In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil over de hoogte van een advocatendeclaratie. De eisende partij, een besloten vennootschap, heeft op 2 januari 2017 een opdrachtbevestiging naar de gedaagde partij gestuurd, waarin de voorwaarden voor juridische bijstand zijn vastgelegd. De gedaagde partij heeft echter de factuur van 16 maart 2017, ter hoogte van € 1.562,08, niet betaald en heeft diverse aanmaningen ontvangen. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd tegen de vordering van de eisende partij, onder andere door te stellen dat er geen opdracht is gegeven en dat er te veel is gedeclareerd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de opdrachtbevestiging op 2 januari 2017 is verzonden en dat de gedaagde partij deze heeft ontvangen. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde partij gebonden is aan de inhoud van de opdrachtbevestiging, ongeacht het feit dat deze niet is ondertekend. Het verweer van de gedaagde partij dat er geen opdracht is gegeven, wordt verworpen. Ook het verweer dat er te veel is gedeclareerd, wordt verworpen wegens gebrek aan onderbouwing. De kantonrechter concludeert dat de eisende partij recht heeft op betaling van de factuur en dat de gedaagde partij in de proceskosten moet worden veroordeeld.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.796,39, vermeerderd met wettelijke rente, en de proceskosten zijn begroot op € 853,51. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.