ECLI:NL:RBLIM:2017:1151

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
10 februari 2017
Zaaknummer
03/700244-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door strangulerend geweld in kappersruimte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 31 januari 2017, is de verdachte beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 mei 2016 in de kappersruimte van de verdachte, waar hij de aangever, [slachtoffer], heeft verwurgd met een kappersmantel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een confrontatie over een vermeende affaire met zijn vrouw, de kappersmantel om de nek van [slachtoffer] trok en hem daarmee heeft geprobeerd te doden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer], maar niet van voorbedachten rade. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.W.P. Krijnen, en de zaak werd inhoudelijk behandeld met de aanwezigheid van een tolk. De rechtbank hechtte veel waarde aan de letselrapportage van de forensisch arts, die concludeerde dat de verwondingen van [slachtoffer] duiden op strangulerend geweld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet handelde uit een vooropgezet plan, maar dat zijn handelingen wel degelijk levensgevaarlijk waren. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700244-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 januari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in PI Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.W.P. Krijnen, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De verdachte is bijgestaan door de heer J.E. Hynd, tolk in de Engelse taal.

2.De tenlastelegging

De ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er – na wijziging–, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: al dan niet met voorbedachten rade heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden dan wel heeft geprobeerd aan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door [slachtoffer] te verwurgen.
Feit 2: [slachtoffer] met de dood heeft bedreigd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij hecht geloof aan de verklaring van aangever [slachtoffer] , omdat deze ondersteund wordt het aangetroffen (krab-) letsel alsmede door de letselrapportage van de forensisch arts. De arts heeft op basis van het letsel geconcludeerd dat er sprake is geweest van levensgevaar.
De verdachte heeft met voorbedachten rade gehandeld, omdat uit verschillende What’s app berichten blijkt dat de verdachte voornemens was om [slachtoffer] te grazen te nemen. Aangezien de officier van justitie geloof hecht aan de verklaring van de aangever, acht zij ook bewezen dat de verdachte [slachtoffer] met de dood heeft bedreigd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende overtuigend bewijs bevat voor het tenlastegelegde. De aangever en de verdachte hebben verschillende verklaringen afgelegd over hetgeen zich op de bewuste dag heeft afgespeeld.
De aangever heeft onlogische en tegenstrijdige verklaringen afgelegd, waardoor deze verklaringen niet als betrouwbaar bewijs kunnen worden gebruikt. Er zijn ook geen biologische sporen aangetroffen die het relaas van aangever ondersteunen. Voorts zijn de bevindingen van de forensisch arts niet strijdig met de verklaring die de verdachte heeft afgelegd. Ten slotte is er geen bewijs dat de verdachte volgens een vooropgezet plan heeft gehandeld.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van vrijwillige terugtred, waardoor het feit dankzij het handelen van de verdachte niet is voltooid.
Meer subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is noodweer, omdat de aangever hem als eerste heeft aangevallen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1:
Inleiding
Zowel aangever [slachtoffer] als de verdachte hebben verklaard dat er op 7 mei 2016 een worsteling tussen hun beiden heeft plaatsgevonden in de garage van de verdachte, die bij hem in gebruik is als kappersruimte. De verdachte is de kapper van [slachtoffer] .
Op 6 mei 2016 heeft [slachtoffer] een appbericht van de verdachte ontvangen, waarin hij schreef:
don’t think for one chance idk nigga! I’ve been watching yall for a while now!!!! Jus can’t catch ya but boy if i do!! That’s yo ass.
[slachtoffer] begreep niet waar dit bericht op sloeg en heeft verdachte een berichtje teruggestuurd met de tekst : Wwahts up ypou OK bro?? [slachtoffer] heeft verondersteld dat de verdachte het eerdergenoemde bericht per ongeluk aan de verkeerde had gestuurd. De volgende dag heeft hij de verdachte dan ook gewoon gebeld voor een afspraak voor een knipbeurt en heeft in de middag verdachte bezocht om zijn haar te laten bijwerken.
De verdachte heeft verklaard dat hij voornoemd bericht gestuurd heeft, omdat hij sterk vermoedde dat zijn vrouw een buitenechtelijke affaire met [slachtoffer] had. Het verbaasde hem dan ook zeer dat [slachtoffer] , na ontvangst van het appbericht, gewoon een afspraak voor een knipbeurt bij hem wilde maken. Hij wist dit niet anders uit te leggen dan een provocatie van de zijde van [slachtoffer] en voelde zich vernederd.
De verklaringen
Over het ontstaan van de worsteling en de precieze handelingen lopen de verklaringen uiteen.
Op 7 mei 2016 heeft de heer [slachtoffer] aangifte gedaan tegen de verdachte.
Hij heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 13:50 uur bij de verdachte is aangekomen. De verdachte gedroeg zich volgens de aangever normaal. Toen [slachtoffer] plaatsnam op de kappersstoel, vroeg de verdachte of [slachtoffer] nog met de echtgenote van verdachte had gesproken. [slachtoffer] antwoordde ontkennend.
De verdachte ging vervolgens achter [slachtoffer] staan, zoals hij normaal gesproken ook zou doen om hem te kunnen knippen. Nu deed de verdachte echter een koord om de nek van [slachtoffer] en begon hem hiermee te wurgen.
[slachtoffer] stond op en raakte in een worsteling met de verdachte, waarbij ze beiden op de grond kwamen. [slachtoffer] merkte dat er een schaar op de grond lag. Deze heeft hij opgepakt en daarmee heeft hij [slachtoffer] twee of drie keer in zijn zij proberen te steken, maar hij weet niet of dit raak is geweest. [slachtoffer] voelde wel dat de greep van de verdachte losser werd. Hij heeft toen de schaar laten vallen en geprobeerd om het koord om zijn nek los te krijgen. Hij heeft zijn handen tussen het koord en zijn nek geplaatst om op adem te komen.
[slachtoffer] lag op zijn rug en de verdachte zat op hem. Verdachte begon toen te schreeuwen dat [slachtoffer] met zijn echtgenote had geslapen. Hij bleef schreeuwen dat hij het wist en dat [slachtoffer] moest toegeven, omdat hij hem anders zou vermoorden. De verdachte trok het koord om de nek van [slachtoffer] weer strakker, maar de verdachte had zijn hand er nog tussen. [slachtoffer] kan zich niet herinneren hoe de verdachte het koord toen vast had of wat hij precies deed.
De verdachte bleef schreeuwen dat [slachtoffer] moest toegeven dat hij met verdachtes echtgenote had geslapen. Toen zei de verdachte dat hij op ging staan en dat [slachtoffer] niets geks moest doen, want anders zou hij [slachtoffer] neerschieten met een vuurwapen. De verdachte heeft de garagepoort geopend en [slachtoffer] gesommeerd om te vertrekken.
In de auto merkte [slachtoffer] dat hij twee sneeën in zijn hand, die flink bloedden. Hij weet niet hoe hij aan deze verwondingen is gekomen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich erg paniekerig voelde op het moment dat de verdachte het koord om zijn nek deed. Ook voelde hij veel pijn omdat de verdachte er heel hard aan trok. Hij weet niet wat voor koord het was, maar hij voelde dat de verdachte eraan trok en dat daardoor de druk op zijn nek werd vergroot. Door de kracht op het koord kon [slachtoffer] zich niet omdraaien of opstaan. Hij heeft naar lucht moeten happen, kon niet meer normaal ademen en heeft gedacht dat dit een rare manier was om dood te gaan.. [2]
Op 26 mei 2016 is aangever aanvullend gehoord.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij het koord niet heeft gezien. Hij verwachtte ook niet dat hij zou worden aangevallen. Normaal gesproken doet de verdachte hem een kappersmantel en een papieren doekje om zijn hals. Hij heeft niet goed kunnen zien wat de verdachte om zijn hals heeft gedaan. Het was niet groot en voelde aan als een soort touw of koord van twee centimeter dik. [slachtoffer] meent dat het niet de kappersmantel was.
Hij heeft verklaard dat het koord aanvoelde als een flexibele rekbare stof, zoals een kledingstof.
Op enig moment ontspande de verdachte zich, volgens [slachtoffer] . Dat merkte [slachtoffer] aan het feit dat het humeur van de verdachte plotseling veranderde. Hij was namelijk eerst heel agressief en daarna leek het alsof hij er klaar mee was. Hij was niet meer agressief. [3]
De verdachte heeft een alternatieve lezing gegeven.
Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] geconfronteerd heeft met de vermeende affaire, toen deze in de kappersstoel plaatsgenomen had. [slachtoffer] is boos geworden, is uit de stoel opgestaan en heeft de verdachte met een vuist geslagen. De verdachte is toen achterover gevallen en [slachtoffer] bovenop hem. Daarna is een worsteling ontstaan, waarbij [slachtoffer] op de verdachte heeft ingestoken. Ter verdediging heeft verdachte [slachtoffer] in een wurggreep heeft genomen. Hij heeft [slachtoffer] van achteren vast gepakt en niet meer losgelaten. Daarmee kreeg verdachte de leiding over het gevecht. Het hele gevecht duurde voor zijn gevoel vrij lang. De verdachte hoorde op enig moment dat [slachtoffer] afklopte en niet meer kon ademhalen. Toen heeft hij aan [slachtoffer] gevraagd of het nu afgelopen was, of hij niet meer zou slaan en toen heeft hij hem losgelaten.
De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of zij geloof hecht aan de verklaring van [slachtoffer] of van de verdachte. Zij heeft voor de beantwoording van deze vraag gezocht naar steun voor beide verklaringen in objectieve bewijsmiddelen, zoals het sporenonderzoek en de letselrapportages van de forensisch arts.
Het letsel
Op 7 mei 2016 heeft forensisch arts Govaerts de verwondingen van [slachtoffer] beoordeeld en deze zijn toen ook op foto vastgelegd. De foto’s zijn toegevoegd aan het dossier en zijn voorts door de arts gebruikt bij de letselbeschrijving.
In zijn rapport van 1 juni 2016 beschrijft forensisch arts Govaerts de letsels, die hij op de foto’s ziet, als volgt.
In het gelaat, in de huid achter de oren en in het oogwit van beide ogen worden diverse kleine puntvormige rode afwijkingen gezien.
Dit betreffen zogenaamde petechieën. Deze bloedinkjes ontstaan wanneer door verhoogde druk in de capillairen (allerkleinste bloedvaatjes) bloed door de wand van die bloedvaatjes wordt geperst. Bij verwurging ontstaat een dergelijke verhoogde druk, omdat de halsaders worden dichtgedrukt. Daardoor kan het bloed niet terugstromen vanuit het hoofd naar het hart. Doordat het hart echter wel bloed blijft aanvoeren door de grote halsslagaders, loopt de druk in de bloedvaten van het hoofd op en wordt bloed door de wand van de capillairen geperst.
In de hals links, op de linker onderkaakhoek, in de hals rechts, onder de kin en in de nek
worden diverse rood-paarse, streepvormige, onscherp begrensde huidafwijkingen gezien. Dit zijn bloeduitstortingen in de huid en in de onderhuidse weefsellagen en kneuzingen. Bij de letsels onder de kin is sprake van zeer oppervlakkige beschadiging van de opperhuid, zijnde krabletsels.
Op de foto’s zijn aan de hals en nek, op de kaakhoek links en onder de kin rood-paarse, deels onscherp begrensde, streepvormige en circulair om de hals en nek verlopende huidverkleuringen zichtbaar. De huidafwijkingen hebben het aspect van (onderhuidse) bloeduitstortingen, kneuzing en krabletsels.
Zowel de streepvormige bloeduitstortingen in de halsregio als de puntbloedinkjes in het gelaat en de ogen duiden op samendrukkend, strangulerend (verwurgend) geweld op de hals en nek. De krabletsels passen bij pogingen van het slachtoffer om zich te bevrijden uit de wurggreep.
De forensisch arts concludeert verder dat het geheel aan uitwendig zichtbaar letsel, te weten de bloeduitstortingen en kneuzingen aan de hals en nek in een gebied van centimeters breedte in combinatie met de puntvormige bloedinkjes in de ogen en het gelaat, veel waarschijnlijker is wanneer er sprake is geweest van samendrukkend geweld op de hals over een breder oppervlak dan wanneer er sprake is geweest van verwurging met behulp van een (relatief dunner) elektriciteitssnoer.
Als mogelijke vormen van samendrukkend geweld op de hals over een breder oppervlak noemt de arts het houden in een wurggreep (nekklem) tijdens een worsteling of het met grote kracht de (bredere) band van een kapperscape om de keel trekken. [4]
De verdachte heeft verklaard dat hij een nekklem heeft aangelegd. Op 29 november 2016 heeft hij op een etalagepop gedemonstreerd hoe hij deze wurggreep heeft aangelegd en daarvan zijn foto’s gemaakt. [5]
Vervolgens zijn deze foto’s ter beoordeling aan de forensisch arts Govaerts overgelegd.
De arts stelt vast dat op de foto’s zichtbaar is dat de verdachte een nekklem uitvoert op een dummy: de hals wordt in de elleboog van de linkerarm geklemd, waarbij met de bovenarm druk op de linkerzijde van de hals van de dummy wordt uitgeoefend en met de onderarm druk op rechterzijde van de hals van de dummy wordt uitgeoefend. Er lijkt geen samendrukkend geweld aan de achterzijde, op de nek, te worden uitgeoefend.
Volgens Govaerts kan het bij het slachtoffer geconstateerde letsel aan de linker-, rechter- en voorzijde van de hals zijn ontstaan bij het uitvoeren van een nekklem, zoals door de verdachte gedemonstreerd op de foto’s.
Het geconstateerde letsel in de nek, aan de achterzijde, is minder waarschijnlijk indien (alleen) het scenario van de gedemonstreerde nekklem waar is. [6]
Het sporenonderzoek
Hoewel de aangever heeft verklaard dat hij meent dat hij de kappersmantel niet om heeft gehad, blijkt uit sporenonderzoek in de garage dat er op een van de kappersmantels, die in de garage op grond is aangetroffen, bloedsporen zaten. Deze bloedvlekken zaten bij de hals en verspreid over beide zijden van het schort. De bloedvlekken bij de hals en op de mantel bevatten DNA dat matcht met het DNA van [slachtoffer] . Het celmateriaal in de kraag als geheel, waarbij zoveel mogelijk is geprobeerd het aanwezige bloed te vermijden (dit is niet helemaal gelukt) betreft een mengprofiel van minstens vijf personen en bleek ongeschikt voor vergelijkend onderzoek. [7]
Er zijn ook nog andere goederen in de garage aangetroffen en veiliggesteld.
Het betreft onder andere een witkleurig snoer van het merk Samsung, een zwartkleurige verdeeldoos met een flexibel snoer, die vastgeschroefd zat aan de muur en een kappersschaar. Deze goederen zijn op biologische sporen onderzocht.
Het snoer van de verdeeldoos is in delen bemonsterd. In die bemonsteringen is geen bloed aangetroffen. De bemonsteringen bevatten DNA-mengprofielen van minimaal vijf personen en zijn daardoor ongeschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Op de kappersschaar is bloed aangetroffen, waarvan het DNA matcht met het DNA van [slachtoffer] . Van de kappersschaar zijn ook vezels veiliggesteld, maar hiernaar is geen vergelijkend onderzoek gedaan.
Conclusie
Uit het letselonderzoek en het sporenonderzoek trekt de rechtbank de conclusie dat voor zowel de verklaring van [slachtoffer] als de verklaring van de verdachte aanknopingspunten te vinden zijn. Alles afwegende komt de rechtbank echter tot de conclusie dat het objectief vastgestelde letsel het meest betrouwbare bewijs vormt en daarbij past de verklaring van [slachtoffer] het meest.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het specifieke letsel van [slachtoffer] past bij het met grote kracht de (bredere) band van een kapperscape om de keel trekken. De nekklem kan immers niet het typische circulaire letsel verklaren, dat ook in de nek doorloopt. Ook de aangetroffen krabletsels passen minder bij een nekklem. Het circulaire letsel is aan de achterzijde net zo breed als aan de voorzijde, waardoor de rechtbank van oordeel is dat zich iets om de hals én nek van [slachtoffer] heeft bevonden dat met grote kracht is aangetrokken. De rechtbank acht het meest aannemelijk dat de verwurging met de kappersmantel is gebeurd, aangezien dit voorwerp het meest past bij de breedte van het letsel en bij de verklaring van [slachtoffer] over hoe het koord om zijn hals en nek aanvoelde. Dit voelde volgens hem als elastisch textiel. [slachtoffer] heeft ook verklaard het koord niet gezien te hebben, waardoor de rechtbank meer waarde hecht aan de omschrijving van het gevoel van [slachtoffer] dan aan de term ‘koord’ die [slachtoffer] geeft aan het voorwerp waarmee hij is gewurgd.
[slachtoffer] heeft weliswaar verklaard dat hij de kappersmantel niet om gehad heeft, maar toch is er bloed van hem op diverse plekken op een van de kappersmantels aangetroffen. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte de mantel wellicht niet zoals gebruikelijk bij [slachtoffer] om heeft gedaan voorafgaand aan de worsteling, maar dat deze kappersmantel toch gebruikt is tijdens de verwurging. In ieder geval lijkt [slachtoffer] er met zijn handen aan gezeten te hebben, omdat verspreid over de mantel zijn bloed is aangetroffen. Dit zou kunnen passen bij de verklaring van [slachtoffer] dat hij op enig moment zijn (bloedende) handen tussen koord en hals heeft gekregen, waardoor hij weer lucht kreeg. Dat past ook bij de krabletsels die in de hals van [slachtoffer] zijn waargenomen.
De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte strangulerend geweld heeft uitgeoefend, bestaande uit het strak trekken van een kapperscape om de hals en nek van [slachtoffer] .
Juridische kwalificatie
Nu de vraag naar de feitelijke toedracht is beantwoord, resteert nog de vraag hoe het handelen van de verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden.
De vraag is of het uitoefenen van strangulerend geweld op de hals en nek kan worden aangemerkt als een poging tot moord of doodslag of als een poging tot zware mishandeling. De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst moet beoordeeld worden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij uit was op de dood van [slachtoffer] . Wel blijkt uit de whatsappberichten gericht aan moeder en aan [naam] (“ [naam] ”), dat de verdachte zich vernederd voelde en erg boos was en dat hij van plan was om [slachtoffer] te grazen te nemen. Niet gebleken is echter dat dit inhoudt dat de verdachte [slachtoffer] wilde doden. Ook in ander bewijsmateriaal kan niet het overtuigende bewijs daarvoor worden gevonden.
Hoewel niet vastgesteld kan worden dat de verdachte uit was op de dood van [slachtoffer] , kunnen sommige handelingen wel dusdanig gevaarzettend zijn dat in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan als het ware op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term “voorwaardelijk opzet”: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of verdachte door zijn concrete handelingen voorwaardelijk opzet had op het doden van [slachtoffer] . Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] gedood zou worden door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds vaststellen of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen.
Het uitoefenen van strangulerend geweld op de hals en nek van een persoon kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen. De forensisch arts heeft zich over die gevaarzetting uitgelaten. Hij stelt dat indien het samendrukkend geweld op de hals lang genoeg wordt uitgeoefend, er gevaar is op verstikking of schade aan de hersenen ten gevolge van zuurstoftekort. Daarnaast kan er een hartritmestoornis, hartstilstand of bewusteloosheid optreden indien er druk op de grote halsslagaders wordt uitgeoefend. Dit kan al na tien seconden leiden tot een levensbedreigende situatie. [8]
Dat gevaarzettende karakter mag echter, zoals gezegd, geen indicator vormen. De rechtbank moet vaststellen dat er in deze feitelijke situatie een aanmerkelijke kans bestond op dodelijk letsel.
De rechtbank betrekt bij haar overweging dat de forensisch arts op basis van het geheel van het uitwendige zichtbare letsel heeft geconstateerd dat er sprake is geweest van samendrukkend geweld op de hals over een breder oppervlak, zoals het met grote kracht een band om de keel te trekken.
Uit de letselrapportage blijkt dat er sprake was van puntbloedinkjes in de ogen en het gelaat van het slachtoffer. De rechtbank leidt hieruit af dat de verwurging gedurende enige tijd met grote kracht heeft plaatsgevonden waardoor een normale bloedtoevoer niet kon plaatsvinden en concludeert daaruit dat onder deze specifieke omstandigheden sprake was van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat het slachtoffer door de verwurging zou zijn overleden.
Vervolgens dient vastgesteld te worden of de gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm als zo zeer gericht op levensbedreigend handelen jegens het slachtoffer moet worden begrepen, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Hierbij betrekt de rechtbank ook de potentieel levensbedreigende gevolgen van een verwurging. Wanneer je ervoor kiest om iemands hals en nek dicht te knijpen, waardoor het slachtoffer enige tijd geen adem meer kan halen, dan stel je je welbewust ook bloot aan het intreden van die levensbedreigende gevolgen. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Dit is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.
Zoals hiervoor reeds overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte handelde volgens een vooropgezet plan met als doel [slachtoffer] te doden. Uit de verklaring van de verdachte en uit verstuurde whatsappberichten volgt wel dat het zijn bedoeling was om het gevecht met [slachtoffer] aan te gaan. In dat gevecht heeft de verdachte vervolgens de aanmerkelijke kans aanvaard om door zijn handelen [slachtoffer] te doden, maar van voorbedachte rade was geen sprake.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het bestanddeel voorbedachten rade, Daarmee laten zijn handelingen zich niet als poging tot moord, maar als poging tot doodslag kwalificeren.
Feit 2
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging.
Volgens de Nederlandse wet zijn er minstens twee wettige bewijsmiddelen nodig om tot de bewezenverklaring van een strafbaar feit te komen. De verklaring van de aangever wordt ten aanzien van de door de verdachte geuite bedreiging door geen enkel ander bewijsmiddel ondersteund. Aldus spreekt de rechtbank verdachte hiervan vrij wegens gebrek aan wettig bewijs.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 07 mei 2016 in de gemeente Schinnen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet op de hals en nek van voornoemde [slachtoffer] strangulerend geweld (bestaande uit het strak trekken van de boord van een kapperscape om die hals heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer
Zoals onder 3.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van de verdachte op noodweer niet. De rechtbank acht namelijk de door de verdachte aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht niet aannemelijk.
Vrijwillige terugtred
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van het handelen van de verdachte. De verdachte is namelijk uit eigen beweging gestopt met het verwurgen van het slachtoffer. Aldus zou er sprake zijn van vrijwillige terugtred.
Voor het aannemen van vrijwillige terugtred is een zodanig optreden vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het beoogde gevolg te beletten. Daarbij is vereist dat de beslissing om te stoppen van de dader zelf afkomstig is en niet wordt ingegeven door externe omstandigheden. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert vrijwillige terugtred een verandering in het opzet van de dader.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte [slachtoffer] een lesje wilde leren. Hij voelde zich boos en vernederd, omdat hij dacht dat [slachtoffer] een affaire had met zijn vrouw. Dat [slachtoffer] ondanks een waarschuwing van verdachte toch bij hem langskwam, heeft verdachte ervaren als een provocatie. De verdachte heeft namelijk verklaard dat hij [slachtoffer] gewaarschuwd had dat hij hem een lesje zou leren als hij [slachtoffer] zou tegenkomen. Die dag kwam [slachtoffer] zijn haar laten knippen. Het is tot een handgemeen gekomen waar [slachtoffer] om vroeg en daarbij is verdachte als winnaar uit de bus is gekomen, zo heeft verdachte verklaard. [9] Bij de uitvoering van zijn voornemen [slachtoffer] een lesje te leren, heeft verdachte, zoals hiervoor onder 3.3 omschreven, de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] aan de gevolgen daarvan zou kunnen overlijden. Tot het intreden van dat zeer ernstige gevolg is het gelukkig niet gekomen, maar dit is niet het gevolg van (een verandering in) de wil van de verdachte. De verdachte is pas gestopt toen hij zijn doel, [slachtoffer] een lesje te leren, had bereikt.
Niet is gebleken dat bij verdachte, op het moment dat hij [slachtoffer] liet gaan, sprake was van inkeer of spijt van zijn handelen. Dit blijkt ook uit het feit dat de verdachte [slachtoffer] , nadat hij hem had losgelaten, heeft gesommeerd te vertrekken, zonder zich te bekommeren om de vraag hoe [slachtoffer] eraan toe was. Aldus is er geen sprake van vrijwillige terugtred.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert aldus het volgende strafbare feit op:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog drs. F. van Nunen heeft over de geestvermogens van de verdachte op 30 juli 2016 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met het blanco strafblad van de verdachte en de situatie rondom het tenlastegelegde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft op 7 mei 2016 geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij verdacht [slachtoffer] ervan dat deze een affaire met zijn vrouw had en voelde zich vernederd en geprovoceerd toen [slachtoffer] , nadat verdachte hem (naar eigen beleving) met zijn verdenkingen had geconfronteerd, toch gewoon een kappersafspraak bij verdachte maakte. Toen [slachtoffer] in de kappersstoel had plaatsgenomen, heeft verdachte hem gevraagd of hij nog met zijn vrouw had gesproken. Nadat [slachtoffer] deze vraag ontkennend had beantwoord, heeft verdachte de kappersmantel met veel kracht strak om de nek en hals van [slachtoffer] getrokken en heeft hij geprobeerd [slachtoffer] te wurgen. Hierop ontstond een worsteling, waarbij [slachtoffer] heeft gevochten voor zijn leven. [slachtoffer] heeft hierdoor verwondingen aan hals en nek – en indirect aan zijn hand – opgelopen. Gelet op de aard van het letsel aan hals en nek en de kleine bloeduitstortingen in het gezicht van [slachtoffer] , is bij de verwurging veel kracht gebruikt en heeft deze gedurende langere tijd plaatsgevonden. De reden dat [slachtoffer] niet stikte is dat hij zijn vingers tussen de kappersmantel en zijn keel kon krijgen, zodat hij nog enigszins lucht kon krijgen. Uiteindelijk heeft verdachte [slachtoffer] losgelaten en hem gezegd dat hij weg moest gaan. Verdachte heeft door zijn handelen het leven van [slachtoffer] ernstig in gevaar gebracht.
Met het bovenstaande heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Doodslag is één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Dit soort misdrijven roept niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de samenleving sterke gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
Voor het bestraffen van dit feit is door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geen oriëntatiepunt vastgesteld. Het is de rechtbank bekend dat veelal als uitgangspunt voor een voltooide doodslag wordt gehanteerd een gevangenisstraf voor de duur van 6 tot 8 jaren. De reclassering adviseert, indien betrokkene schuldig wordt bevonden, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De officier van justitie heeft, zoals vermeld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar gevorderd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om een lagere straf op te leggen. De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van poging tot moord, terwijl de rechtbank komt tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. Voorts gaat het hier niet om een voltooide doodslag, maar om een poging. In strafverminderende zin weegt de rechtbank verder mee dat de verdachte een blanco strafblad heeft, er sprake was van voorwaardelijk opzet bij verdachte en dat hij ter zitting heeft laten blijken de onjuistheid van zijn handelen in te zien. Verder houdt de rechtbank er rekening mee dat – hoewel deze ervaring voor [slachtoffer] zeer beangstigend is geweest en hij heeft gedacht het niet te zullen overleven– de gedragingen van verdachte geen blijvend letsel hebben veroorzaakt. Deze factoren leiden naar het oordeel van de rechtbank tot vermindering van de op te leggen straf. De rechtbank zal daarom een groot deel van de straf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Zowel gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit als vanuit het oogpunt van vergelding en generale preventie is naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf de enige passende sanctie. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht, alles overziend, de oplegging van een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar passend en geboden, met aftrek van het voorarrest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde onder feit 2;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4. is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4. is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. van Blaricum, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 januari 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is –na wijziging– ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 07 mei 2016 in de gemeente Schinnen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans met dat opzet op de hals en/of nek van voornoemde [slachtoffer] samendrukkend en/of strangulerend geweld (bestaande uit een nekklem en/of het strak trekken van een koord en/of boord van een kapperscape om die hals en/of nek) heeft uitgeoefend, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 07 mei 2016 in de gemeente Schinnen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, op de hals en/of nek van voornoemde [slachtoffer] samendrukkend en/of strangulerend geweld (bestaande uit een nekklem en/of het strak trekken van een koord en/of boord van een kapperscape om die hals en/of nek) heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 07 mei 2016 in de gemeente Schinnen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd :"doe niets geks anders schiet ik je neer en/of ik heb een vuurwapen en zal je doden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee, district Zuid, brigade Limburg-Zuid, proces-verbaalnummer PL27YL 16-001818, gesloten d.d. 22 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 311.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] op 7 mei 2016, pagina’s 101 tot en met 104.
3.Proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer] op 26 mei 2016, pagina’s 115, 116 en 117.
4.Rapportage d.d. 1 juni 2016 van forensisch-medisch onderzoek door M.W.G. Govaerts, forensisch arts, pagina’s 151 tot en met 169.
5.Aanvullend proces-verbaal reconstructie nekklem d.d. 20 december 2016, pagina’s 301 tot en met 311.
6.Rapport van M.W.G. Govaerts, forensisch geneeskundige, d.d. 19 december 2016, met beantwoording aanvullende vragen. Dit bescheid maakt geen deel uit van de doornummering.
7.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 8 september 2016, pagina’s 261 en 262, in samenhang bezien met het NFI-rapport 23 augustus 2016, pagina’s 286 en 287.
8.Rapportage d.d. 1 juni 2016 van forensisch-medisch onderzoek door M.W.G. Govaerts, forensisch arts, pagina 156.
9.Proces-verbaal van verhoor voor inverzekeringstelling d.d. 7 mei 2016, pagina’s 27 en 28.