Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
2.Het geschil in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
- achterstallig loon tot een bedrag van € 1 037,40 exclusief vakantiebijslag over het tijdvak 1 oktober 2016 tot en met (31) maart 2017, te vermeerderen met de (maximale) wettelijke verhoging (€ 518,70) op de voet van art. 7:625 BW en met de wettelijke rente over de som van deze bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot de datum van algehele voldoening;
- verdere loonbedragen naar een bruto maandniveau van € 1 733,25 ‘inclusief’ (bedoeld zal zijn exclusief) vakantiebijslag over het tijdvak 1 april 2017 tot datum (toekomstig) einde arbeidsovereenkomst;
- achterstallige vakantiebijslag tot een bedrag van € 2 912,00 bruto over het tijdvak 24 augustus 2014 tot en met 31 mei 2016, te vermeerderen met de (maximale) wettelijke verhoging (€ 1 456,00) en met de wettelijke rente over de som van deze bedragen vanaf de datum van opeisbaarheid tot de datum van algehele voldoening;
- de kosten van dit geding en de nadere uitvoeringskosten bij executie van een veroordelend vonnis, alsmede de wettelijke rente over het te vergoeden kostenbedrag indien dit niet binnen veertien dagen na dagtekening vonnis voldaan mocht zijn.
oorwaardelijkmaken van haar
eis in reconventie(en van welk voorwaarde zij die eis afhankelijk wenst te maken), is niet geheel duidelijk. De vordering van haar kant behelst dat zij een verklaring van recht vraagt “dat de beloning ad EUR 1.733,33 die [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] thans ontvangt niet passend is bij de functie van coördinator ‘tussenschoolse’ opvang, hetgeen rechtvaardigt dat belasting, sociale premies, vakantiegeld, eindejaarsuitkering en overige emolumenten (secundaire arbeidsvoorwaarden) dienen te worden voldaan door kom Leren aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] uit de beloning van EUR 1.733,33 bruto”. In wezen is die reconventionele eis het spiegelbeeld of tegendeel van hetgeen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] vordert en daarmee een herhaling in andere woorden van het verweer dat SKL tegen de vordering van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] inbrengt. Sterk samengevat komt de stellingname van SKL er op neer dat zij voor de functie van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] verwijst naar de cao primair onderwijs en de daarin genoemde voorbeeldfuncties en dat de functie van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] dan vergeleken zou moeten worden met de normfunctie ‘assistent’ (in schaal 5), terwijl haar loon op het niveau van adjunct-directeur dan wel leraar uitkomt. SKL meent daarvoor steun te kunnen vinden in het arrest van 19 juli 2016, in het bijzonder rechtsoverweging 6.8.4. van die uitspraak. Hoewel SKL zegt dat zij zich na het arrest van het Hof en het daarin vervatte ‘oordeel’ dat de overeenkomst van opdracht als arbeidsovereenkomst beschouwd moet worden, ‘in haar lot (dient) te schikken’, wenst zij niet nog meer aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te betalen dan dit bedrag van € 25,00 per uur bruto (neerkomend op € 1 733,33 bruto per maand). Op basis van een in opdracht van SKL uitgevoerd onderzoek wordt de functie van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] gewaardeerd op een indeling in schaal 5 met een maximum van € 2 357,00 bruto (bij een volledige werkweek) per 1 januari 2017. Dat leidt voor [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] tot een maandbeloning van 16/40 x € 2 357,00 maakt € 942,80 bruto.
.
3.De beoordeling in conventie en (‘voorwaardelijke’) reconventie
nettoper gewerkt uur bij een 16-urige werkweek) hebben gemodificeerd in € 25,00
bruto. Tevens staat vast dat in dat kader geen nadere afspraken gemaakt zijn, zoals uit het door SKL bij conclusie van 5 juli 2017 overgelegde proces-verbaal d.d. 17 februari 2016 van de comparitiezitting ten overstaan van raadsheer-commissaris Venner-Lijten ondubbelzinnig blijkt. Naast voornemens omtrent een nog te plannen mediation is slechts tot uitdrukking gebracht dat partijen beide voor het vervolg van de procedure uitgaan van een bruto uurloon van € 25,00. Wat onder ‘bruto’ verstaan wordt, is niet gezegd, maar in elk geval is van een van beide zijden of gezamenlijk ook niet gestipuleerd dat ook secundaire arbeidsvoorwaarden (behorend bij een eventueel aan te nemen arbeidsovereenkomst) in dat uurloon begrepen geacht moesten worden. Dat zou ook wat vreemd geweest zijn, waar partijen op het moment van deze comparitie na aanbrengen van de zaak over die hoofdvraag nog volop tegengestelde opvattingen hadden. Anders dan SKL meent, kan noch aan dit proces-verbaal noch aan r.o. 6.8.4. beslissende betekenis toegekend worden voor de vraag wat onder ‘€ 25,00 bruto per gewerkt uur’ in de verhouding tussen partijen verstaan zou moeten worden. Ten aanzien van het proces-verbaal is dit hiervoor al geoordeeld. Aan het slot van r.o. 6.8.4. van het bijna een halfjaar later gewezen arrest is ten aanzien van de beloning van € 25,00 per uur slechts overwogen dat het Hof niet kan vaststellen (en daar in het bestek van een kort geding ook geen oplossing voor kan bieden in de vorm van een opdracht tot onderzoek naar de waardering van de functie) of de beloning van € 25,00 per uur ‘zonder vakantiegeld, eindejaarsuitkering en overige emolumenten en voordelen uit hoofde van secundaire arbeidsvoorwaarden (zoals doorbetaling van loon tijdens ziekte), passend is bij de functie van coördinator’. Nadat partijen uit het Hof-arrest de gevolgtrekking gemaakt hadden dat zij met elkaar verder moesten op het pad van een gecontinueerde arbeidsovereenkomst, had het op de weg van SKL gelegen om de beloningskwestie alsnog prominent op de agenda te plaatsen en daarover met [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] tot
afsprakente komen, al dan niet op basis van een
op gezamenlijk initiatiefte starten functiewaarderingsonderzoek. In plaats daarvan heeft SKL gekozen voor de weg van eenzijdigheid, aldus miskennend dat zij nu te maken had met een werknemer in loondienst die de bescherming genoot van het arbeidsovereenkomstenrecht en ten aanzien van wier overeenkomst niet veel meer vastlag dan een (niet in de cao / het ‘functiegebouw’ ondergebrachte) functie met bijbehorende werkzaamheden, de omvang van de werkweek en de beloning van ieder werkuur met een bedrag van € 25,00 (sinds 17 februari 2016 door beide partijen als ‘bruto’ gedefinieerd). Deze opstelling van SKL verdraagt zich ook niet met de aanwijzing die het Hof aan het slot van r.o. 6.12. aan partijen gaf, dat het ‘aan hen’ (meervoud!) was om uitvoeringsafspraken te maken over eventuele wijziging van ‘de betalingsverplichting’ en het daarvoor noodzakelijk / wenselijk te achten ‘onderzoek’ (bijvoorbeeld in de vorm van functiewaardering) te (laten) verrichten.
niet‘leidinggevende) van een groepje vrijwilligers in de ‘tussenschoolse’ opvang. Er is weinig reden om aan te nemen dat de functiewaardering die SKL heeft laten uitvoeren, ver afwijkt van de werkelijkheid of dat daarbij belangrijke factoren voor de weging van de zwaarte van de functie miskend zijn die bij directe betrokkenheid van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] met het uitvoeren van de opdracht boven water gekomen zouden zijn. Het loon van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] is immers aanzienlijk hoger dan lonen in een vergelijkbare functie in het onderwijs. SKL erkent echter min of meer impliciet dat een hoger loon dan overeenstemt met de reëel verrichte arbeid niet door enig wettelijk verbod of door een beperkende bepaling in de onderwijs-cao getroffen wordt. Er is geen sprake van een standaard-cao, zodat in het primaire onderwijs toegestaan is dat aan een werknemer in een tot nu toe overigens niet beschreven en/of gewaardeerde functie een voor haar (aanmerkelijk) gunstiger loon betaald wordt. Dat betekent in dit geval dat SKL niet veel meer resteert dan in goed overleg te streven naar loonaanpassing met verwijzing naar art. 7:611 BW in relatie tot art. 6:258 BW (en eventueel art. 7:613 BW als een nieuwe / gewijzigde arbeidsovereenkomst aangegaan wordt met een beding tot eenzijdige wijziging). Een beroep op onvoorziene omstandigheden en op de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zou kunnen baten in het geval [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] vervolgens nalaat op een redelijk voorstel tot aanpassing van het loon (eventueel met een overgangsperiode) op redelijke wijze in te gaan. Desnoods zou de werkgever in uiterste instantie haar toevlucht kunnen nemen tot een aan de kantonrechter gericht verzoek ex art. 7:671b BW.