ECLI:NL:RBLIM:2017:11542

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
5987253 cv expl 17-4292
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van borg voor schulden van hoofdschuldenaar en stelplicht van de eisende partij

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde partij, die als borg was opgetreden voor de schulden van een hoofdschuldenaar. De eisende partij, ING, vorderde betaling van € 25.000,00 van de gedaagde partij, die zich borg had gesteld voor de schulden van de hoofdschuldenaar. ING stelde dat de hoofdschuldenaar zijn kredietlimiet had overschreden en dat de borg aansprakelijk was voor het bedrag waarvoor hij zich borg had gesteld. De gedaagde partij voerde verweer en betwistte de hoogte van de restschuld, stellende dat deze voornamelijk uit rente en kosten bestond en dat de hoofdschuldenaar zijn verplichtingen had nagekomen door de verkoop van onroerend goed en afkoop van een verzekeringspolis.

De kantonrechter overwoog dat ING niet had voldaan aan haar stelplicht. ING had onvoldoende concrete feiten gepresenteerd om haar vordering te onderbouwen. De kantonrechter concludeerde dat ING niet had aangetoond dat de restschuld daadwerkelijk het gevorderde bedrag bedroeg en dat de gedaagde partij niet terecht als borg kon worden aangesproken. Hierdoor werd de vordering van ING afgewezen en werd ING veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 800,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de stelplicht voor de eisende partij in civiele procedures, vooral in gevallen waarin een borg wordt aangesproken voor de schulden van een hoofdschuldenaar. De rechter heeft duidelijk gemaakt dat een algemene formulering van de vordering niet voldoende is om de borg aansprakelijk te stellen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5987253 \ CV EXPL 17-4292
Vonnis van de kantonrechter van 29 november 2017
in de zaak van:
de naamloze vennootschap ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
verder te noemen ING,
gemachtigde Vesting Finance Incasso B.V. (Hilversum),
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde partij] ,
gemachtigde mr. M.A. Vles.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 31 maart 2006 heeft ING met de onderneming van [gedaagde partij] , [de BV] , de hoofdschuldenaar, een overeenkomst met een kredietlimiet ad € 235.000,00 gesloten. Het krediet is geregistreerd onder nummer 67.88.41.764.
2.2.
Bij borgakte van 4 april 2006 heeft [gedaagde partij] zich, ten behoeve van ING, voor een maximum bedrag van € 25.000,00 borg gesteld voor de schulden die de hoofdschuldenaar aan ING schuldig zou zijn.
2.3.
Wegens regelmatige ongeoorloofde overschrijdingen van de kredietlimiet heeft ING bij brief van 20 maart 2015 de aan hoofdschuldenaar verstrekte kredietfaciliteit opgezegd en geheel opgeëist. De hoofdschuldenaar is niet tot (volledige) aanzuivering over gegaan.
2.4.
De hoofdschuldenaar had een restschuld aan ING gesecureerd door het bedrijfspand van de hoofdschuldenaar en een aan ING verpande verzekeringspolis van Nationale Nederlanden. Het bedrijfspand is verkocht en de verzekeringspolis is afgekocht. De opbrengst is gebruikt ter aflossing van de schuld bij ING.

3.Het geschil

3.1.
ING vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van € 25.000,00, vermeerderd met proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt ING het volgende ten grondslag.
Bij borgakte van 4 april 2006 heeft [gedaagde partij] zich, ten behoeve van ING, borg gesteld voor de schulden die de hoofdschuldenaar, [de BV] , aan ING schuldig zou zijn, voor een bedrag van maximaal € 25.000,00. De hoofdschuldenaar heeft ondanks sommatie nagelaten een niet-toegestane overschrijving van de kredietlimiet aan te zuiveren, waarna ING is overgegaan tot opzegging en opeising van de kredietfaciliteiten. [gedaagde partij] wordt nu aangesproken voor het bedrag waarvoor hij zich borg heeft gesteld.
3.3.
[gedaagde partij] voert verweer en stelt zich op het standpunt dat de huidige openstaande hoofdsom van de hoofdschuldenaar bij ING niet meer dan gecumuleerde rente en kosten behelst. Door de verkoop van het bedrijfspand en de afkoop van de verzekeringspolis zou de restschuld (vrijwel geheel) afgelost moeten zijn.
Daarnaast stelt [gedaagde partij] dat ING haar zorgplicht jegens [gedaagde partij] heeft geschonden door niet voortvarend mee te werken aan de verkoop van het onroerend goed. Hierdoor zijn de kosten en rente opgelopen. Rente waarvan ING heeft toegezegd deze te bevriezen per 1 januari 2015. Indien ING voortvarender te werk was gegaan en de rente zoals afgesproken had bevroren, was een en ander veel eerder afgehandeld en zou zeker geen restschuld hebben geresteerd. Restschuld waarvoor [gedaagde partij] nu als borg wordt aangesproken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de artikelen betreffende borgtocht kan worden afgeleid dat de borgtocht afhankelijk is van de verbintenis van de hoofdschuldenaar, waarvoor zij is aangegaan. Het afhankelijk karakter van de borgtocht maakt dat de borg zich moet kunnen beroepen op de verweermiddelen die het bestaan, de inhoud of het tijdstip van nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar betreffen.
4.2.
De kantonrechter overweegt als volgt.
ING beroept zich erop dat [gedaagde partij] tekort is geschoten in de nakoming van een op haar rustende verbintenis uit hoofde van de borgtochtovereenkomst. Dit brengt mee dat op ING de stelplicht – en indien aan de orde – de bewijslast rust van haar stellingen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft ING niet voldaan aan haar stelplicht. De kantonrechter komt daarom niet toe aan nader onderzoek in de vorm van bewijslevering. Daartoe overweegt hij als volgt.
Het lag op de weg van ING om haar stelling met voldoende concrete feiten te omkleden. Alleen dan kan een wederpartij zich voldoende verweren en alleen dan leent een geschilpunt zich voor bewijslevering. ING heeft echter onvoldoende handen en voeten gegeven aan haar stelling. Zij heeft de vordering algemeen geformuleerd. ING noemt een bedrag aan restschuld, maar laat na te specificeren hoe deze restschuld is opgebouwd. Het bij conclusie van repliek als productie A1 overgelegde overzicht zegt niets over onderhavige vordering, althans over de schuld die daaraan ten grondslag ligt. Het overzicht is niet meer of minder dan een overzicht met betalingen en ontvangsten, waarin een bedrag van € 31.753,07 is opgenomen, welk bedrag volgens ING ziet op de restschuld van de hoofdschuldenaar jegens ING. Waaruit dit bedrag vervolgens bestaat is niet duidelijk. Bestaat het inderdaad uit rente en kosten (boetes), waarover partijen mogelijk afspraken hebben gemaakt? Gelet op de betwisting van de hoogte van de restschuld door [gedaagde partij] had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van ING gelegen haar vordering nader te onderbouwen en toe te lichten. Dit heeft zij niet gedaan. Zoals reeds hiervoor is overwogen heeft ING daarmee niet voldaan op de op haar rustende stelplicht, zodat niet wordt toegekomen aan bewijslevering.
Op grond van de thans voorhanden zijnde gedingstukken kan niet worden vastgesteld of de restschuld waarop de borgtochtovereenkomst ziet, inderdaad € 31.753,07 bedraagt en daarom kan niet worden vastgesteld of ING terecht [gedaagde partij] als borg (voor het maximale bedrag) aanspreekt.
4.3.
Gelet op het voorgaande wordt de vordering van ING afgewezen. ING zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op € 800,00 (2 x tarief € 400,00). De gevorderde rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
4.4.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt ING in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde partij] gevallen en tot op heden begroot op € 800,00, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: