Ter onderbouwing van het ontbindingsverzoek heeft Budé onder meer aangevoerd dat de arbeidsverhouding tussen Budé en [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] verslechterde na de zomer van 2016, de periode dat de spanningen tussen [naam bestuurder] en de RvC toenamen. Volgens Budé werd de verslechtering van de arbeidsverhouding veroorzaakt door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] , die zich steeds negatiever opstelde tegen collega’s en [naam bestuurder] . Voorts liet [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] zich tijdens vergaderingen van de RvC en de AVA laatdunkend over [naam bestuurder] uit. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] stelt hier tegenover dat de arbeidsverhouding tussen hem en Budé al vanaf juni 2015 is verslechterd door toedoen van [naam bestuurder] . Hij stelt dat [naam bestuurder] hem sinds die tijd heeft “buitengesloten” bij belangrijke beslissingen. Voorts betwist [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] dat hij zich negatiever opstelde en wijst hij erop dat Budé hem daar nimmer op heeft aangesproken. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] ’ verweer op dit onderdeel slaagt. Tussen partijen staat vast dat reeds vóór het incident op 26 juni 2017 de verhouding tussen [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] en Budé was verslechterd. Dat die verslechtering door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] veroorzaakt is, is gelet op de gemotiveerde betwisting van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] niet vast komen te staan. Niet gebleken is namelijk dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] zich vanaf juni 2016 negatiever is gaan opstellen en door Budé daarop is aangesproken. Concrete voorbeelden van dit aan [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] verweten gedrag heeft Budé niet aangevoerd, behoudens de stelling dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] één keer plotsklaps een overleg heeft verlaten. De in het geding gebrachte beoordelingsformulieren die zijn ondertekend door [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] en [naam bestuurder] , maken geen melding van een negatieve opstelling van [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] . Het beoordelingsformulier van 2 november 2016 vermeldt wel dat het aspect “Communiceren” beter kan verlopen “per gemaakte afspraak”, maar daaruit valt geen verwijt van negatief gedrag te destilleren. Bovendien heeft [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] op dat onderdeel goed tot zeer goed gescoord. Voorts wordt in het formulier bij het aspect “Teambuilding” vermeld dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] de intentie heeft om beter samen te werken. Ook op dit onderdeel heeft [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] echter goed tot zeer goed gescoord en hier valt evenmin uit af te leiden dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] een negatieve opstelling wordt verweten. Budé heeft voorts nog tevergeefs gewezen op door haar overgelegde schriftelijke verklaringen
van [naam manager operationele leiding] , [naam manager recht en personeel] en [naam bestuurder] . Aan de inhoud van die verklaringen hecht de kantonrechter weinig waarde aangezien deze eerst achteraf en ten behoeve van deze procedure (lijken te) zijn opgesteld en bovendien zijn de verklaringen afkomstig van personen die van Budé afhankelijk zijn. Wel staat op grond van de verklaring van [naam manager operationele leiding] vast dat [naam bestuurder] [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] medio 2016 erop heeft aangesproken dat hij plotsklaps tijdens een beleidsoverleg naar huis is gegaan. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] erkent namelijk dat dit gebeurd is. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft daarover echter aangevoerd dat hij toen tegen de MT-leden had verklaard dat hij in verband met privéredenen naar huis moest. Dit was voor iedereen duidelijk, zo stelt [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] , aangezien hij in het bijzijn van de MT-leden een telefoontje van “het thuisfront” ontving. Hier is van de zijde van Budé niets meer tegenin gebracht. Ook op dit punt is dus niet gebleken dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] zich negatief heeft opgesteld aangezien het voor de aanwezigen bij het overleg duidelijk was dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] wegens een dringende privéomstandigheid genoopt was het overleg plotsklaps te verlaten. Verder staat vast, omdat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] dit heeft erkend, dat hij omstreeks augustus/september 2016 met [naam manager operationele leiding] en [naam manager recht en personeel] heeft gesproken over het in zijn ogen solistische optreden van [naam bestuurder] . Anders dan Budé ziet de kantonrechter daar geen verwijtbaar gedrag in de zin van art. 7:669 lid 3 aanhef en onder e BW in. [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] heeft namelijk aangevoerd dat hij dit gesprek op aanraden van [naam bestuurder] heeft gevoerd omdat [naam bestuurder] hem had gezegd dat hij zich slechts inbeeldde niet bij belangrijke beslissingen betrokken te worden. Deze stellingen worden door Budé niet betwist. Hieruit volgt dat [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] dit gesprek op aanraden van [naam bestuurder] gevoerd heeft. Ook op dit punt valt [verweerder, tevens verzoeker in het tegenverzoek] dus geen verwijt te maken.