ECLI:NL:RBLIM:2017:11231

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
C/03/242057 / JE RK 17-2382; C/03/242062 / JE RK 17-2384
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aangehouden verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van ondertoezichtstelling

Op 8 november 2017 heeft de Rechtbank Limburg een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [kind 1] en [kind 2], ingediend door de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De ouders van de kinderen waren niet aanwezig bij de zitting, wat in strijd is met artikel 30p Rv, maar de rechtbank besloot desondanks mondeling uitspraak te doen. De kinderrechter oordeelde dat het in het belang van de minderjarigen was om de gezinsvoogdijwerker direct te informeren over de beslissing. De rechtbank heeft het procesverloop en de standpunten in het proces-verbaal opgenomen voor de rechtszekerheid.

De GI had eerder een machtiging uithuisplaatsing aangevraagd, maar deze was vervallen omdat er geen pleeggezin beschikbaar was. De ouders hebben een schottenaanpak geïmplementeerd om hun onderlinge conflicten te verminderen en de uithuisplaatsing te voorkomen. De kinderrechter heeft besloten de beslissing aan te houden tot na de evaluatie van deze aanpak, die gepland staat voor januari 2018. De GI moet de kinderrechter uiterlijk twee dagen voor de zitting informeren over de voortgang van de schottenaanpak. De kinderrechter benadrukte dat, hoewel de uithuisplaatsing op dit moment niet noodzakelijk is, de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen blijven bestaan.

Uitspraak

proces-verbaal
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Roermond
zaakgegevens : C/03/242057 / JE RK 17-2382; C/03/242062 / JE RK 17-2384
datum mondelinge uitspraak: 8 november 2017
Proces-verbaal van het behandelde ter terechtzitting met gesloten deuren van de rechtbank Limburg op 8 november 2017.
Tegenwoordig: mr. C. Drent, rechter;
drs. H.S.M. Eijkemans, griffier.
Behandeling van het verzoekschrift van:
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: ‘de GI’ (Gecertificeerde Instelling),
mede kantoorhoudend te Venlo,
betreffende
[kind 1], geboren op [geboortdedag kind 1] 2009 te [geboorteplaats kind 1] ,
hierna te noemen: ‘ [kind 1] ’,
[kind 2], geboren op [geboortedag kind 2] 2011 te [geboorteplaats kind 2] ,
hierna te noemen: ‘ [kind 2] ’,
en hierna tezamen te noemen: ‘de kinderen’.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende te [woonplaats moeder] , hierna te noemen: ‘de moeder’,
[de vader] ,
wonende te [woonplaats vader] , hierna te noemen: ‘de vader’,
en hierna tezamen met de moeder te noemen: ‘de ouders’.

1.Mondelinge uitspraak

1.1.
De rechtbank heeft deze beschikking mondeling, direct aansluitend aan de mondelinge behandeling ter zitting, gegeven. Daarbij waren de belanghebbenden niet aanwezig, terwijl artikel 30p lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (hierna: ‘Rv’) dit voor het doen van een mondelinge uitspraak wel vereist. De rechtbank heeft desondanks mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank vindt het in het belang van de minderjarigen dat de betrokken gezinsvoogdijwerker ter zitting door de kinderrechter direct en duidelijk wordt geïnformeerd en dus ook zelf hoort wat de beslissing is en om welke redenen deze wordt gegeven. In dit verband verwijst de rechtbank naar artikel 3 Verdrag inzake de rechten van het kind.
1.2.
Indien de rechtbank mondeling uitspraak doet, schrijven artikel 30p lid 3 en 5 Rv voor dat deze mondelinge uitspraak wordt vastgelegd in een in executoriale vorm gegoten proces-verbaal, dat binnen twee weken aan partijen dient te worden toegezonden. Nu dit proces-verbaal binnen uiterlijk twee weken na de mondelinge uitspraak aan partijen zal worden verstrekt, zijn de belanghebbenden niet onevenredig in hun belangen bij een tijdige kennisname van de beslissing geschaad.
1.3.
Aangezien de belanghebbenden niet bij de mondelinge uitspraak aanwezig waren overeenkomstig artikel 30p lid 1 Rv, acht de rechtbank het in het uit het oogpunt van volledigheid en rechtszekerheid gegeven om in het proces-verbaal het procesverloop en de zowel schriftelijk als mondeling ingenomen standpunten op te nemen.

2.Het procesverloop

2.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 2 oktober 2017, ingekomen bij de griffie op 23 oktober 2017.
2.2.
Op 8 november 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord is mevrouw [X] , vertegenwoordigster van de GI. Mevrouw [X] heeft zich laten vergezellen door de stagiaire mevrouw [Y] , aan wie bijzondere toegang verleend is om de zitting bij te wonen. Opgeroepen en niet verschenen zijn de ouders.

3.De feiten

3.1.
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de ouders.
De kinderen staan ingeschreven bij de moeder, maar de ouders voeren een regeling uit waarbij de zorgtaken voor de kinderen gelijk tussen hen worden gedeeld.
3.2.
Bij beschikking van 23 mei 2017 is de ondertoezichtstelling van de kinderen
verlengd tot 30 mei 2018. Bij beschikking van 12 juli 2017 is een machtiging uithuisplaatsing verleend voor de kinderen in een pleeggezin, dan wel in een gezinshuis of een groep, met ingang van 12 juli 2017 tot uiterlijk 12 januari 2018. De GI heeft geen gebruik gemaakt van deze machtiging, waardoor deze is komen te vervallen.

4.Het verzoek

4.1.
De GI heeft de uithuisplaatsing van [de kinderen] verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling in een verblijf pleegouder 24 uurs en zij heeft tevens verzocht de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.2.
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI aan dat de verzilveringstermijn van de machtiging uithuisplaatsing van 12 juli 2017 op 12 oktober 2017 is vervallen doordat er geen pleeggezin voor de kinderen beschikbaar was. De ontwikkelingsbedreiging waarvoor de machtiging was verleend, is nog steeds aanwezig. Die wordt veroorzaakt door de jarenlange strijd tussen de ouders, die zowel tijdens als na het verbreken van de relatie is gevoerd. Deze strijd is dusdanig uit de hand gelopen, dat de kinderen bij de ouders thuis niet meer de rust en veiligheid kunnen ervaren die zij nodig hebben om zich verder te kunnen ontwikkelen. De kinderen, met name [kind 1] , vertonen ernstige gedragsproblemen.
4.3.
De ouders hebben recent een grote stap gezet door tot overeenstemming te komen over een gezamenlijk aanpak om een uithuisplaatsing van de kinderen af te wenden: de schottenaanpak. Bij deze aanpak wordt een denkbeeldig schot tussen de ouders geplaatst om ervoor te zorgen dat er geen conflicten meer ontstaan. De ouders mogen geen contact hebben met elkaar en er mag niet negatief over elkaar gepraat worden. Het nemen van beslissingen over de kinderen wordt aan de GI overgelaten. De GI besluit na beide ouders te hebben gehoord. Zo zijn er 24 afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een contract dat de ouders hebben ondertekend. Met deze aanpak is gestart op 9 oktober en deze zal een half jaar lopen. Na drie maanden zal een eerste evaluatie plaatsvinden. De ouders hebben aangegeven alles op alles te zetten om deze schottenaanpak te laten slagen en daarmee hun onderlinge strijd te beëindigen. Mocht blijken dat de schottenaanpak niet succesvol is, dan is een uithuisplaatsing echter niet meer af te wenden. De GI ziet dit echt als een laatste middel om de uithuisplaatsing van de kinderen af te wenden. Het is van belang dat de GI direct kan handelen als de schottenaanpak niet slaagt of de ouders zich niet aan de gemaakte afspraken houden, reden waarom nu reeds om een machtiging uithuisplaatsing is verzocht.

5.Het standpunt van belanghebbenden

5.1.
De ouders zijn ter zitting niet verschenen en hebben aldaar hun standpunt niet kenbaar gemaakt. Uit het verzoekschrift en de toelichting van de GI ter zitting is gebleken dat de ouders het niet eens zijn met een eventuele uithuisplaatsing van de kinderen, maar dat zij wel achter de schottenaanpak staan.

6.De beoordeling

6.1.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is het de kinderrechter gebleken dat machtiging uithuisplaatsing op 12 oktober 2017 is vervallen (artikel 1:265c lid 3 Burgerlijk Wetboek) omdat er geen geschikt pleeggezin te vinden was waar de kinderen terecht konden. In de tussentijd zijn de ouders op 8 oktober 2017 met de schottenaanpak gestart, als een laatste middel om hun onderlinge strijd te beëindigen en daarmee de uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te kunnen wenden. Het is voor de kinderrechter duidelijk geworden dat de GI een uithuisplaatsing op dit moment nog niet zal uitvoeren, omdat de kans bestaat dat de schottenaanpak een succes zal blijken te zijn. Om diezelfde reden is er op dit moment geen noodzaak om de kinderen uit huis te plaatsen (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek) waardoor de kinderrechter (nog) niet tot toewijzing van het verzoek zal overgaan.
6.2.
Hoewel niet is gebleken dat de uithuisplaatsing op dit moment noodzakelijk is, zijn de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen echter nog niet afgenomen. Uit het verzoekschrift van de GI komt naar voren dat de zorgen om de kinderen binnen de situatie bij elk van de ouders thuis zeer zorgelijk is. Er is sprake van zindelijkheids- en gedragsproblemen bij de kinderen. De school van de kinderen heeft hierover al meermaals haar zorgen geuit en zelfs aangegeven dat het gedrag, van met name [kind 1] , op school echt niet meer langer te handhaven is. Ook de netwerken van beide ouders hebben meermaals alarm geslagen. Alles hangt nu af van het succes van de recent ingezette schottenaanpak. Mocht blijken dat deze schottenaanpak ook niet werkt, dan zullen de kinderen naar het oordeel van de kinderrechter zo spoedig mogelijk uit huis geplaatst moeten worden. Om dit te kunnen waarborgen zal de kinderrechter het verzoek aanhouden tot een na het eerste evaluatiemoment van de schottenaanpak (waarschijnlijk 8 januari 2018) te bepalen zitting, die in de maand januari 2018 (pro forma) zal plaatsvinden. De GI wordt verzocht om uiterlijk twee dagen voor deze zitting, of zoveel eerder, aan te geven hoe de schottenaanpak tot dan toe is verlopen en of zij een behandeling ter zitting dan wel een nadere aanhouding van het verzoek wenst. Indien al voor de nog in te plannen zittingsdatum de noodzaak tot een onmiddellijke uithuisplaatsing zich voordoet, wordt de GI verzocht zich via het bekende piket(telefoonnummer) tot de behandelend kinderrechter te wenden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
houdt de beslissing aan tot een nog nader te bepalen zittingsdatum in de maand januari 2018 na 8 januari 2018 (pro forma);
7.2.
verzoekt de GI om uiterlijk twee dagen voor voornoemde zitting, of zoveel eerder, de kinderrechter te informeren zoals hierboven vermeld.
De beslissing is mondeling gegeven op 8 november 2017, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch