ECLI:NL:RBLIM:2017:11205

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2287
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderopvangtoeslag bij onbetaald ouderschapsverlof en meewerkaftrek

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil over het recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014. Eiser, die in 2014 geen inkomen had, stelde dat zijn toeslagpartner, die onbetaald ouderschapsverlof genoot, recht had op kinderopvangtoeslag. De rechtbank oordeelde dat volgens artikel 1.6 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp) alleen recht op toeslag bestaat indien er sprake is van tegenwoordige arbeid waaruit inkomen wordt genoten. Aangezien de toeslagpartner geen inkomen had verworven, kon eiser geen recht op zorgtoeslag ontlenen aan deze bepaling.

Eiser voerde daarnaast aan dat zijn toeslagpartner onbetaald had meegewerkt in zijn adviespraktijk, wat volgens hem recht gaf op kinderopvangtoeslag op basis van artikel 1.6, eerste lid, onder b van de Wkkp. De rechtbank verwierp dit argument, omdat eiser geen bewijs had geleverd van de gestelde uren en geen beroep had gedaan op de meewerkaftrekregeling in het kader van de inkomstenbelasting. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn toeslagpartner in 2014 onder de bepalingen van de Wkkp viel.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 16/2287

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2017 in de zaak tussen

[Naam], te [plaatsnaam], eiser,

en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: J. Chattou).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de kinderopvangtoeslag 2014 van eiser definitief berekend op € 0,-.
Bij besluit van 30 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2017.
Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 10 februari 2017 heropend teneinde eiser gelegenheid te geven nadere bewijsstukken te overleggen. Eiser heeft daar geen gebruik van gemaakt.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting met toepassing van artikel 8:57, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht achterwege gelaten. Het onderzoek is op 3 juli 2017 gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser voor het jaar 2014 geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Zowel het vastgestelde inkomen van eiser als het vastgestelde inkomen van zijn toeslagpartner over 2014 bedroeg volgens het bestreden besluit € 0,-. Ten aanzien van de dienstbetrekking van de toeslagpartner van eiser heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het jaar 2014 geen sprake was van tegenwoordige arbeid waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 werd genoten (artikel 1.6, eerste lid, onder a, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wkkp)), omdat de toeslagpartner in 2014 in verband met die dienstbetrekking onbetaald ouderschapsverlof genoot. Ook is volgens verweerder niet vast komen te staan dat de toeslagpartner van eiser in 2014 zonder enige vergoeding arbeid verrichtte in de onderneming van eiser in de zin van artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (artikel 1.6, eerste lid, onder b, van de Wkkp). Hulp en bijstand die onder echtgenoten gebruikelijk is valt daar volgens verweerder niet onder.
2. Eiser heeft niet betwist dat zijn inkomen in het jaar 2014 € 0,- bedroeg. Hij is echter van mening recht te hebben op zorgtoeslag voor dat jaar. Daartoe voert hij aan dat het feit dat ten aanzien van zijn partner geen sprake was van betaald ouderschapsverlof maar van onbetaald ouderschapsverlof niet in de weg kan staan aan het toekennen van kinderopvangtoeslag. Voorts voert hij daartoe aan dat zijn toeslagpartner in het jaar 2014 meewerkte in zijn onderneming (een adviespraktijk) in de zin van artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals aannemen van de telefoon, verwerken van post en bijhouden van afspraken. Dat hiervan geen urenregistratie is bijgehouden acht eiser geen reden om geen kinderopvangtoeslag toe te kennen. Voor de inkomstenbelasting is deze registratie volgens eiser niet nodig omdat het niet declarabele werkzaamheden waren, althans werkzaamheden voor minder dan 525 uren. Daarnaast voert hij nog aan dat verweerder ten onrechte op het bezwaar heeft beslist zonder nadere bewijsstukken omtrent het ouderschapsverlof van zijn partner af te wachten. Hij weerspreekt dat in bezwaar tijdens de hoorzitting is afgesproken dat deze stukken vóór 16 mei 2016 zouden moeten worden opgestuurd.
3. De rechtbank overweegt met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder had moeten wacht op nadere bewijsstukken alvorens op het bezwaar van eiser te beslissen, het volgende. Het verslag van de hoorzitting van 28 april 2016 houdt onder meer in dat op die zitting is afgesproken dat eiser voor 16 mei 2016 nadere bewijsstukken zou opsturen aan verweerder. Eiser betwist die afspraak, maar heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd dat aanknopingspunten biedt voor zijn stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door op 30 mei 2016 op het bezwaar te beslissen zonder nadere bewijsstukken af te wachten. De beroepsgrond dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door deze bewijsstukken niet af te wachten slaagt daarom niet.
4. De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verweerder de zorgtoeslag 2014 terecht op nihil heeft bepaald en overweegt hiertoe als volgt.
5. Eiser heeft niet weersproken dat hijzelf in 2014 geen inkomen had, maar stelt dat zich ten aanzien van zijn toeslagpartner in voormeld jaar de situaties van artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a en onder b, van de Wkkp voordeden. Volgens eiser heeft hij daarom wel recht op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2014.
6. Artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a respectievelijk onder b, van de Wkkp luiden als volgt:

“Een ouder heeft voor een berekeningsjaar aanspraak op een kinderopvangtoeslag, indien de ouder in dat jaar:

a. tegenwoordige arbeid verricht waaruit inkomen uit werk en woning in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt genoten,
b. zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001”.
7. Niet in geschil is dat eisers toeslagpartner in het jaar 2014 onbetaald ouderschapsverlof genoot. Uit artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wkkp volgt dat die bepaling alleen recht op zorgtoeslag geeft indien sprake is van tegenwoordige arbeid waaruit inkomen wordt genoten. Nu de toeslagpartner blijkens de verklaring van de Duitse fysiotherapeut met wie zij een arbeidsbetrekking had, over het hele jaar 2014 vanwege ouderschapsverlof geen inkomen heeft verworven, kan eiser aan die bepaling geen recht op zorgtoeslag ontlenen. Eisers beroep op die bepaling slaagt niet.
8. Onderdeel b van artikel 1.6, eerste lid, van de Wkkp ziet op de meewerkaftrek als bedoeld in artikel 3.78 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Eiser heeft in het kader van de inkomstenbelasting geen beroep gedaan op de meewerkaftrekregeling. Hij stelt niet te hebben onderkend dat het voor het recht op kinderopvangtoeslag wenselijk ware geweest een de door zijn toeslagpartner meegewerkte uren wel te registreren. Hij heeft die uren daarom niet geregistreerd. Wel heeft eiser ter zitting ter onderbouwing van zijn beroep op onderdeel b een geschrift betreffende een arbeidsovereenkomst tussen hem en zijn toeslagpartner getoond. Dit geschrift is, zo erkende eiser, achteraf (na het jaar 2014) opgesteld, maar hij stelt dat dit een bevestiging betreft van wat reeds in het jaar 2014 door zijn toeslagpartner en hem was overeengekomen. De rechtbank acht voornoemd stuk onvoldoende voor het bewijs dat zijn toeslagpartner in 2004 heeft meegewerkt, nu het achteraf is opgesteld en pas in beroep is overgelegd, terwijl niet valt in te zien dat het niet reeds eerder had kunnen worden overgelegd. Het stuk bevatte bovendien, zo heeft de rechtbank ter zitting vastgesteld, geen gegevens over het aantal gewerkte uren, zodat daaruit niets valt af te leiden voor het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt als bedoeld in artikel 8a van het Besluit kinderopvangtoeslag. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de hem na de zitting ruimschoots geboden gelegenheid nader bewijs te leveren van zijn stelling dat zijn toeslagpartner heeft meegewerkt en voor welk aantal uren. Gelet op het voorgaande heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op zijn toeslagpartner artikel 1.6, eerste lid, onder b, van de Wkkp van toepassing is voor het jaar 2014. Eiser beroep op die bepaling voor zijn stelling dat hij recht heeft op kindertoeslag slaagt daarom niet.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 20 november 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.