ECLI:NL:RBLIM:2017:11540

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2017
Publicatiedatum
27 november 2017
Zaaknummer
4704 5901914 cv expl 17-3504
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewindvoerder voor tekortkomingen in zorgverlening

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 29 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de curator van [Y] en de stichting SBC, die als bewindvoerder was aangesteld. De curator vorderde een verklaring voor recht dat SBC toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en/of mentor, en eiste een schadevergoeding van € 19.837,50. De rechtbank oordeelde dat SBC zorg had ingekocht voor [Y] zonder dat er zekerheid was over de financiering, wat een tekortkoming in de zorgverlening opleverde. De rechtbank wees de vordering van de curator toe, omdat SBC niet had gewacht op de goedkeuring van het persoonsgebonden budget (PGB) en daarmee een onaanvaardbaar risico had genomen. De rechtbank oordeelde dat SBC aansprakelijk was voor de schade die [Y] had geleden door deze tekortkoming. De rechtbank veroordeelde SBC tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, en stelde SBC ook aansprakelijk voor de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 5901914 \ CV EXPL 17-3504
Vonnis van de kantonrechter van 29 november 2017
in de zaak van:
[curator] , Q.Q., h.o.d.n. [X] , in haar hoedanigheid van curator over het vermogen van [Y],
wonend [adres eisende partij] ,
[woonplaats eisende partij] ,
eisende partij,
verder te noemen [eisende partij] ,
gemachtigde mr. D.D.J.M. Gulpers,
tegen:
de stichting STICHTING BEWINDVOERING CLIËNTENGELDEN,
gevestigd te Geleen,
gedaagde partij,
verder te noemen SBC,
gemachtigde Arag Rechtsbijstand Roermond.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident van 9 augustus 2017;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij beschikking van 31 oktober 2012 zijn met ingang van 1 november 2012 de goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan [Y] onder bewind gesteld. SBC is daarbij benoemd tot bewindvoerder. Tevens is per gelijke datum een mentorschap ten behoeve van [Y] ingesteld, waarbij [A] van SBC tot mentor is benoemd.
2.2.
Bij beschikking van 18 februari 2016 is SBC benoemd tot provisioneel bewindvoerder, met toekenning aan deze provisioneel bewindvoerder van alle bevoegdheden die een curator krachtens de wet heeft.
2.3.
Bij beschikking van 7 juli 2016 is [Y] onder curatele gesteld, met benoeming van [eisende partij] tot curator.
2.4.
Op 2 april 2015 is een formulier aan CZ Zorgkantoor toegezonden betreffende het verzoek tot omzetting van ZIN naar een PGB. CZ heeft geen PGB aan [Y] toegekend (besluit 21 september 2015).
2.5.
Op 21 mei 2015 is SBC een zorgovereenkomst ten behoeve van [Y] aangegaan met Cessio B.V. Cessio B.V. heeft de overeengekomen zorg aan [Y] geleverd. De daarmee gemoeide kosten heeft Cessio B.V. bij [Y] (althans diens wettelijk vertegenwoordiger) in rekening gebracht. SBC heeft (als bewindvoerder) namens [Y] een betalingsregeling met Cessio B.V. getroffen.
2.6.
SBC heeft bezwaar gemaakt tegen de niet toekenning van het PGB door CZ Zorgkantoor, welk bezwaar ongegrond is verklaard bij besluit van 21 januari 2016.
2.7.
Een door SBC verzochte voorlopige voorziening tot het voorlopig toewijzen van het PGB is bij beschikking van 22 maart 2016 afgewezen, wegens gebrek aan spoedeisend belang.
2.8.
SBC heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van CZ. Rechtbank Limburg, afdeling bestuursrecht heeft het beroep bij beschikking van 25 augustus 2016 ongegrond verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – samengevat –:
primair:
- een verklaring voor recht dat SBC toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en/of mentor met veroordeling van SBC tot betaling van € 19.837,50, vermeerderd met rente en kosten;
Subsidiair:
- een verklaring voor recht dat SBC onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisende partij] , welke onrechtmatig gedrag aan SBC kan worden toegerekend, met veroordeling van SBC tot betaling van € 19.837,50, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
SBC voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat SBC zorg ten behoeve van [Y] heeft ingekocht, terwijl nog geen PGB aan [Y] was toegekend.
4.2.
Bij beschikking van 25 augustus 2016 heeft de bestuursrechter geoordeeld dat CZ Zorgkantoor in alle redelijkheid heeft kunnen besluiten tot afwijzing van het verzoek om de ZIN per 1 mei 2015 om te zetten in een PGB, nu er
in het onderhavige gevalgegronde redenen bestonden om aan te nemen dat de door SBC ingeschakelde hulp onvoldoende waarborg zou bieden voor het nakomen van de voor haar aan het PGB verbonden verplichtingen. De, ook thans weer opgevoerde, discussie over het wel of niet noodzakelijk zijn van ondertekening door een natuurlijk persoon van de vereiste verklaring gewaarborgde hulp, is reeds gevoerd en daarop is door de bestuursrechter beslist. Die discussie kan/behoeft hier niet worden overgedaan.
4.3.
Ter beantwoording ligt thans – primair – de vraag voor of SBC toerekenbaar tekort is geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en/of mentor. De kantonrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord. Daartoe overweegt hij als volgt.
Cessio is per 1 mei 2015 in opdracht van SBC met het verlenen van zorg aan [Y] gestart ondanks het feit dat er nog geen zekerheid was over de financiering daarvan. Er is dus een groot risico genomen door de zorg al te (doen) starten, terwijl de bewindvoerder noch de mentor wist of de financiering daarvan wel rond zou komen. Dat SBC geen redenen zag om te twijfelen aan een omzetting van ZIN in PGB kan haar niet baten. Zekerheid was er immers niet. Ook de stelling dat het formulier betreffende gewaarborgde hulp nieuw was, maakt naar het oordeel van de kantonrechter juist dat SBC alert had moeten zijn, dat er mogelijk strengere regels golden. Overigens is gesteld noch gebleken dat niet gewacht had kunnen worden met het omzetten van ZIN in PGB. Het was kennelijk de wens van [eisende partij] ( [Y] ) om (begeleid) zelfstandig te gaan wonen, maar van een noodzaak is niet gebleken. Feit is dat door SBC in haar hoedanigheid van bewindvoerder/mentor met Cessio een zorgovereenkomst is gesloten, terwijl de financiering nog niet rond was. Hiermee is SBC tekort geschoten in de zorg van een goed bewindvoerder en mentor.
De gevorderde verklaring voor recht zal daarom aan [eisende partij] worden toegewezen.
4.4.
Nu geoordeeld wordt dat SBC toerekenbaar tekortgeschoten is in de zorg van een goed bewindvoerder en mentor, is zij aansprakelijk voor de door [eisende partij] geleden schade, te weten € 19.837,50, het bedrag dat Cessio voor de door haar geleverde zorg in rekening heeft gebracht. Dit bedrag zal dan ook aan [eisende partij] worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2016
4.5.
De kantonrechter acht geen termen aanwezig SBC toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.6.
SBC zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eisende partij] worden begroot op:
  • dagvaarding € 97,31
  • griffierecht 78,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 775,31
4.7.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK&T en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 100,00 aan nakosten salaris.
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt SBC om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen een bedrag van € 19.837,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2016 tot aan de voldoening,
5.2.
veroordeelt SBC in de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] gevallen en tot op heden begroot op € 775,31,
5.3.
veroordeelt SBC onder de voorwaarde dat deze niet binnen 2 weken na aanschrijving door [eisende partij] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Rijksen en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: