Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank N.V. en een gedaagde partij, die als borg was opgetreden voor de schulden van een hoofdschuldenaar. De eisende partij, ING, vorderde betaling van € 25.000,00 van de gedaagde partij, die zich borg had gesteld voor de schulden van de hoofdschuldenaar. ING stelde dat de hoofdschuldenaar zijn kredietlimiet had overschreden en dat de borg aansprakelijk was voor het bedrag waarvoor hij zich borg had gesteld. De gedaagde partij voerde verweer en betwistte de hoogte van de restschuld, stellende dat deze voornamelijk uit rente en kosten bestond en dat de hoofdschuldenaar zijn verplichtingen had nagekomen door de verkoop van onroerend goed en afkoop van een verzekeringspolis.
De kantonrechter overwoog dat ING niet had voldaan aan haar stelplicht. ING had onvoldoende concrete feiten gepresenteerd om haar vordering te onderbouwen. De kantonrechter concludeerde dat ING niet had aangetoond dat de restschuld daadwerkelijk het gevorderde bedrag bedroeg en dat de gedaagde partij niet terecht als borg kon worden aangesproken. Hierdoor werd de vordering van ING afgewezen en werd ING veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partij, die op € 800,00 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de stelplicht voor de eisende partij in civiele procedures, vooral in gevallen waarin een borg wordt aangesproken voor de schulden van een hoofdschuldenaar. De rechter heeft duidelijk gemaakt dat een algemene formulering van de vordering niet voldoende is om de borg aansprakelijk te stellen.