ECLI:NL:RBLIM:2017:11239

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3003u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag omgevingsvergunning voor silovulinstallatie en silo's in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft eiser op 20 januari 2016 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een silovulinstallatie en 14 voedersilo's nabij zijn agrarische bedrijf. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, omdat de vulinstallatie met een hoogte van 12,12 meter in strijd is met de bestemmingsplanregels, die een maximale hoogte van 8 meter voorschrijven voor dergelijke bouwwerken. De rechtbank oordeelt dat de silo's en de vulinstallatie afzonderlijke bouwwerken zijn en dat de vulinstallatie niet kan worden aangemerkt als een bouwdeel van ondergeschikte aard. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er stedenbouwkundige en planologische bezwaren zijn tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Eiser betoogt dat de vulinstallatie een normaal onderdeel van de agrarische bedrijfsvoering is en dat deze in constructief opzicht onlosmakelijk verbonden is met de silo's. De rechtbank oordeelt echter dat de vulinstallatie een sterk industrieel karakter heeft en niet past in de landschappelijke omgeving. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de omgevingsvergunning.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 16/3003
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 november 2017 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, verweerder
(gemachtigden: P. Huntjens, mr. A. Heijnens-Ackermans en mr. E. Haagmans).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[belanghebbende 1], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 3], te [woonplaats]
(gemachtigde [belanghebbende 2]: mr. W.J.F. Geertsen).
Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een omgevingsvergunning voor het legaliseren van het (ver)plaatsen van 14 voedersilo’s, een silovulinstallatie (bestaande uit vulleidingen bovenlangs, loopbrug, ladder en veiligheidsvoorzieningen) en een graanpletter (bouwplan) nabij stal A-A op de locatie [adres/kadasternr.] afgewezen.
Bij besluit van 9 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en een nieuw besluit genomen waarbij de gevraagde omgevingsvergunning andermaal is geweigerd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting van 15 september 2017 gevoegd behandeld met zaak 17/216. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [belanghebbende 2] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voorts is [belanghebbende 1] verschenen, bijgestaan door [naam].
Na de zitting zijn de zaken gesplitst zodat in elke zaak afzonderlijk uitspraak wordt gedaan.
Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende door partijen niet betwiste feiten en omstandigheden. Eiser heeft op 20 januari 2016 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het bouwplan. Het – reeds gerealiseerde – bouwplan heeft een hoogte van 12,12 meter , is gelegen binnen het bestemmingsplan “Kern Reijmerstok” (bestemmingsplan) en heeft de bestemming ‘Agrarisch-Agrarisch bedrijf’. Bij de beoordeling van de aanvraag is verweerder ervan uitgegaan dat voor het realiseren van de silo’s geen omgevingsvergunning nodig is maar dat de silovulinstallatie een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is dat hoger is dan het bestemmingsplan toelaat. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen, aangezien volgens verweerder sprake is van een exces waardoor er in ernstige mate strijd is met redelijke eisen van welstand. Voorts kan de vulinstallatie volgens verweerder niet worden aangemerkt als een bouwdeel van ondergeschikte aard zoals bedoeld in artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), zodat hij zich in zoverre niet bevoegd heeft geacht om af te wijken van het bestemmingsplan. Gelet op deze stedenbouwkundige en/of planologische overwegingen heeft verweerder geweigerd om anderszins medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan ter legalisering van de vulinstallatie. Verweerder heeft voorts geconstateerd dat het bouwen van de silo’s en de vulinstallatie tot gevolg heeft dat een vergunning voor een milieuneutrale verandering dient te worden aangevraagd. Omdat sprake is van onlosmakelijke samenhang met de andere activiteiten waarop de aanvraag betrekking heeft, heeft verweerder de omgevingsvergunning ook voor het onderdeel milieu geweigerd.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de vulinstallatie in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien de hoogte, op grond van artikel 4.2.3 van de bestemmingsplanregels, ten hoogste 8 meter mag bedragen, terwijl de vulinstallatie 12,12 meter hoog is. Verweerder heeft geweigerd om voor het bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken. Hij heeft daartoe als volgt overwogen. De vulinstallatie is geen bouwwerk van ondergeschikte aard dat onlosmakelijk deel uitmaakt van de silo’s. De installatie vormt een overheersend element ten opzichte van het bestaande gebouw en is ook vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt esthetisch niet verantwoord. Het bouwwerk heeft een sterk industrieel karakter en verdraagt zich niet met de landschappelijke omgeving en de landelijke dorpskern Reijmerstok. De noodzaak van de vulinstallatie wordt met name ingegeven door eisen van de arbeidsomstandighedenwetgeving (Arbo-wetgeving), hetgeen geen primair planologisch/ruimtelijk relevant toetsingscriterium is. Verweerder is in het bestreden besluit voorts tot de conclusie gekomen dat in het primaire besluit de excessenregeling ten onrechte is toegepast. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar gegrond, verklaard het primaire besluit herroepen en de aanvraag omgevingsvergunning op voormelde gronden andermaal geweigerd
3. Eiser voert in beroep aan dat voldaan wordt aan de bestemmingsplanregels. Alle voorzieningen maken zowel in constructief als in functioneel opzicht onlosmakelijk deel uit van de silo’s, zodat sprake is van één bouwwerk. De vulinstallatie en de daarmee samenhangende onderdelen zijn zowel in visueel als in kwalitatief en kwantitatief opzicht van ondergeschikte aard ten opzichte van de silo’s. De silo’s zijn qua omvang, grootte en uitstraling de bepalende elementen. De voorzieningen betreffen volgens eiser een normaal onderdeel van een agrarische bedrijfsvoering en zijn qua hoogte en impact op de omgeving geenszins uitzonderlijk. Hiertoe verwijst eiser naar het stedenbouwkundig advies van Pouderoyen van 16 april 2016. Ook elders in de gemeente zijn dergelijke voorzieningen gangbaar. In zoverre is de kwalificatie “sterk industrieel karakter” onjuist. De noodzaak om het bouwwerk op te richten is niet alleen ingegeven door Arbo-wetgeving – wat wel een planologisch/ruimtelijk relevant toetsingscriterium vormt – maar ook door het reduceren van geluidhinder en het kunnen voeren van de dieren op een bedrijfseconomisch verantwoorde wijze.
4. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bor.
In artikel 3, aanhef en onder 6, onder a, van bijlage II van het Bor is bepaald dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo niet vereist is, indien deze activiteit betrekking heeft op een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering, voor zover het betreft een silo.
In artikel 4, aanhef en vierde lid, van bijlage II van het Bor is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, ten 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.
In artikel 4.2.3, onder a, van de bestemmingsplanregels is bepaald dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 8,00 m mag bedragen, met uitzondering van de hoogte van voedersilo’s, die ten hoogste 12,00 m mag bedragen.
5. Voor zover eiser betoogt dat de vulinstallatie niet omgevingsvergunningplichtig is, overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vulinstallatie niet als onderdeel van de silo’s is aan te merken. De silo’s en de vulinstallatie betreffen afzonderlijke bouwwerken, die niet samen een installatie vormen die gelijk gesteld kan worden met een silo die één vulleiding bevat en één laadinstallatie. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de silo’s en de vulinstallatie niet één bouwwerk, nu de vulinstallatie en de silo’s in constructief opzicht niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De loopbrug en ladder van de vulinstallatie zijn technisch niet noodzakelijk om de silo’s te laten functioneren. Gelet hierop is artikel 3, aanhef en onder 6, onder a, van bijlage II van het Bor in het onderhavige geval niet van toepassing op de silovulinstallatie en is daarvoor – in elk geval – ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo een omgevingsvergunning vereist. Het betoog faalt.
6. De rechtbank volgt eiser evenmin in zijn standpunt dat het bouwplan voldoet aan de bestemmingsplanregels. Gelet op hetgeen onder punt 5 is overwogen, maakt de silovulinstallatie geen deel uit van de silo’s en is er geen reden om de hoogte van de silo’s maatgevend te achten. Derhalve mag de hoogte van het bouwplan ingevolge artikel 4.2.3, onder a, van de bestemmingsplanregels niet meer dan 8 meter bedragen. Onbetwist is dat de hoogte van de silovulinstallatie 12,12 meter is, zodat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Derhalve is het bouwplan tevens in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en is ook op die grond een omgevingsvergunning vereist.
7. Met betrekking tot eisers betoog dat de vulinstallatie en de daarmee samenhangende onderdelen een uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard betreffen en derhalve vallen onder artikel 4, aanhef en vierde lid, van bijlage II van het Bor, overweegt de rechtbank als volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een uitbreiding van een bouwwerk. Onder bouwwerk moet in dit verband worden verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. De vulinstallatie met toebehoren betreft een apart bouwwerk, niet zijnde een gebouw, aangezien het een constructie van enige omvang van metaal is die direct met de grond verbonden is. Derhalve is de vulinstallatie geen uitbreiding van de silo’s. Voorts is de vulinstallatie, gelet op de grootte, omvang en ruimtelijke uitstraling ervan, functioneel en qua constructie niet ondergeschikt aan de silo’s. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat artikel 4, aanhef en vierde lid, van bijlage II van het Bor in het onderhavige geval niet van toepassing is en dat daarin dus geen grond is gelegen om voor de vulinstallatie af te wijken van het bestemmingsplan. Het betoogt treft geen doel.
8. Voor wat betreft eisers betoog dat verweerder met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo een omgevingsvergunning had moeten verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder ter zake beleidsvrijheid heeft. De rechtbank dient dit element van het bestreden besluit daarom terughoudend te toetsen, dat wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om voor het bouwplan geen omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan te verlenen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit in redelijkheid, onder motivering dat de vulinstallatie vanuit ruimtelijk-visueel oogpunt esthetisch niet verantwoord is, een sterk industrieel karakter heeft en zich niet verdraagt met de omgeving, op het standpunt kunnen stellen dat er stedenbouwkundige en/of planologische bezwaren zijn tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Het door een stedenbouwkundige opgestelde advies van Pouderoyen van 16 april 2016 maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders, nu in dit advies met name wordt ingegaan op de vraag of sprake is van een welstandsexces en op mogelijke maatregelen om de gevolgen van de aanwezigheid van de silovulinstallatie te verzachten. Voorts is in het advies vermeld dat de vulleidingen met bijbehorende veiligheidsvoorzieningen onmiskenbaar een industrieel uiterlijk hebben, het bovenste deel van de vulinstallatie in meer of mindere mate zichtbaar is, de installatie in vorm, materiaal en kleur afwijkt van de omliggende gebouwen en dat zij afsteekt tegen het dorpssilhouet. Het advies ondersteunt in zoverre veeleer het standpunt van verweerder. Het betoog slaagt niet.

9.Het beroep is ongegrond.

10.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout (voorzitter), en mr. R.M.M. Kleijkers en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. drs. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 21 november 2017
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State