ECLI:NL:RBLIM:2017:11321

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
C03/240943 HA RK 17-232
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 9 november 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. R.A.J. van Leeuwen door ProfiWork Personeelsdiensten B.V. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 20 september 2017, naar aanleiding van een civiele procedure tussen ProfiWork en mevrouw [Y]. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, omdat hij een nieuw verzoekschrift van [Y] als zodanig had beoordeeld, terwijl dit volgens verzoeker een herziene versie van een eerder verzoekschrift was. Verzoeker voerde aan dat de rechter onterecht had gehandeld door het nieuwe verzoekschrift te accepteren en dat hij niet ontvankelijk had moeten verklaren, omdat het griffierecht niet was voldaan. De rechter reageerde schriftelijk en gaf aan dat de wrakingsgrond niet onverwijld was ingediend en dat procesbeslissingen doorgaans geen grond voor wraking opleveren.

De wrakingskamer beoordeelde of er feiten of omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar konden brengen. De kamer oordeelde dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, maar dat de aangevoerde gronden voornamelijk betrekking hadden op procesbeslissingen, die in beginsel geen grond voor wraking vormen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en wees het verzoek tot wraking af. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Wrakingskamer
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C03/240943 HA RK 17-232
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken van 9 november 2017
op het verzoek van
ProfiWork Personeelsdiensten B.V.,
gevestigd te 6131 AL Sittard aan de Rijksweg Zuid 27,
ten deze vertegenwoordigd door haar directeur de heer [X] ,
hierna verzoeker,
tot wraking van mr. R.A.J. van Leeuwen, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Verzoeker heeft op 20 september 2017 een verzoek tot wraking ingediend van de rechter in zijn hoedanigheid van kantonrechter in het geding tussen verzoeker en mevrouw
[Y] , hierna genoemd [Y] . Verzoeker heeft bij schrijven van respectievelijk 28 september 2017, 2 oktober 2017 en 17 oktober 2017 het verzoek aangevuld.
1.2.
De rechter heeft de wrakingskamer bericht dat hij niet in het verzoek tot wraking berust. De rechter heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd en hij heeft voorts aangegeven niet ter zitting van de wrakingskamer te zullen verschijnen.
1.3.
De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op
26 oktober 2017 waarbij verzoeker is verschenen.
1.4.
De datum van uitspraak is bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoeker

2.1.
Verzoeker heeft – kort samengevat – het navolgende aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd.
2.2.
In de procedure tussen ProfiWork en [Y] heeft [Y] haar verzoekschrift van 6 september 2017 eenzijdig ingetrokken. ProfiWork heeft in haar verweerschrift onder meer om een kostenveroordeling verzocht en zij heeft haar verweer te dien aanzien ook na de intrekking van het verzoekschrift gehandhaafd. De eerder geplande mondelinge behandeling van het verzoekschrift – op 13 september 2017 – is vervolgens gehandhaafd. Ter zitting is gebleken dat [Y] een nieuw verzoekschrift heeft ingediend, zonder ProfiWork daarvan in kennis te stellen en een afschrift daarvan aan ProfiWork toe te zenden. ProfiWork heeft ter zitting aangegeven dat zij enkel wenst dat de kantonrechter een uitspraak zal doen met betrekking tot de door ProfiWork gevraagde kostenveroordeling.
2.3.
Verzoeker is de mening toegedaan dat de rechter geheel ten onrechte het tweede verzoekschrift van [Y] heeft beoordeeld als een nieuw verzoekschrift terwijl dit een herziene versie van het eerste verzoekschrift was. De kantonrechter had zich bij de mondelinge behandeling dienen te beperken tot de behandeling van de gevorderde kostenveroordeling en de herziene versie van het eerder ingediende verzoekschrift buiten beschouwing moeten laten. Daar komt bij dat het nieuwe verzoekschrift in strijd met het procesreglement pas 2 dagen voor de zitting is ingediend.
2.4.
Daarnaast had de kantonrechter [Y] ter zitting van 13 september 2017 terstond niet ontvankelijk moeten verklaren nu het verschuldigde griffierecht ten tijde van de mondelinge behandeling niet was voldaan, zonder dat daarvoor een verschoonbare reden aanwezig was.
2.5.
Tenslotte is onterecht (aanvankelijk) geen proces-verbaal van de mondelinge behandeling opgemaakt en aan verzoeker verzonden, ondanks diens verzoeken daartoe.
2.6.
Uit vorenstaande omstandigheden leidt verzoeker af dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid gewekt.

3.Standpunt van de rechter

3.1.
In zijn schriftelijke reactie van 26 september 2017 heeft de rechter onder meer
– eveneens kort samengevat – het navolgende naar voren gebracht.
3.2.
In de eerste plaats stelt de rechter zich op het standpunt dat het wrakingsverzoek niet onverwijld is gedaan. De omstandigheden die aanleiding hebben gegeven tot de wraking hebben zich voorgedaan op de zitting van 13 september 2017, terwijl verzoeker het eerste wrakingsverzoek pas op 20 september 2017 heeft ingediend.
3.2.
Daarnaast geeft de rechter aan dat een aantal – in de ogen van verzoeker – onjuiste procesbeslissingen van de rechter aanleiding hebben gegeven tot indienen van het onderhavige wrakingsverzoek. Procesbeslissingen kunnen naar het oordeel van de rechter doorgaans geen grond voor een wraking opleveren. Zelfs indien de rechter procesbeslissingen zou hebben genomen die onjuist zijn dan is dat niet genoeg om aan te nemen dat hij vooringenomen zou zijn.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer beoordeelt louter of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze rechter partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij een verzoeker bestaande, objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
4.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat het onderhavige wrakingsverzoek tijdig is gedaan. De omstandigheden die in eerste instantie aanleiding hebben gegeven tot het indienen van het wrakingsverzoek hebben zich weliswaar voorgedaan één week voor het indienen van het verzoek, maar gebleken is dat ook daarna nog discussie tussen verzoeker en de rechtbank is ontstaan omtrent onder meer het al dan niet verstrekken van een proces-verbaal. Ook deze latere omstandigheden hebben bij verzoeker meegewogen tot zijn besluit om de rechter te wraken. De wrakingskamer acht verzoeker dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
4.3.
De door verzoeker aangevoerde grond met betrekking tot de kwalificatie van het tweede door [Y] ingediende verzoekschrift - ofwel het tweede verzoekschrift aanmerken als een nieuw verzoekschrift en niet als een herziene versie van het eerste verzoekschrift – is een procesbeslissing. Dat geldt eveneens voor de beslissing van de kantonrechter om [Y] wel ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, ondanks dat het griffierecht (nog) niet is voldaan. Dergelijke beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking, ook niet als die beslissingen voor verzoeker onwelgevallig zijn. Dat kan anders zijn indien een aangevochten procesbeslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.4.
Het is niet aan de wrakingskamer om te treden in de vraag of de gewraakte beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motivering juist is. Ter beoordeling staat slechts of de rechter door zijn beslissingen blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker, althans of de kennelijk bij verzoekers bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.5.
De door de rechter gegeven motivering van die beslissingen mede in aanmerking genomen, is de wrakingskamer van oordeel dat noch de procesbeslissingen van de rechter noch de overige zich voordoende feiten of omstandigheden een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing. De wrakingskamer acht in dat verband van belang dat het inhoudelijk debat tussen partijen nog niet was aangevangen en er nog geen inhoudelijke beoordeling van het tussen partijen gerezen geschil heeft plaatsgevonden.
4.6.
Ook hetgeen voor het overige door verzoeker is aangevoerd levert geen feiten of omstandigheden op die zouden moeten leiden tot de conclusie dat er gronden zijn voor het aannemen van partijdigheid of een schijn van partijdigheid bij de rechter. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond is en daarom moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van mr. R.A.J. van Leeuwen af.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter en Th.M. Schelfhout en
F. Oelmeijer, leden, in tegenwoordigheid van P.J.C. Hendriks, griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.