3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
Inleiding
Zowel aangever [slachtoffer] als de verdachte hebben verklaard dat er op 7 mei 2016 een worsteling tussen hun beiden heeft plaatsgevonden in de garage van de verdachte, die bij hem in gebruik is als kappersruimte. De verdachte is de kapper van [slachtoffer] .
Op 6 mei 2016 heeft [slachtoffer] een appbericht van de verdachte ontvangen, waarin hij schreef:
don’t think for one chance idk nigga! I’ve been watching yall for a while now!!!! Jus can’t catch ya but boy if i do!! That’s yo ass.
[slachtoffer] begreep niet waar dit bericht op sloeg en heeft verdachte een berichtje teruggestuurd met de tekst : Wwahts up ypou OK bro?? [slachtoffer] heeft verondersteld dat de verdachte het eerdergenoemde bericht per ongeluk aan de verkeerde had gestuurd. De volgende dag heeft hij de verdachte dan ook gewoon gebeld voor een afspraak voor een knipbeurt en heeft in de middag verdachte bezocht om zijn haar te laten bijwerken.
De verdachte heeft verklaard dat hij voornoemd bericht gestuurd heeft, omdat hij sterk vermoedde dat zijn vrouw een buitenechtelijke affaire met [slachtoffer] had. Het verbaasde hem dan ook zeer dat [slachtoffer] , na ontvangst van het appbericht, gewoon een afspraak voor een knipbeurt bij hem wilde maken. Hij wist dit niet anders uit te leggen dan een provocatie van de zijde van [slachtoffer] en voelde zich vernederd.
De verklaringen
Over het ontstaan van de worsteling en de precieze handelingen lopen de verklaringen uiteen.
Op 7 mei 2016 heeft de heer [slachtoffer] aangifte gedaan tegen de verdachte.
Hij heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 13:50 uur bij de verdachte is aangekomen. De verdachte gedroeg zich volgens de aangever normaal. Toen [slachtoffer] plaatsnam op de kappersstoel, vroeg de verdachte of [slachtoffer] nog met de echtgenote van verdachte had gesproken. [slachtoffer] antwoordde ontkennend.
De verdachte ging vervolgens achter [slachtoffer] staan, zoals hij normaal gesproken ook zou doen om hem te kunnen knippen. Nu deed de verdachte echter een koord om de nek van [slachtoffer] en begon hem hiermee te wurgen.
[slachtoffer] stond op en raakte in een worsteling met de verdachte, waarbij ze beiden op de grond kwamen. [slachtoffer] merkte dat er een schaar op de grond lag. Deze heeft hij opgepakt en daarmee heeft hij [slachtoffer] twee of drie keer in zijn zij proberen te steken, maar hij weet niet of dit raak is geweest. [slachtoffer] voelde wel dat de greep van de verdachte losser werd. Hij heeft toen de schaar laten vallen en geprobeerd om het koord om zijn nek los te krijgen. Hij heeft zijn handen tussen het koord en zijn nek geplaatst om op adem te komen.
[slachtoffer] lag op zijn rug en de verdachte zat op hem. Verdachte begon toen te schreeuwen dat [slachtoffer] met zijn echtgenote had geslapen. Hij bleef schreeuwen dat hij het wist en dat [slachtoffer] moest toegeven, omdat hij hem anders zou vermoorden. De verdachte trok het koord om de nek van [slachtoffer] weer strakker, maar de verdachte had zijn hand er nog tussen. [slachtoffer] kan zich niet herinneren hoe de verdachte het koord toen vast had of wat hij precies deed.
De verdachte bleef schreeuwen dat [slachtoffer] moest toegeven dat hij met verdachtes echtgenote had geslapen. Toen zei de verdachte dat hij op ging staan en dat [slachtoffer] niets geks moest doen, want anders zou hij [slachtoffer] neerschieten met een vuurwapen. De verdachte heeft de garagepoort geopend en [slachtoffer] gesommeerd om te vertrekken.
In de auto merkte [slachtoffer] dat hij twee sneeën in zijn hand, die flink bloedden. Hij weet niet hoe hij aan deze verwondingen is gekomen.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich erg paniekerig voelde op het moment dat de verdachte het koord om zijn nek deed. Ook voelde hij veel pijn omdat de verdachte er heel hard aan trok. Hij weet niet wat voor koord het was, maar hij voelde dat de verdachte eraan trok en dat daardoor de druk op zijn nek werd vergroot. Door de kracht op het koord kon [slachtoffer] zich niet omdraaien of opstaan. Hij heeft naar lucht moeten happen, kon niet meer normaal ademen en heeft gedacht dat dit een rare manier was om dood te gaan..
Op 26 mei 2016 is aangever aanvullend gehoord.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij het koord niet heeft gezien. Hij verwachtte ook niet dat hij zou worden aangevallen. Normaal gesproken doet de verdachte hem een kappersmantel en een papieren doekje om zijn hals. Hij heeft niet goed kunnen zien wat de verdachte om zijn hals heeft gedaan. Het was niet groot en voelde aan als een soort touw of koord van twee centimeter dik. [slachtoffer] meent dat het niet de kappersmantel was.
Hij heeft verklaard dat het koord aanvoelde als een flexibele rekbare stof, zoals een kledingstof.
Op enig moment ontspande de verdachte zich, volgens [slachtoffer] . Dat merkte [slachtoffer] aan het feit dat het humeur van de verdachte plotseling veranderde. Hij was namelijk eerst heel agressief en daarna leek het alsof hij er klaar mee was. Hij was niet meer agressief.
De verdachte heeft een alternatieve lezing gegeven.
Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] geconfronteerd heeft met de vermeende affaire, toen deze in de kappersstoel plaatsgenomen had. [slachtoffer] is boos geworden, is uit de stoel opgestaan en heeft de verdachte met een vuist geslagen. De verdachte is toen achterover gevallen en [slachtoffer] bovenop hem. Daarna is een worsteling ontstaan, waarbij [slachtoffer] op de verdachte heeft ingestoken. Ter verdediging heeft verdachte [slachtoffer] in een wurggreep heeft genomen. Hij heeft [slachtoffer] van achteren vast gepakt en niet meer losgelaten. Daarmee kreeg verdachte de leiding over het gevecht. Het hele gevecht duurde voor zijn gevoel vrij lang. De verdachte hoorde op enig moment dat [slachtoffer] afklopte en niet meer kon ademhalen. Toen heeft hij aan [slachtoffer] gevraagd of het nu afgelopen was, of hij niet meer zou slaan en toen heeft hij hem losgelaten.
De rechtbank ziet zich primair voor de vraag gesteld of zij geloof hecht aan de verklaring van [slachtoffer] of van de verdachte. Zij heeft voor de beantwoording van deze vraag gezocht naar steun voor beide verklaringen in objectieve bewijsmiddelen, zoals het sporenonderzoek en de letselrapportages van de forensisch arts.
Het letsel
Op 7 mei 2016 heeft forensisch arts Govaerts de verwondingen van [slachtoffer] beoordeeld en deze zijn toen ook op foto vastgelegd. De foto’s zijn toegevoegd aan het dossier en zijn voorts door de arts gebruikt bij de letselbeschrijving.
In zijn rapport van 1 juni 2016 beschrijft forensisch arts Govaerts de letsels, die hij op de foto’s ziet, als volgt.
In het gelaat, in de huid achter de oren en in het oogwit van beide ogen worden diverse kleine puntvormige rode afwijkingen gezien.
Dit betreffen zogenaamde petechieën. Deze bloedinkjes ontstaan wanneer door verhoogde druk in de capillairen (allerkleinste bloedvaatjes) bloed door de wand van die bloedvaatjes wordt geperst. Bij verwurging ontstaat een dergelijke verhoogde druk, omdat de halsaders worden dichtgedrukt. Daardoor kan het bloed niet terugstromen vanuit het hoofd naar het hart. Doordat het hart echter wel bloed blijft aanvoeren door de grote halsslagaders, loopt de druk in de bloedvaten van het hoofd op en wordt bloed door de wand van de capillairen geperst.
In de hals links, op de linker onderkaakhoek, in de hals rechts, onder de kin en in de nek
worden diverse rood-paarse, streepvormige, onscherp begrensde huidafwijkingen gezien. Dit zijn bloeduitstortingen in de huid en in de onderhuidse weefsellagen en kneuzingen. Bij de letsels onder de kin is sprake van zeer oppervlakkige beschadiging van de opperhuid, zijnde krabletsels.
Op de foto’s zijn aan de hals en nek, op de kaakhoek links en onder de kin rood-paarse, deels onscherp begrensde, streepvormige en circulair om de hals en nek verlopende huidverkleuringen zichtbaar. De huidafwijkingen hebben het aspect van (onderhuidse) bloeduitstortingen, kneuzing en krabletsels.
Zowel de streepvormige bloeduitstortingen in de halsregio als de puntbloedinkjes in het gelaat en de ogen duiden op samendrukkend, strangulerend (verwurgend) geweld op de hals en nek. De krabletsels passen bij pogingen van het slachtoffer om zich te bevrijden uit de wurggreep.
De forensisch arts concludeert verder dat het geheel aan uitwendig zichtbaar letsel, te weten de bloeduitstortingen en kneuzingen aan de hals en nek in een gebied van centimeters breedte in combinatie met de puntvormige bloedinkjes in de ogen en het gelaat, veel waarschijnlijker is wanneer er sprake is geweest van samendrukkend geweld op de hals over een breder oppervlak dan wanneer er sprake is geweest van verwurging met behulp van een (relatief dunner) elektriciteitssnoer.
Als mogelijke vormen van samendrukkend geweld op de hals over een breder oppervlak noemt de arts het houden in een wurggreep (nekklem) tijdens een worsteling of het met grote kracht de (bredere) band van een kapperscape om de keel trekken.
De verdachte heeft verklaard dat hij een nekklem heeft aangelegd. Op 29 november 2016 heeft hij op een etalagepop gedemonstreerd hoe hij deze wurggreep heeft aangelegd en daarvan zijn foto’s gemaakt.
Vervolgens zijn deze foto’s ter beoordeling aan de forensisch arts Govaerts overgelegd.
De arts stelt vast dat op de foto’s zichtbaar is dat de verdachte een nekklem uitvoert op een dummy: de hals wordt in de elleboog van de linkerarm geklemd, waarbij met de bovenarm druk op de linkerzijde van de hals van de dummy wordt uitgeoefend en met de onderarm druk op rechterzijde van de hals van de dummy wordt uitgeoefend. Er lijkt geen samendrukkend geweld aan de achterzijde, op de nek, te worden uitgeoefend.
Volgens Govaerts kan het bij het slachtoffer geconstateerde letsel aan de linker-, rechter- en voorzijde van de hals zijn ontstaan bij het uitvoeren van een nekklem, zoals door de verdachte gedemonstreerd op de foto’s.
Het geconstateerde letsel in de nek, aan de achterzijde, is minder waarschijnlijk indien (alleen) het scenario van de gedemonstreerde nekklem waar is.
Het sporenonderzoek
Hoewel de aangever heeft verklaard dat hij meent dat hij de kappersmantel niet om heeft gehad, blijkt uit sporenonderzoek in de garage dat er op een van de kappersmantels, die in de garage op grond is aangetroffen, bloedsporen zaten. Deze bloedvlekken zaten bij de hals en verspreid over beide zijden van het schort. De bloedvlekken bij de hals en op de mantel bevatten DNA dat matcht met het DNA van [slachtoffer] . Het celmateriaal in de kraag als geheel, waarbij zoveel mogelijk is geprobeerd het aanwezige bloed te vermijden (dit is niet helemaal gelukt) betreft een mengprofiel van minstens vijf personen en bleek ongeschikt voor vergelijkend onderzoek.
Er zijn ook nog andere goederen in de garage aangetroffen en veiliggesteld.
Het betreft onder andere een witkleurig snoer van het merk Samsung, een zwartkleurige verdeeldoos met een flexibel snoer, die vastgeschroefd zat aan de muur en een kappersschaar. Deze goederen zijn op biologische sporen onderzocht.
Het snoer van de verdeeldoos is in delen bemonsterd. In die bemonsteringen is geen bloed aangetroffen. De bemonsteringen bevatten DNA-mengprofielen van minimaal vijf personen en zijn daardoor ongeschikt voor vergelijkend DNA-onderzoek.
Op de kappersschaar is bloed aangetroffen, waarvan het DNA matcht met het DNA van [slachtoffer] . Van de kappersschaar zijn ook vezels veiliggesteld, maar hiernaar is geen vergelijkend onderzoek gedaan.
Conclusie
Uit het letselonderzoek en het sporenonderzoek trekt de rechtbank de conclusie dat voor zowel de verklaring van [slachtoffer] als de verklaring van de verdachte aanknopingspunten te vinden zijn. Alles afwegende komt de rechtbank echter tot de conclusie dat het objectief vastgestelde letsel het meest betrouwbare bewijs vormt en daarbij past de verklaring van [slachtoffer] het meest.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Het specifieke letsel van [slachtoffer] past bij het met grote kracht de (bredere) band van een kapperscape om de keel trekken. De nekklem kan immers niet het typische circulaire letsel verklaren, dat ook in de nek doorloopt. Ook de aangetroffen krabletsels passen minder bij een nekklem. Het circulaire letsel is aan de achterzijde net zo breed als aan de voorzijde, waardoor de rechtbank van oordeel is dat zich iets om de hals én nek van [slachtoffer] heeft bevonden dat met grote kracht is aangetrokken. De rechtbank acht het meest aannemelijk dat de verwurging met de kappersmantel is gebeurd, aangezien dit voorwerp het meest past bij de breedte van het letsel en bij de verklaring van [slachtoffer] over hoe het koord om zijn hals en nek aanvoelde. Dit voelde volgens hem als elastisch textiel. [slachtoffer] heeft ook verklaard het koord niet gezien te hebben, waardoor de rechtbank meer waarde hecht aan de omschrijving van het gevoel van [slachtoffer] dan aan de term ‘koord’ die [slachtoffer] geeft aan het voorwerp waarmee hij is gewurgd.
[slachtoffer] heeft weliswaar verklaard dat hij de kappersmantel niet om gehad heeft, maar toch is er bloed van hem op diverse plekken op een van de kappersmantels aangetroffen. Ook hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte de mantel wellicht niet zoals gebruikelijk bij [slachtoffer] om heeft gedaan voorafgaand aan de worsteling, maar dat deze kappersmantel toch gebruikt is tijdens de verwurging. In ieder geval lijkt [slachtoffer] er met zijn handen aan gezeten te hebben, omdat verspreid over de mantel zijn bloed is aangetroffen. Dit zou kunnen passen bij de verklaring van [slachtoffer] dat hij op enig moment zijn (bloedende) handen tussen koord en hals heeft gekregen, waardoor hij weer lucht kreeg. Dat past ook bij de krabletsels die in de hals van [slachtoffer] zijn waargenomen.
De rechtbank acht aldus bewezen dat de verdachte strangulerend geweld heeft uitgeoefend, bestaande uit het strak trekken van een kapperscape om de hals en nek van [slachtoffer] .
Juridische kwalificatie
Nu de vraag naar de feitelijke toedracht is beantwoord, resteert nog de vraag hoe het handelen van de verdachte juridisch gekwalificeerd moet worden.
De vraag is of het uitoefenen van strangulerend geweld op de hals en nek kan worden aangemerkt als een poging tot moord of doodslag of als een poging tot zware mishandeling. De rechtbank overweegt als volgt.
Allereerst moet beoordeeld worden of de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Uit de verklaring van verdachte kan niet worden afgeleid dat hij uit was op de dood van [slachtoffer] . Wel blijkt uit de whatsappberichten gericht aan moeder en aan [naam] (“ [naam] ”), dat de verdachte zich vernederd voelde en erg boos was en dat hij van plan was om [slachtoffer] te grazen te nemen. Niet gebleken is echter dat dit inhoudt dat de verdachte [slachtoffer] wilde doden. Ook in ander bewijsmateriaal kan niet het overtuigende bewijs daarvoor worden gevonden.
Hoewel niet vastgesteld kan worden dat de verdachte uit was op de dood van [slachtoffer] , kunnen sommige handelingen wel dusdanig gevaarzettend zijn dat in de aard van die handelingen het opzet op een bepaald gevolg schuilt. Het gevolg wordt dan als het ware op de koop toe genomen. Dat heet met een juridische term “voorwaardelijk opzet”: het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
De rechtbank ziet zich aldus voor de vraag gesteld of verdachte door zijn concrete handelingen voorwaardelijk opzet had op het doden van [slachtoffer] . Om deze vraag te beantwoorden moet de rechtbank enerzijds vaststellen of er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] gedood zou worden door de concrete handelingen van de verdachte en anderzijds vaststellen of verdachte deze kans op de koop toe heeft genomen.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om een
feitelijkaanmerkelijke kans dat het kwalijke gevolg zal intreden, in dit geval de dood van [slachtoffer] . Daarbij mag de aard van het risico en het gevaarzettende karakter van de gedraging geen indicator vormen.
Het uitoefenen van strangulerend geweld op de hals en nek van een persoon kan onder omstandigheden zeker een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengen. De forensisch arts heeft zich over die gevaarzetting uitgelaten. Hij stelt dat indien het samendrukkend geweld op de hals lang genoeg wordt uitgeoefend, er gevaar is op verstikking of schade aan de hersenen ten gevolge van zuurstoftekort. Daarnaast kan er een hartritmestoornis, hartstilstand of bewusteloosheid optreden indien er druk op de grote halsslagaders wordt uitgeoefend. Dit kan al na tien seconden leiden tot een levensbedreigende situatie.
Dat gevaarzettende karakter mag echter, zoals gezegd, geen indicator vormen. De rechtbank moet vaststellen dat er in deze feitelijke situatie een aanmerkelijke kans bestond op dodelijk letsel.
De rechtbank betrekt bij haar overweging dat de forensisch arts op basis van het geheel van het uitwendige zichtbare letsel heeft geconstateerd dat er sprake is geweest van samendrukkend geweld op de hals over een breder oppervlak, zoals het met grote kracht een band om de keel te trekken.
Uit de letselrapportage blijkt dat er sprake was van puntbloedinkjes in de ogen en het gelaat van het slachtoffer. De rechtbank leidt hieruit af dat de verwurging gedurende enige tijd met grote kracht heeft plaatsgevonden waardoor een normale bloedtoevoer niet kon plaatsvinden en concludeert daaruit dat onder deze specifieke omstandigheden sprake was van een naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten kans dat het slachtoffer door de verwurging zou zijn overleden.
Vervolgens dient vastgesteld te worden of de gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm als zo zeer gericht op levensbedreigend handelen jegens het slachtoffer moet worden begrepen, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Hierbij betrekt de rechtbank ook de potentieel levensbedreigende gevolgen van een verwurging. Wanneer je ervoor kiest om iemands hals en nek dicht te knijpen, waardoor het slachtoffer enige tijd geen adem meer kan halen, dan stel je je welbewust ook bloot aan het intreden van die levensbedreigende gevolgen. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Dit is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.
Zoals hiervoor reeds overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte handelde volgens een vooropgezet plan met als doel [slachtoffer] te doden. Uit de verklaring van de verdachte en uit verstuurde whatsappberichten volgt wel dat het zijn bedoeling was om het gevecht met [slachtoffer] aan te gaan. In dat gevecht heeft de verdachte vervolgens de aanmerkelijke kans aanvaard om door zijn handelen [slachtoffer] te doden, maar van voorbedachte rade was geen sprake.
Gelet hierop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het bestanddeel voorbedachten rade, Daarmee laten zijn handelingen zich niet als poging tot moord, maar als poging tot doodslag kwalificeren.
Feit 2
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging.
Volgens de Nederlandse wet zijn er minstens twee wettige bewijsmiddelen nodig om tot de bewezenverklaring van een strafbaar feit te komen. De verklaring van de aangever wordt ten aanzien van de door de verdachte geuite bedreiging door geen enkel ander bewijsmiddel ondersteund. Aldus spreekt de rechtbank verdachte hiervan vrij wegens gebrek aan wettig bewijs.