning en belendende percelen en levensgevaar voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zijnde de bewoners van genoemde woning, te duchten was;
Feit 2:
op 27 juli 2015 in de gemeente Maasgouw, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 pillen 3,4- methyleendioxymethamfetamine, zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 3:
in de periode van 27 juli 2015 tot en met 30 juli 2015, in de gemeente Maasgouw, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 105,6 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 4:
meermalen in de periode van 01 juli 2014 tot en met 24 maart 2015, in de gemeente Maasgouw, opzettelijk heeft verkocht, telkens een hoeveelheid hasjiesj en/of hennep, zijnde hasjiesj en hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 5:
meermalen in de periode van 06 juli 2015 tot en met 27 juli 2015, in de gemeente Maasgouw, opzettelijk heeft verkocht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine en een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine en
amfetamine telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1:
medeplegen van opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
T.a.v. feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
T.a.v. feit 4:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
T.a.v. feit 5:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaar. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis ten nadele van verdachte rekening gehouden met de omstandigheden dat er sprake is van medeplegen, dat verdachten geen hulp hebben geboden aan de slachtoffers en het onderzoek hebben belemmerd door het beïnvloeden van getuigen. Brand in de eigen woning is een van de meest bedreigende zaken die mensen kunnen meemaken. De persoonlijke veiligheid is in het geding op een plek waar een mens zich veilig hoort te voelen. Ten slotte heeft de officier van justitie ten nadele van de verdachte rekening gehouden dat de verdachte blijkens zijn strafblad eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet en dat hij in een proeftijd liep.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit ter zake van feit 2 en 3 (subsidiair) aan verdachte op te leggen een geldboete van € 700,- respectievelijk € 400,-. Voor feit 1, 4 en 5 heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman voor deze feiten bepleit aan verdachte een taakstraf op te leggen. De raadsman heeft aangevoerd bij de straftoemeting rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte thans een eigen woning heeft, een baan als vrachtwagenchauffeur en dat hij met zijn vriendin een gezin wil stichten. Hij maakt een positieve ontwikkeling door. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou dit pad doorkruisen. Daarnaast is verdachte – na een relatief turbulent leven – al geruime tijd niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van het toepasselijke sanctierecht en de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit, een van de ernstigste die het Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte heeft immers samen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] in de nacht van 22 maart 2015 brand gesticht in de hal van de woning waar een bij verdachte bekende ex-vriendin van [medeverdachte] woonde, door [medeverdachte] op het idee te brengen en ertoe te bewegen een brandbare vloeistof tegen de voordeur en door de brievenbus te gieten en dit brandversnellend middel vervolgens aan te steken. Verdachte is in de auto blijven zitten en heeft vervolgens, toen de voordeur en de hal van de woning vlam vatten, niets gedaan om de beginnende brand te blussen noch heeft hij getracht de bewoners te waarschuwen. In plaats daarvan heeft hij zich samen met medeverdachte [medeverdachte] snel uit de voeten gemaakt. Niet alleen is verdachte hierdoor medeverantwoordelijk voor de schade veroorzaakt aan de woning, maar meer nog dan dat heeft hij bewust het leven van de bewoners op het spel gezet. Brandstichting is zeer gevaarlijk, omdat het tot oncontroleerbare en snel uit de hand lopende situaties kan leiden. Ook hier geldt dat de brand enorme materiele en personele schade had kunnen toebrengen. Dat dat uiteindelijk niet is gebeurd en dat de bewoners het er levend van hebben afgebracht, is niet aan verdachte te danken maar aan het doortastend optreden van het slachtoffer [slachtoffer 1] . De wijze waarop verdachte hierin heeft gehandeld en niet heeft gehandeld waar hij dat moest, rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uit de slachtofferverklaring die het slachtoffer [slachtoffer 1] ter terechtzitting heeft voorgelezen, komt op indrukwekkende wijze naar voren welke gevoelens van angst en onzekerheid de brand bij haar en haar dochter [slachtoffer 2] teweeg heeft gebracht. Het continue leven in angst heeft vergaande psychische en lichamelijke gevolgen voor hen gehad, waarvoor ze psychische hulp nodig hebben gehad. Een woning is de plek bij uitstek waar men zich veilig moet voelen. Verdachte heeft zich op geen enkel moment voldoende rekenschap gegeven van het feit dat het wel eens anders zou kunnen uitpakken dan gepland. Hulp heeft verdachte niet geboden, enig excuus is nooit over zijn lippen gekomen.
Het feit op zich is al erg en rechtvaardigt een zware straf, maar de rechtbank overweegt bovendien dat zij in het geval van verdachte geen verzachtende omstandigheden ziet die in dit verband in zijn voordeel kunnen meewegen. Integendeel. De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij tot op de dag van vandaag geen verantwoordelijkheid heeft genomen en geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn betrokkenheid bij de brandstichting. Sterker nog verdachte heeft alles in het werk gesteld om te doen alsof hij niets met de brandstichting te maken had, althans zijn eigen rol zo beperkt mogelijk te laten lijken. Daarin ging verdachte zelfs zo ver dat hij in de contacten die hij ook nog na de brand met het slachtoffer [slachtoffer 2] heeft gehad, kwaadheid over de brand veinsde, in de richting van anderen als dader wees en [slachtoffer 2] heeft laten weten ‘dat hij er altijd voor haar zou zijn’. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit en het dealen van soft- én harddrugs. Het is algemeen bekend dat drugs een ernstige bedreiging vormen voor de volksgezondheid en dat een aanmerkelijk deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong vindt in het gebruik van drugs. Het meewerken aan de handel in deze verdovende middelen vormt aldus een ernstige inbreuk op de rechtsorde. De rechtbank beschouwt ook deze strafbare handelingen van verdachte als zeer verwerpelijk.
De rechtbank houdt ten slotte in het nadeel van de verdachte rekening dat verdachte blijkens zijn strafblad al eerder is veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet en dat hij in een proeftijd liep.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat voor deze feiten en dan met name voor de brandstichting, een forse gevangenisstraf op zijn plaats is. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 1.467,87, waarvan
€ 67,87 ziet op materiële schade en € 1.400,00 op immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts vordert zij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.500,00, ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voorts vordert zij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de integrale toewijzing van beide vorderingen gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr en de wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft inzake beide vorderingen niet-ontvankelijk bepleit gelet op de bepleite vrijspraak.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade is toegebracht. Verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor deze schades.
De gevorderde vergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] van materiële schade ziet op een bedrag van € 67,87 en de immateriële schade op een bedrag van € 1.400,00. De gevorderde vergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] van immateriële schade ziet op een bedrag van € 1.500,00. De vorderingen zijn afdoende onderbouwd en door de verdediging niet weersproken. De rechtbank zal derhalve de vorderingen toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 22 maart 2015. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten opleveren zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer,
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer,
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L.G. Geisel, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. I.C.A. Wilschut, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 27 november 2017.
Buiten staat:
Mr. M.J.M. Goessen is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 22 maart 2015, in de gemeente Leudal, in elk geval in het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht, in/aan een woning gelegen aan de [adres 1] te Haelen, door open vuur in aanraking te brengen met een (brandbare) vloeistof, ten gevolge waarvan genoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of inboedel van die woning en/of belendende percelen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , zijnde de bewoners van genoemde woning en/of bewoners van belendende percelen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , zijnde de bewoners van genoemde woning en/of de bewoners van belendende percelen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2015 in de gemeente Maasgouw, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7 pillen 3,4- methyleendioxymethamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine, zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2015 tot en met 30 juli 2015, in de gemeente Maasgouw, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 105,6 gram hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 24 maart 2015, in de gemeente Maasgouw, in elk geval in het arrondissement Limburg, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, (telkens) een hoeveelheid hasjiesj en/of hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
hij (meermalen) in of omstreeks de periode van 06 juli 2015 tot en met 27 juli 2015, in de gemeente Maasgouw, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of een een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed), zijnde 3,4-methyleendioxymethamfetamine en/of cocaïne en/of heroïne en/of
amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, verwijzen – tenzij anders vermeld – naar de doorlopende paginanummering in het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL2300-201505335 d.d. 17 december 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met 519.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2015, p. 30 en 31.
3.Het proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 24 juni 2015, p. 72 en 74.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 5 juni 2015, p. 96.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 22 maart 2015, p. 44 en 45.
6.Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 22 maart 2015, p. 52.
7.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 22 juli 2015, p. 247 tot en met 255.
8.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 4 augustus 2015, p. 264 tot en met 271.
9.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 28 juli 2015, p. 340.
10.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 18 augustus 2015, p. 428 tot en met 431.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 30 augustus 2015, p. 432 en 434.
12.Het proces-verbaal van verhoor van getuigenverhoor op 4 juli 2017 van [getuige 1] . Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal van de politie, genoemd in voetnoot 1.
13.Het proces-verbaal van doorzoeking door de rechter-commissaris d.d. 27 juli 2015, p. 310 tot en met 320.
14.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2015, p. 30 en 31.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2015, p. 463.
16.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 30 juli 2015, p. 465-466.
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 juli 2015, p. 350-358.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juli 2015, p. 463.
19.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 30 juli 2015, p. 465-466.
20.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 7] d.d. 7 april 2015, p. 478-480.
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2015, p. 481.
22.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 augustus 2015, p. 264-271.
23.Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming [adres 2] d.d. 28 juli 2015, p. 311-320.
24.Proces-verbaal uitslag sporenonderzoek d.d. 25 september 2015, p. 459-462.
25.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 augustus 2015, p. 264-271.
26.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 7] bij de rechter-commissaris d.d. 24 augustus 2017. Dit proces-verbaal maakt geen deel uit van het proces-verbaal van de politie, genoemd in voetnoot 1.
27.Proces-verbaal van onderzoek tapgesprekken/smsberichten betreffende verdovende middelen d.d. 12 augustus 2015, p. 467-477.