3.3.1Feit 1 – brandstichting
3.3.1.1
De bewijsmiddelen
Op 22 maart 2015 omstreeks 00.32 uur kreeg de politie een melding om naar het adres [adres 1] te Haelen te gaan, waar een woningbrand zou zijn. Om 00:39 uur ter plaatse aangekomen, zagen de verbalisanten geen vuur, maar constateerden wel dat in de hal achter de voordeur nog rook aanwezig was. Bovendien zagen de verbalisanten dat deze hal roetschade had opgelopen en zwart geblakerd was. Voorts zagen zij dat de voordeur aan de binnenzijde, ter hoogte van de brievenbus en de onderzijde van de deur eveneens zwart geblakerd was en dat de mat in de hal van de woning brandschade had. Aan de overzijde van de straat trof de politie nabij de lantaarn een verbrand/gesmolten goedje kunststof aan, dat in beslag werd genomen.
In het proces-verbaal van het nader ingestelde brandonderzoek is gerelateerd dat het inbeslaggenomen gesmolten goedje kunststof een restant van een kunststof flesje was. De verbalisanten hebben daarin voorts gerelateerd dat zij op 22 maart 2015 om 10.30 uur op de plaats waar eerder het flesje werd aangetroffen ook een wit/geel kunststof schroefdopje hebben aangetroffen, met op de bovenzijde met rode letters het opschrift “Saskia vitamine water”. De geur van het dopje leek sterk op die van benzine. Het meest aannemelijke scenario is volgens de verbalisanten, dat sprake is geweest van brandstichting door middel van het inbrengen van een ontbrandbare vloeistof en vuur. De voordeur werd daarbij door één of meerdere personen benaderd. Vervolgens werd de briefplaat aan de buitenzijde van de voordeur geopend. Mogelijk werd ook de briefplaat aan de binnenzijde van de deur geopend. Vervolgens werd een ontbrandbare vloeistof naar binnen geschud/gespoten waarbij ook een gedeelte van deze vloeistof aan de buitenzijde van de deur is terechtgekomen. Vervolgens werd de damp van deze vloeistof, door het inbrengen van een ontstekingsbron ontstoken. Indien de brand niet tijdig geblust was, zou een volledige binnenbrand van deze ruimte alsmede alle aangrenzende ruimtes mogelijk zijn geweest. Het lijkt zeer aannemelijk dat het een uitslaande brand had kunnen worden, waarbij de aangrenzende woningen mogelijk ook in brand hadden kunnen geraken.
Getuige [getuige 3] , bevelvoerder van de brandweer, heeft verklaard dat wanneer het vuur niet gedoofd was, uiteindelijk de ruit van de voordeur kapot was gesprongen, waardoor zuurstof bij de brand had kunnen komen en de brand zich flink had kunnen ontwikkelen. De vluchtweg voor de bewoners was dan belemmerd geweest. De bewoners hadden dan enkel via een raam op de bovenverdieping de woning kunnen verlaten. De bevelvoerder heeft het verder over het reële gevaar voor belendende percelen door de brand en over de kans dat de bewoners waren komen te overlijden door koolmonoxidevergiftiging.
Aangeefster [slachtoffer 1] was ten tijde van de brand samen met haar dochter [slachtoffer 2] thuis en heeft daarover in haar aangifte onder meer het volgende verklaard. De avond voor de brand verliet zij omstreeks 23.15 uur met haar twee dochters de verjaardag van haar moeder en werd zij thuis afgezet. Op dat moment was haar niks opgevallen. Haar dochter [naam dochter] ging omstreeks 23.30 uur stappen, haar dochter [slachtoffer 2] bleef thuis. Toen [slachtoffer 2] en zij in bed lagen, hoorde ze de brandmelders afgaan. Die hingen op de overloop en beneden in de kamer. Op dat moment waren ze drie kwartier thuis. Toen ze beneden kwam, zag ze dat de mat voor de voordeur binnen brandde. Ze zag dat het ook buiten brandde. Met een emmer heeft ze vervolgens de brand geblust. Hetzelfde geldt voor de brand buiten. Ze zag ook resten branden aan de overkant van de straat. Verder heeft ze verklaard dat [slachtoffer 2] werd bedreigd door [verdachte] [
de rechtbank begrijpt [verdachte] , verdachte].
[slachtoffer 2] , de dochter van aangeefster, heeft verklaard dat zij op haar slaapkamer was en de tv aan had staan, toen zij een auto hoorde stoppen. Deze stopte op de straat voor de woning. Hierna hoorde ze iets rommelen bij de voordeur. Ze hoorde het klepperen met de brievenbus, mensen buiten en ze heeft ook voetstappen gehoord. Daarop hoorde ze een auto snel optrekken en wegrijden.
Verdachte heeft op onder meer 22 juli 2015 en 4 augustus 2015 tegenover de politie verklaard dat hij de brand samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gesticht. Op 22 juli 2015 verklaarde hij dat hij ongeveer vijf jaar geleden een maand een relatie met [slachtoffer 2] heeft gehad. Verdachte verklaarde voorts dat er heel wat moet gebeuren om hem boos te krijgen, maar dat [slachtoffer 2] hem erg boos heeft gemaakt en zelfs tot waanzin heeft gedreven. Waarom er iets in hem is geknapt en waarom hij uiteindelijk de voordeur van [slachtoffer 2] in brand heeft gestoken, kan verdachte zich niet meer herinneren. Op zaterdag 21 maart 2015 zat hij met vrienden in een loods in Heel, toen hij met de auto naar [medeverdachte] is gegaan. Hij was opgefokt en heeft zich door [medeverdachte] laten meeslepen. [medeverdachte] sprak over het probleem met [slachtoffer 2] en heeft toen op hem ingepraat dat hij er iets aan moest doen. [medeverdachte] kwam op het idee van brandstichting. Hij heeft zijn auto bij [slachtoffer 2] in de straat geparkeerd. Verdachte is daarop uitgestapt. [medeverdachte] had hem een flesje benzine gegeven, dat hij was gaan halen voordat ze naar de woning van [slachtoffer 2] reden. Het was een klein drinkflesje dat je in de supermarkt kunt kopen. Hij rook dat er benzine in zat. Hij heeft de klep van de brievenbus geopend en het flesje met benzine tegen de geopende brievenbus gezet. Hij heeft het flesje toen omgekiept zodat er een beetje benzine in de brievenbus terecht kwam. Hij heeft een aansteker onder de brievenbus gehouden, waarop het vlam vatte. Hij zag ook dat de brand naar binnen sloeg. Hij dacht dat iedereen die er woonde, in de woning aanwezig was.In zijn verhoor op 4 augustus 2015 verklaarde hij aanvullend wat kort aan het voorval vooraf ging en wat [medeverdachte] ’s rol was in het geheel. Hij verklaarde dat [medeverdachte] hem had gevraagd of hij wilde komen, omdat hij geen vervoer had. Hij had ruzie met een jongen uit Kessel en wilde daarnaartoe. [medeverdachte] heeft daarbij gezegd dat hij de auto van die jongen in de fik wilde steken. Onderweg hebben ze nog gesproken met [getuige 4] en [getuige 5] [
de rechtbank begrijpt [getuige 5]] in Horn. Daar heeft verdachte ook een aansteker gekregen. Vervolgens zijn ze naar Kessel gereden. [medeverdachte] zei dat hij de auto van de jongen in brand wilde steken. Omdat de auto er niet stond, zijn ze teruggereden naar Heel. Toen ze Neer uitreden vroeg [medeverdachte] of hij niet iets aan de ruzie met [slachtoffer 2] wilde doen. Hij zei dat ze die fles nu toch bij zich hadden en dat hij haar kon pakken door haar voordeur in brand te steken. Onderweg heeft verdachte [getuige 1] [
de rechtbank begrijpt [getuige 1]] gebeld om te vragen waar [slachtoffer 2] woonde. [medeverdachte] is uitgestapt en heeft gekeken welke woning het was. Hij zei het huisnummer en gaf verdachte het flesje met benzine. Daarop heeft verdachte de benzine in de brievenbus en bij de deur gegoten en aangestoken.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 28 juli 2015 verklaard dat [verdachte] hem de avond van 21 maart 2015 met de auto is komen ophalen en dat ze samen via Kessel naar de woning van [slachtoffer 2] zijn gereden.
Getuige [getuige 4] heeft op 18 augustus 2015 verklaard dat ze de avond van 21 op 22 maart 2015 aan het chillen was met [getuige 5] . Die avond vroeg [medeverdachte] haar of ze ergens aan het chillen was. Hij liet weten dat hij langs zou komen. [verdachte] heeft vervolgens een aansteker van haar gekregen.[getuige 5] heeft hierover op 30 augustus 2015 verklaard dat [getuige 4] werd opgebeld door één van hen en vroeg of ze een aansteker had. Ze heeft een aansteker gegeven. Het ging om verdachte en [medeverdachte] .
Getuige [getuige 1] heeft op 4 juli 2017 tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij aanvankelijk bij de politie heeft verklaard dat zij niemand uit de loods heeft zien weggaan, omdat ze [verdachte] een alibi wilde verschaffen. [verdachte] was haar vriend en ze wilde alles doen om hem in bescherming te nemen. Wat zij in het tweede verhoor heeft verklaard weet ze niet meer, maar ze weet wel dat ze daar tijdens het derde verhoor op is teruggekomen en toen heeft gezegd dat [medeverdachte] haar heeft bedreigd, maar dit klopte niet. Zij was die avond in de loods met onder andere [verdachte] . [verdachte] heeft haar verteld dat hij bij de loods was weggegaan met [medeverdachte] . [verdachte] heeft vervolgens nog contact met haar gehad met de telefoon van [getuige 6] om te vragen waar het huis van [slachtoffer 2] lag. Toen [verdachte] terugkwam heeft hij verteld dat hij het had gedaan op een manier dat het ook geen grapje was. Dat zag je ook aan hem. Hij was toen ook zenuwachtig. Hij rook naar benzine. De geur kwam echt van hem af.
Op 27 juli 2015 heeft de rechter-commissaris doorzoeking ter inbeslagneming verricht op het toenmalige woonadres van [medeverdachte] . Daarbij zijn in de garage/berging behorende bij de woning diverse jerrycans aangetroffen. Voorts werd onder andere op de zolder een flesje Saskia vitamine water aangetroffen.
Op 22 mei 2016 heeft een verbalisant gerelateerd dat [naam vader medeverdachte] , de vader van [medeverdachte] , diezelfde dag tegenover hem heeft verklaard dat hij de dag na de mogelijke brandstichting in Haelen in de garage kwam en meteen een scherpe benzinelucht rook. Hij kreeg daarop uiteindelijk van [medeverdachte] te horen dat ze een meisje in Haelen de stuipen op het lijf hadden willen jagen en er brand hebben gesticht. Hij verklaarde met zekerheid te kunnen vertellen dat de benzine die gebruikt is bij de brandstichting uit zijn garage komt. Hij had toentertijd in de garage een crossmotor staan en er stond dus ook altijd een kan met benzine.
3.3.1.2
De bewijsoverweging
De rechtbank acht gelet op de hiervoor in essentie weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte] , brand heeft gesticht aan de woning aan de [adres 1] te Haelen. Daarbij was allereerst gevaar voor goederen te duchten, namelijk (i) voor de woning zelf, (ii) voor de zich in de woning bevindende goederen en (iii) voor de belendende percelen. Er was echter ook sprake van levensgevaar. Uit het brandonderzoek en de verklaring van de bevelvoerder van de brandweer blijkt immers dat het zeer aannemelijk is dat het een uitslaande brand had kunnen worden, waarbij de vluchtweg voor de bewoners dan belemmerd was geweest. De bewoners hadden dan enkel via een raam op de bovenverdieping de woning kunnen verlaten. Op basis hiervan acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat ook sprake was van levensgevaar voor de bewoners [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die zich op dat moment in de nacht in de woning bevonden en (bijna) sliepen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat sprake is van medeplegen. Medeplegen vereist namelijk een nauwe en bewuste samenwerking en dat is hier het geval.
Uit de gedetailleerde verklaringen van verdachte van 22 juli 2015 en 4 augustus 2015, in samenhang met de bevindingen van het brandonderzoek, de verklaringen van [slachtoffer 2] , [getuige 1] , [getuige 4] en [getuige 5] , het aangetroffen flesje Saskia vitamine water bij [medeverdachte] thuis en de verklaring van [medeverdachte] ’s vader volgt immers dat verdachte die avond [medeverdachte] heeft opgehaald, waarbij hij toen zei dat hij brand wilde gaan stichten en in dat verband een flesje met benzine bij zich had. Vervolgens zijn zij gezamenlijk een aansteker gaan halen bij [getuige 4] en [getuige 5] , waarna zij eerst naar Kessel en vervolgens – toen dit plan niet door kon gaan – naar Haelen zijn gereden, waarop verdachte [getuige 1] heeft gebeld om te vragen waar [slachtoffer 2] precies woonde. Toen zij in de straat van [slachtoffer 2] reden, heeft [medeverdachte] gezocht om welk huis(nummer) het ging. Vervolgens heeft verdachte op initiatief van [medeverdachte] en met het door [medeverdachte] gevulde flesje de brand gesticht, waarna zij snel zijn teruggereden. Deze gang van zaken rechtvaardigt geen andere conclusie dan dat van een nauwe en bewuste samenwerking sprake was.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, als beschreven onder 3.4.
Bespreking van de verweren
Verdachte heeft zich op 4 september 2015 uit eigen beweging bij de politie vervoegd en daar verklaard dat de verklaringen die hij eerder bij de politie heeft afgelegd niet kloppen en dat hij deze enkel heeft afgelegd omdat hij eerder niet de waarheid durfde te zeggen. [medeverdachte] zou hem namelijk hebben bedreigd. De waarheid zou zijn dat niet hij, maar [medeverdachte] de brand heeft gesticht. Ze reden naar [slachtoffer 2] om met haar te gaan praten. [medeverdachte] is daarop de auto uitgegaan om precies te zien waar [slachtoffer 2] woonde en heeft vervolgens zonder medeweten van verdachte de brand gesticht. De verdachte is in de auto blijven zitten. Zijn rol is enkel hiertoe beperkt gebleven.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte, waaraan hij ter terechtzitting consequent is blijven vasthouden, volstrekt ongeloofwaardig.De rechtbank stelt daartoe voorop dat verdachte op 22 juli 2015, 23 juli 2015 en 4 augustus 2015 tijdens zijn voorlopige hechtenis drie gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd, waarin hij zowel zichzelf als [medeverdachte] heeft belast. Die verklaringen zijn op wezenlijke onderdelen in voldoende mate consistent en gelijkluidend en vinden bovendien steun in overige bewijsmiddelen, niet in de laatste plaats in de bevindingen van het brandonderzoek. Op 4 september 2015, verdachte is dan weer in vrijheid gesteld, gaat hij uit eigen beweging naar de politie waar hij ineens een compleet andere verklaring aflegt, waarin hij enkel naar [medeverdachte] als schuldige van de brandstichting wijst en waarin hij zichzelf probeert te ontlasten. Als reden voor zijn kentering voert verdachte op dat hij bang was voor [medeverdachte] en dat die angst hem ervan heeft weerhouden eerder de waarheid te vertellen. De door verdachte gegeven verklaring overtuigt de rechtbank in het geheel niet. De angst voor medeverdachte [medeverdachte] heeft immers niet belet dat verdachte reeds in zijn eerste (voor het bewijs gebezigde) verklaringen, belastend over medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard. Bovendien strookt de verklaring van 4 september 2015 niet met de verklaring van [getuige 1] , namelijk dat verdachte die avond direct bij terugkomst in de loods in Heel naar benzine rook. De rechtbank acht voorts nog van belang dat de getuige [getuige 1] haar aanvankelijk bij de politie afgelegde verklaring dat [medeverdachte] de schuldige was en dat zij dat niet eerder had durven zeggen omdat [medeverdachte] haar bedreigde, bij de rechter-commissaris heeft ingetrokken omdat die aanvankelijk afgelegde verklaring volgens haar in strijd met de waarheid was. Gelet op al het voorgaande houdt de rechtbank verdachte aan zijn eerder op 22 juli 2015 en 4 augustus 2015 afgelegde verklaringen en hecht zij geen geloof aan zijn nadien gedane intrekking daarvan.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en bewijsoverweging acht de rechtbank feit 1 bewezen, zoals weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.3.2Feit 2
Op 21 juli 2015 vond in de woning van de ouders van verdachte gelegen aan de [adresgegevens verdachte] , gemeente Maasgouw, een doorzoeking plaats. Tijdens de doorzoeking werd op de slaapkamer van de verdachte in een kluis een geldbedrag van in totaal € 6.830,- (131x 50 euro, 2 x 100 euro en 4x 20 euro) aangetroffen.
De getuige [naam vader verdachte] , de vader van verdachte, verklaarde op 25 juli 2017 dat het geldbedrag van € 6.830,- dat in de slaapkamer van [verdachte] in een kluis is aangetroffen van [medeverdachte] is. Hij verklaarde verder dat hij op 20 juli 2015 rond 19.00 uur heeft gezien dat [medeverdachte] aan verdachte een stapel biljetten gaf.
Op 4 augustus 2015 verklaarde verdachte bij de politie, zakelijk weergegeven: “Het geld is van [medeverdachte] . Dat krijgt hij door het overtreden van de Opiumwet. Hij handelt in drugs, weed, pillen, pep (speed) en MDMA-poeder.”
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen, met dien verstande dat verdachte wist dat het geldbedrag € 6.830,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Parketnummer 03/661209-17
3.3.3Feit
Op 11 juli 2017 heeft [getuige 1] , wonende aan de [adres getuige 1] , aangifte gedaan. Zij verklaarde, zakelijk weergegeven: “Ik wens aangifte te doen van het feit dat ik ben beïnvloed om bij de rechter-commissaris, de officier van justitie en de advocaten van [medeverdachte] en [verdachte] , een getuigenverklaring af te leggen. Deze aangifte is gericht tegen de mij bekende [verdachte] . Ik heb ongeveer twee maanden geleden een oproep gekregen van de rechtbank Roermond om als getuige te worden gehoord op dinsdag 4 juli 2017 om 14 uur in de genoemde zaak van de brandstichting in de woning van [slachtoffer 2] , [adres 1] te Haelen. Op 29 mei en 30 mei 2017 had ik onderstaand whatsapp gesprek met [verdachte] . Ik ontving op mijn mobiele telefoon, IPhone 6S, nummer [telefoonnummer 1] , de app-berichten. Ik zag dat deze berichten afkomstig waren van [verdachte] . [verdachte] wist al in mei 2017 dat ik nog als getuige zou worden gehoord bij de RC. Hieronder geef ik de whatsapp-berichten weer.
Bericht [verdachte] aan [getuige 1] :
Ma, 29 mei 17.41.
In ieder geval probeert [medeverdachte] zijn haggie te redden Door jullie opnieuw te laten ondwrvragen Je moet dit zwggen als ze je dat vragen.
Bericht [getuige 1] aan [verdachte] :
Ma, 29 mei 17.42.
Ik zeg niks sorry.
Bericht [verdachte] aan [getuige 1] :
Ma, 29 mei 17.42.
Ik blijf bij mijn laatste verklaring het is me te lang geleden, het is me verwaterd voor de rest zeg ik niks
[verdachte] probeerde me in dit whatsapp-gesprek te beïnvloeden door de te verklaren bij de rechter-commissaris wat hij wilde dat ik zou verklaren. Ik zou dus als het aan [verdachte] lag niet vrij kunnen verklaren wat ik zou willen verklaren.”
Uit onderzoek is gebleken dat het mobiele nummer [telefoonnummer 2] op naam staat van
[verdachte] , [adresgegevens verdachte] , zijnde verdachte.
De chatgesprekken tussen aangeefster en verdachte zijn veiliggesteld. Uit onderzoek naar de whats-appgesprekken blijkt dat verdachte met het nummer [telefoonnummer 2] op 29 mei 2017 onder meer de volgende apps heeft verzonden:
Ma, 29 mei 17.41.
In ieder geval probeert [medeverdachte] zijn haggie te redden Door jullie opnieuw te laten ondwrvragen Je moet dit zwggen als ze je dat vragen.
Ma, 29 mei 17.42.
Ik blijf bij mijn laatste verklaring het is me te lang geleden, het is me verwaterd voor de rest zeg ik niks.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen had verdachte de intentie om getuige [getuige 1] een bepaalde verklaring te laten afleggen. Anders dan de verdediging acht de rechtbank gelet daarop wettig en overtuigend bewezen dat verdachte getuige [getuige 1] heeft willen beïnvloeden.