ECLI:NL:RBLIM:2017:11153

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
C/03/237974 / HA ZA 17-368
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van IKEA voor letsel opgelopen door minderjarige in speelruimte

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg, is een geschil ontstaan over de aansprakelijkheid van IKEA B.V. voor letsel dat een minderjarig kind heeft opgelopen in de speelruimte Småland van de vestiging in Heerlen. Op 10 juni 2014 werd het kind door een ander kind in de rug geduwd en viel voorover in de ballenbak, wat leidde tot ziekenhuisopname. De eiser, die de wettelijke vertegenwoordiger van het kind is, heeft IKEA aansprakelijk gesteld voor de opgelopen schade en heeft een verzoek ingediend om inzage in de gegevens van het andere kind dat betrokken was bij het voorval. De rechtbank heeft in een tussenvonnis geoordeeld dat zij bevoegd is om de zaak te behandelen, ondanks het verweer van IKEA dat de sector kanton bevoegd zou zijn. De rechtbank heeft de incidentele vordering van IKEA afgewezen en de kosten van het incident aan IKEA opgelegd. Tevens heeft de rechtbank een comparitie bevolen om verdere inlichtingen te verkrijgen en te onderzoeken of partijen tot een minnelijke regeling kunnen komen. De zitting zal plaatsvinden in Maastricht, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig moeten zijn. De rechtbank heeft ook aangegeven dat indien een partij nieuwe stukken wil inbrengen, deze tijdig moeten worden ingediend. De zaak is geprogrammeerd voor verdere behandeling in de toekomst.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/237974 / HA ZA 17-368
Vonnis in incident van 15 november 2017
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.J.E. Spauwen te Maastricht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IKEA B.V.,
gevestigd te Amsterdam, tevens gevestigd te Heerlen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H. Lebbing te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] en Ikea genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 juni 2017
  • de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot
onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Ikea heeft in haar vestiging te Heerlen een zogenaamd Småland, een ruimte waar kinderen kunnen spelen en waar een ballenbak is. Op 10 juni 2014 is [minderjarige] (geboren [geboortedatum] ) in Småland door een ander kindje plotseling in haar rug geduwd en voorover in die ballenbak gevallen. Ikea heeft een ambulance laten komen en [minderjarige] is naar het ziekenhuis vervoerd.
2.2.
Bij brief van 18 juli 2014 heeft [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] Ikea aansprakelijk gesteld voor het letsel dat [minderjarige] heeft opgelopen en Ikea gesommeerd om binnen veertien dagen aansprakelijk te erkennen (productie 2 bij dagvaarding).
2.3.
De verzekeraar van Ikea, Cunningham Lindsey, heeft namens Ikea bij brief van
20 oktober 2014 [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] meegedeeld dat Ikea geen aansprakelijkheid erkent (productie 3 bij dagvaarding).
2.4.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] heeft bij e-mail van 3 december 2014 (productie 4 bij dagvaarding) Cunningham Lindsey verzocht onder meer de naam- en adresgegevens van het andere betrokken kindje aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te verstrekken.

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] vordert kort samengevat:
primair:
- een verklaring van recht dat Ikea aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW,
subsidiar:
- een verklaring van recht dat Ikea aansprakelijk is in haar hoedanigheid van bezitter van een gebrekkige opstal als bedoeld in artikel 6:174 BW,
primair en subsidiair:
- veroordeling van Ikea, dan wel Cunningham Lindsey, tot betaling aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] van de nog nader te bepalen schade,
meer subsidiair:
- een verklaring van recht dat Ikea alsnog verplicht is om de betreffende NAW-gegevens van het duwende kind aan [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] te verstrekken,
primair, subsidiair en meer subsidiair:
- veroordeling van Ikea, dan wel Cunningham Lindsey, in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ikea voert verweer.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Ikea stelt dat op grond van artikel 93 aanhef en sub b Rv de sector kanton van deze rechtbank en niet de sector civiel bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen en vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Ikea voert betreffende de schade van [minderjarige] aan dat bij de dagvaarding geen bewijs van de gestelde schade is overgelegd. Voor zover er schade is, is er mogelijk plaats voor een ziekenhuis-daggeldvergoeding, een vergoeding van eventuele kosten van de ouders, een vergoeding van materiële schade door bijvoorbeeld een kapot kledingstuk en mogelijk een klein bedrag aan smartengeld, doch dat al die schade niet meer zal bedragen dan € 25.000,00 in totaal.
4.2.
[eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] voert verweer. Hij stelt dat [minderjarige] een breuk in haar rechter bovenbeen heeft opgelopen. Ter onderbouwing legt hij van het letsel van [minderjarige] medische informatie over (bijlage bij antwoord in incident). Op grond van die informatie zijn er volgens hem duidelijke aanwijzingen dat de omvang van de (materiële en immateriële) schade van [minderjarige] een bedrag van € 25.000,00 te boven gaat.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het tot heden gevoerde debat tussen partijen niet geoordeeld kan worden dat er sprake is van duidelijke aanwijzingen als bedoeld in artikel 93 aanhef en sub b Rv, waaruit blijkt dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00. De rechtbank is dan ook bevoegd om over het geschil te oordelen.
4.4.
De incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen en Ikea zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident - als vermeld in de beslissing onder 6.2 - en in de nakosten worden veroordeeld.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1.
De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
5.2.
De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5.3.
De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen. Ikea heeft in de conclusie van antwoord - kort gezegd - aangevoerd dat (1) gesteld noch gebleken is dat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] procedeert als wettelijke vertegenwoordiger van [minderjarige] en dat (2) indien [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] als voogd (ouder) namens [minderjarige] procedeert de toestemming van de kantonrechter op grond van artikel 1:349 BW jo. artikel 1:253k BW ontbreekt. De rechtbank zal deze twee formele verweren aan de orde stellen tijdens de mondelinge behandeling.
5.4.
Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook de mogelijkheid van een schikking of inschakeling van een mediator aan de orde komen. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
5.5.
Indien partijen, zonder dat daaraan voorafgaand een comparitie wordt gehouden, gebruik willen maken van de mogelijkheid de zaak door te verwijzen naar een mediator, dienen zij dat binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de griffie te berichten.
5.6.
Indien een partij ter zitting een beroep wil doen op stukken die nog niet in het geding gebracht zijn, dan dienen deze stukken uiterlijk één week voor de comparitie door de roladministratie van de rechtbank te zijn ontvangen én ook de wederpartij dient tenminste één week voor de zitting de stukken in haar bezit te hebben. De rechtbank kan besluiten om stukken die te laat zijn toegezonden, niet toe te laten.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt Ikea in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] tot op heden begroot op € 452,00,
6.3.
veroordeelt Ikea in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Ikea niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.5.
beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. I.M. Etman in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
6.6.
bepaalt dat [eiser in de hoofdzaak, verweerder in het incident] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Ikea dan vertegen-woordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
6.7.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
29 november 2017voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met maart 2018, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
6.8.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
6.9.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
6.10.
wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken,
6.11.
bepaalt dat indien een partij ter zitting een beroep wil doen op stukken die nog niet in het geding gebracht zijn, deze stukken uiterlijk één week voor de comparitie door de roladministratie van de rechtbank dienen te zijn ontvangen én ook de wederpartij dient tenminste één week voor de zitting de stukken in haar bezit te hebben.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM