ECLI:NL:RBLIM:2017:10972

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
14 november 2017
Zaaknummer
03/659200-17, 074829-17, 065498-17 en 007483-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders na meerdere vermogensdelicten

Op 14 november 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die is veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. De verdachte is schuldig bevonden aan acht vermogensdelicten, waaronder poging tot diefstal in een woning, meerdere winkeldiefstallen, en diefstal uit een kapel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte heeft geprobeerd goederen te stelen uit woningen en dat hij in een kapel geld heeft weggenomen door middel van braak. De verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek naar de noodzaak van de ISD-maatregel, wat de rechtbank heeft meegewogen in haar beslissing. De officier van justitie had de ISD-maatregel gevorderd, en de rechtbank oordeelde dat deze maatregel noodzakelijk is om recidive te voorkomen en de veiligheid van de maatschappij te waarborgen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij in de afgelopen jaren meerdere keren is veroordeeld voor misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/659200-17, 074829-17, 065498-17 en 007483-17 (gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 november 2017
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
gedetineerd in PPC Vught, Lunettenlaan 501 te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.J.M. Houben, advocaat kantoorhoudende te Wessem.

1.Onderzoek van de zaak

De gevoegde zaken met bovenstaande parketnummers zijn inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 oktober 2017. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlasteleggingen zijn als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
t.a.v. parketnummer 03/659200-17:
feiten 1en 2 telkens: heeft geprobeerd samen met een of meer anderen goederen en/of geld te stelen uit een woning;
feit 3: samen met een of meer anderen geldbedragen heeft gestolen uit een kapel door middel van braak en/of verbreking;
feit 4: een winkeldiefstal heeft gepleegd;
t.a.v. parketnummer 03/007483-17:
feit 1: een winkeldiefstal heeft gepleegd;
feit 2: heeft geprobeerd met geweld en/of bedreiging met geweld goederen te stelen;
t.a.v. parketnummer 03/065498-17:
feit 1: een winkeldiefstal heeft gepleegd, en
feit 2: een portemonnee met inhoud heeft gestolen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen verklaard kan worden dat de verdachte alle aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan.
t.a.v. parketnummer 03/659200-17:
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte de feiten 1 tot en met 3 samen met medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gepleegd. Bij feit 3 acht de officier van justitie bewezen dat dit door middel van braak is gebeurd. De officier van justitie baseert zich daarbij op de verklaringen van de aangevers, de door medeverdachte [naam medeverdachte] tijdens de zitting als getuige afgelegde verklaring dat hij blijft bij hetgeen hij over die feiten tegenover de politie heeft verklaard, alsmede de door [naam medeverdachte] tegenover de politie afgelegde verklaringen over die feiten. Voorts heeft de officier van justitie opgemerkt dat hetgeen [naam medeverdachte] tijdens de zitting als getuige anders heeft verklaard dan destijds bij de politie, met name op vragen van de raadsvrouw van de verdachte, niet geloofwaardig is omdat dit in strijd is met hetgeen
[naam medeverdachte] kort na de feiten tegenover de politie heeft verklaard. Verder is als bewijs ten aanzien van feit 1 voorhanden de herkenning van verdachte door verbalisanten aan de hand van de door de aangever aangeleverde foto van de daders van dit feit en aangaande feit 3 het onder de verdachte aangetroffen geld, omdat zich in een offerblok doorgaans voornamelijk kleingeld bevindt. De officier van justitie heeft voorts nog gewezen op het proces-verbaal van bevindingen waarin de afstanden tussen de verschillende plaatsen van genoemde op
26 mei 2016 gepleegde delicten zijn berekend.
De officier van justitie acht ook feit 4 bewezen, op grond van de aangifte en de door de verdachte tijdens de zitting afgelegde erkennende verklaring over deze diefstal.
t.a.v. parketnummer 03/007483-17:
De officier van justitie acht feit 1 bewezen op grond van de aangifte en de door de verdachte tijdens de zitting afgelegde erkennende verklaring over deze winkeldiefstal. Hij acht de onder feit 2 tenlastegelegde poging tot diefstal door middel van geweld bewezen, op basis van de aangifte door [naam aangever 1] , de door getuige [naam kleinzoon aangever 1] afgelegde verklaring en de herkenning door verbalisanten van de verdachte op de door aangever aangeleverde beelden van de locatie ten tijde van het voorval. Uit die beelden blijkt tevens het gepleegde geweld, te weten de worsteling.
t.a.v. parketnummer 03/065498-17:
De officier van justitie acht feit 1 bewezen op grond van de aangifte en de door de verdachte tijdens de zitting afgelegde erkennende verklaring over deze winkeldiefstal. Hij acht ook de onder feit 2 tenlastegelegde diefstal van een portemonnee met inhoud uit een locker in een ruimte in het ziekenhuis te Weert bewezen, op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten aangaande de beelden van die ruimte. Verbalisanten relateren dat zij verdachte herkennen op die beelden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
t.a.v. parketnummer 03/659200-17:
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde bepleit. Zij heeft daartoe gesteld dat [naam medeverdachte] wisselend over feit 1 heeft verklaard. Verder blijkt -aldus de raadsvrouw- uit de bewijsmiddelen niet dat de verdachte in de betrokken woningen is geweest en dat er bovendien geen sporen van braak zijn. Aangevoerd is voorts dat onvoldoende blijkt dat verdachte de opzet had om iets uit die woningen te stelen. De verdachte was ter plekke omdat hij wilde vragen of er werk voor hem was. De raadsvrouw heeft zich ter zake van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft over dat feit gesteld dat verdachte ontkent dit feit te hebben begaan en dat het toen onder hem aangetroffen geld van hem was. Verder heeft zij aangevoerd dat niet duidelijk is of de melkbus in de kapel is opengebroken of vernield.
Over feit 4 is door de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte tijdens de zitting heeft erkend die diefstal bij de [naam bedrijf 2] te hebben gepleegd, zodat dit feit bewezen verklaard kan worden.
t.a.v. parketnummer 03/007483-17:
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde gesteld dat volgens de aangifte van de winkeldiefstal een dummy van een telefoon is gestolen, maar dat volgens haar een dummy feitelijk geen telefoon is. Om die reden kan alleen bewezen worden dat de verdachte enig goed heeft gestolen, aldus de raadsvrouw.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft daarover aangevoerd dat de verdachte maar ongeveer 45 seconden binnen is geweest, dat er weliswaar een worsteling heeft plaatsgevonden, maar dat de verdachte zich alleen heeft losgerukt. Gesteld is dat er onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat de verdachte bewust een van de personen geslagen heeft.
t.a.v. parketnummer 03/065498-17:
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het onder 1 en 2 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft over feit 2 aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij de diefstal van de portemonnee niet heeft gepleegd, dat hij niet in die kleedkamer is geweest en dat hij niet zichtbaar is op de betrokken camerabeelden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
t.a.v. parketnummer 03/659200-17 [1] :
feit 1:
[naam getuige 2] , wonende op het adres [adres 5] te Nederweert, heeft op 26 mei 2017 aangifte [2] gedaan van een poging tot diefstal in zijn woning op 26 mei 2017 omstreeks 16.30 uur.
De verklaring van de getuige [naam getuige 2] , voornoemd [3] , afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017 houdt in – zakelijk weergegeven – dat hij op 26 mei 2017 op de bank in de veranda van zijn woning lag te slapen. Een in die veranda staande televisie stond nog aan. Hij werd opeens wakker van geluid. Hij zag toen dat een man vanuit die veranda naar buiten liep en de schuifdeur van de veranda dicht schoof. Hij is achter die man aangegaan om hem staande te houden. Die man is op een gegeven moment stil blijven staan, waarna hij de man zag en hem aansprak over het feit dat deze in zijn veranda was. Hij is daarna naar de voorkant van zijn woning gegaan. Hij zag op de oprit van zijn woning een tweede man staan met twee fietsen. Deze getuige heeft verder verklaard dat deze veranda toegang geeft tot de achterdeur van zijn woning en dat, op het moment dat de man in deze veranda stond, de achterdeur van zijn woning open stond. De veranda is een aanbouw achter zijn woning en zit aan zijn woning vast. Deze veranda heeft een overkapping, dichte zijkanten en ook de achterzijde is dicht. Er moet een schuifdeur opengemaakt worden om van buiten uit die veranda te kunnen binnengaan. De poort tussen de oprit van zijn woning en de achterzijde van zijn woning was die dag dicht. Hij heeft niet geconstateerd dat er toen iets weggenomen is uit zijn woning.
feit 2:
[naam getuige 3] , wonende op het adres [adres 2] te Weert, heeft op 26 mei 2017 aangifte [4] gedaan van een poging tot diefstal in zijn woning op 26 mei 2017. Aangever heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 15.50 uur uit de tuinschuur kwam en richting de keuken van de woning liep en toen een geluid hoorde komen vanuit zijn werkkamer. Hierop ging hij kijken en hij trof daar een jonge manspersoon aan. Hij zag dat deze persoon iets op zijn werktafel aan het zoeken was. Nadat hij die persoon gesommeerd had om te vertrekken liep deze naar buiten via de achterzijde, waarna hij wegliep om de woning heen en door het poortje naast zijn woning. Aangever zag dat daar nog een andere jongen stond met een fiets in zijn hand. Een andere fiets lag op de grond. Hij mist tot op heden geen goederen.
Genoemde aangever [naam getuige 3] heeft op 29 mei 2017 tegenover een verbalisant verklaard [5] , nadat hem door die verbalisant een foto van een persoon was getoond, dat hij de man op die foto herkent. [naam getuige 3] verklaarde daarop dat deze man de man is die op 26 mei 2017 in de namiddag in de werkkamer van zijn woning stond.
De betrokken verbalisant heeft gerelateerd dat hij tijdens dit verhoor van aangever [naam getuige 3] aan hem een foto heeft getoond, namelijk de foto van de verdachte [6] .
feit 3:
Op 26 mei 2017 is namens de rechtspersoon “ [naam rechtspersoon] ”, gevestigd aan het adres [adres 4] te Nederweert, aangifte [7] gedaan van diefstal van geld uit het offerblok en uit een melkbus in het gebouw van deze kapel. De penningmeester van deze rechtspersoon heeft toen verklaard dat hij op 26 mei 2017 omstreeks 20.00 uur, na een melding van een buurtbewoner, naar die kapel is gegaan en daar zag dat de metalen offerblok in de kapel opengebroken was en dat het slot door die braak defect was. Verder staat er op de grond voor het offerblok een melkbus, waarin geld gedoneerd kan worden ten behoeve van het onderhoud van de kapel. De houten deksel van die melkbus is voorzien van een gleuf waardoor men geld in de bus kan storten. Deze deksel was middels een tie rip
aan de melkbus vastgemaakt. De penningmeester verklaarde verder dat hij op 24 mei 2017, omstreeks 18.00 uur, dat offerblok en die melkbus voor het laatst had geledigd en dat hij schat dat op 26 mei 2017 in het offerblok ongeveer twintig euro heeft gezeten en in de melkbus ongeveer tien euro.
Door een verbalisant is, na de aanhouding [8] van de verdachte die dag omstreeks 23.00 uur, verklaard [9] dat hij op 26 mei 2017 omstreeks 23.45 uur in het cellencomplex te Roermond een insluitingsfouillering heeft verricht ten aanzien van de verdachte. De verbalisant zag daarbij dat de verdachte hem een portemonnee, die verdachte bij zich had, overhandigde en dat zich daarin een bankbiljet van tien euro bevond én een behoorlijke hoeveel muntgeld, namelijk zes munten van twee euro, vijf munten van een euro, drie munten van vijftig cent, twaalf munten van twintig cent, drie munten van tien cent, een munt van vijf cent en een munt van twee cent.
verklaring [naam medeverdachte] over de feiten 1, 2 en 3:
De verklaring van de getuige [naam medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] , afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017 houdt in (zakelijk weergegeven) dat hij de verdachte [naam verdachte] kent en dat hij op 26 mei 2017 samen met [naam verdachte] , ieder met een fiets, eerst naar twee woningen in Weert en Nederweert en daarna naar een kapel te Nederweert is gegaan. [naam medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij blijft bij de door hem tegenover de politie afgelegde verklaringen over die feiten. Hij heeft tegenover de politie naar waarheid verklaard over wat er die dag gebeurd is.
Genoemde [naam medeverdachte] heeft op 29 mei 2017
(over feit 1)tegenover de politie verklaard [10] dat [naam verdachte] op 26 mei 2017, nadat deze bij die woning had aangebeld, naar de achterzijde van de woning te Nederweert is gelopen. Hij verklaarde voorts dat hij niet weet of [naam verdachte] daar binnen is geweest, daar hij dit niet zag omdat hij voor de woning stond. Hij wilde bij de fietsen van hun blijven staan, die voor die woning stonden.
[naam medeverdachte] heeft toen (
over feit 2)tegenover de politie verklaard [11] dat hij bij de betrokken woning te Weert ook op de oprit is blijven staan en dat [naam verdachte] daar achterom is gelopen via de oprit aan de rechterzijde van die woning. Hij is daar weer bij de fietsen blijven staan. Hij weet niet wat [naam verdachte] daar heeft gedaan. [naam verdachte] was buiten zijn zicht.
Genoemde [naam medeverdachte] heeft op 28 mei 2017 (
over feit 3)tegenover de politie verklaard [12] dat hij en [naam verdachte] op 26 mei 2017 in een kapelletje, gelegen aan de weg [adres 4] te Nederweert, wat hebben weggenomen. Hij heeft verder verklaard dat zij beiden dat kapelletje binnen gegaan zijn, dat zij in dat kapelletje geld hebben gepakt en daarna weer naar buiten gegaan zijn. Dat geld zat in een kluis, in een bak. Zij kwamen aan dat geld doordat [naam verdachte] een schroevendraaier had. [naam verdachte] heeft gebroken om bij dat geld te komen. [naam verdachte] had toen vijftig euro ongeveer. Zij hadden van niemand toestemming om dat geld te pakken.
verklaring verdachte over de feiten 1, 2 en 3:
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2017 verklaard (
over feit 1) dat hij op 26 mei 2017 samen met [naam medeverdachte] met de fiets naar een woning aan de [adres 5] te Nederweert is gegaan, dat alleen hij bij die woning achterom is geweest, dat hij zag dat in de veranda van die woning een televisie aan stond en dat hij daar buiten door de bewoner van die woning is aangesproken. Als hij toen wel in de woning was geweest had hij zeker iets uit die woning weggenomen. Verdachte verklaarde verder (
over feit 2) dat hij die dag met [naam medeverdachte] ook naar een woning aan de Breijbaan te Weert is gegaan. Voorts heeft de verdachte verklaard (
over feit 3) dat hij diezelfde dag met [naam medeverdachte] tevens in een aan de weg [adres 4] gelegen kapel is geweest, in welke kapel zich een offerblok en een melkbus bevond.
oordeel rechtbank over de feiten 1 en 2:
De rechtbank is – gelet op de feiten en omstandigheden vermeld in vorenstaande bewijsmiddelen over deze feiten, in onderling verband en samenhang bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot diefstal heeft gepleegd.
De rechtbank acht niet bewezen dat [naam medeverdachte] als medepleger van deze feiten kan worden aangemerkt, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat [naam medeverdachte] met de daarvoor vereiste opzet voldoende nauw en volledig heeft samengewerkt met de verdachte.
Uit genoemde verklaringen van de aangevers [naam getuige 2] en [naam getuige 3] is komen vast te staan dat de feiten 1 en 2 op 26 mei 2017 kort na elkaar hebben plaatsgevonden, namelijk eerst feit 2 omstreeks 15.50 uur die dag en daarna feit 1 omstreeks 16.30 uur.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs voor feit 2 dat uit voornoemde verklaringen van aangever [naam getuige 3] blijkt dat de verdachte die dag omstreeks 15.50 uur iets op de werktafel van zijn woning aan het zoeken was. Deze handeling van de verdachte impliceert dat hij het oogmerk had om zich een goed uit die woning toe te eigenen. Zij overweegt voorts ten aanzien van feit 1 dat uit voornoemde door getuige [naam getuige 2] afgelegde verklaring blijkt dat de verdachte op 26 mei 2017 de geheel gesloten veranda van zijn woning binnen gegaan is. Deze veranda is een aanbouw die deel uitmaakt van de woning op het adres [adres 5] te Nederweert. Bovendien blijkt uit de door de verdachte ter zitting afgelegde verklaring dat hij toen het oogmerk had om zich een goed uit die woning wederrechtelijk toe te eigenen.
oordeel rechtbank over feit 3:
De rechtbank vindt – gelet op de feiten en omstandigheden vermeld in vorenstaande bewijsmiddelen over dit feit – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 ten laste gelegde diefstal van geldbedragen uit het offerblok en uit een melkbus van de genoemde kapel tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat uit voornoemde op 28 mei 2017 door [naam medeverdachte] afgelegde verklaring over dit feit is komen vast te staan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en [naam medeverdachte] bij deze diefstal van geldbedragen in de kapel. Daarbij komt dat kort na het plegen van dit feit onder de verdachte een grotere hoeveelheid muntgeld en een bankbiljet van tien euro is aangetroffen. De rechtbank overweegt daarover nog dat het een feit van algemene bekendheid is dat in een offerblok van een kapel vooral muntgeld wordt geofferd, maar ook wel bankbiljetten. Ook blijkt uit die bewijsmiddelen dat beiden die geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, namelijk door het openbreken met een schroevendraaier van, in ieder geval, de metalen offerblok.
feit 4 [13] :
De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter zake van de diefstal van deze telefoon [14] , afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017, en
- de namens [naam bedrijf 2] B.V. te Weert op 22 april 2017 gedane aangifte van winkeldiefstal [15] .
t.a.v. parketnummer 03/007483-17 [16] :
feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter zake van dit feit [17] , afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017, en
- de namens het bedrijf “ [naam bedrijf 1] ” te Weert op 12 januari 2017 gedane aangifte van winkeldiefstal [18] .
feit 2:
Door [naam aangever 1] is op 17 september 2016 namens zijn bedrijf “ [naam aangever 1] ”, gevestigd op het adres [adres 6] te Weert, aangifte [19] gedaan van een poging tot diefstal in zijn bedrijf. Genoemde [naam aangever 1] heeft toen verklaard dat hij die dag omstreeks 15.35 uur aan het werk was in de loods van zijn bedrijf en toen wat gerommel in het kantoor hoorde. Tegelijkertijd hoorde hij zijn kleinzoon [naam kleinzoon aangever 1] op hem roepen. Hij liep richting dat kantoor en zag dat een voor hem onbekende man zijn kleinzoon belaagde. Hij hoorde zijn kleinzoon roepen dat deze man een greep in de lade van het kantoor zou hebben gedaan. Vervolgens hielp hij zijn kleinzoon. Zij probeerden gezamenlijk die man op het perceel te houden, maar dat lukte niet. De man vluchtte weg. Genoemde [naam aangever 1] heeft verder verklaard dat hij niemand het recht of de toestemming gegeven had een goed uit de bedrijfsruimte van dat bedrijf weg te nemen.
Door [naam kleinzoon aangever 1] [20] is op 17 september 2016 verklaard dat hij op 17 september 2016 omstreeks 15.45 uur, samen met zijn opa [naam aangever 1] , aan het werk was in de loods van het bedrijf van zijn opa op het adres [adres 6] te Weert. De rolpoort van de loods stond open. Rechtsvoor in het pand is het kantoor. Het kantoor heeft een toegang naar buiten, welke open stond, en een deur naar de werkplaats in de loods, welke ook open stond. Toen hij op genoemd tijdstip vanuit de werkplaats het kantoor inliep zag hij een hem onbekende man bij het bureau in dat kantoor staan. Hij zag dat de man de bovenste lade van dat bureau geopend had en hierin aan het graaien was. Hij zag dat de man papieren in de lade aan de kant had geschoven. Hij zei vervolgens tegen de man “Wat ben jij aan het doen”. Hij zag dat de man daarna alles liet vallen en weg wilde lopen. Hij, [naam aangever 1] , heeft daarna een stoel opgepakt welke in het kantoor stond en deze tegen de man aan gegooid. De man wist naar buiten te komen door de openstaande deur. Hij liep die man achterna, omdat hij hem op de plaats wilde houden. Vervolgens riep hij zijn opa toe dat hij moest komen. Toen hij de man op de plaats wilde houden liep dit uit op een worsteling, waarbij over en weer geslagen werd. De man sloeg hem vervolgens tegen zijn mond aan. Op dat moment kwam zijn opa er ook bij. Samen met zijn opa probeerde hij de man bij hen op de plaats te houden, waarbij ook een worsteling ontstond. Uiteindelijk wist de man toch weg te rennen. Er zijn geen goederen weggenomen uit de lade.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2017 verklaard dat hij op 17 september 2016 in de namiddag een loods in Weert is binnen gegaan, waar iemand een stoel naar hem toe gegooid heeft die hem op zijn hoofd heeft geraakt.
De rechtbank vindt – gelet op de feiten en omstandigheden vermeld in vorenstaande bewijsmiddelen over dit feit – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal van een goed of goederen toebehorende aan genoemd bedrijf heeft gepleegd. De rechtbank acht op grond van genoemde verklaringen van [naam aangever 1] en [naam kleinzoon aangever 1] tevens bewezen dat de verdachte die voorgenomen diefstal heeft doen volgen van geweld tegen deze beide personen, en wel om na de betrapping op heterdaad van dat feit door deze personen aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken. Uit die bewijsmiddelen blijkt dat geweld. Verdachte is eerst met [naam kleinzoon aangever 1] in een worsteling geraakt en heeft daarbij de genoemde [naam aangever 1] geslagen en vervolgens is verdachte in een worsteling geraakt met [naam aangever 1] .
t.a.v. parketnummer 03/065498-17 [21] :
feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter zake van dit feit, afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017, en
- de namens [naam bedrijf 3] Supermarkt B.V., gevestigd aan het [adres 8] 11 te Weert, op
27 maart 2017 gedane aangifte van winkeldiefstal [22] .
feit 2:
Mevrouw [naam getuige 4] heeft op 5 april 2017 aangifte [23] gedaan van diefstal van haar portemonnee met inhoud. Zij heeft toen verklaard dat zij op 5 april 2017 omstreeks 10.55 uur in het ziekenhuis “ [naam ziekenhuis] ” te Weert was. Zij heeft zich op dat tijdstip, op de eerste etage bij de fysiotherapeut, en wel in de dameskleedkamer N.149 bedoeld voor cliënten van de fysiotherapeut, omgekleed. Zij heeft toen in locker 18 in die kleedkamer (onder meer) haar zwarte lederen damestas, met daarop haar kleding, geplaatst. Zij sloot die locker 18 af met een sleutel, waarna zij naar de fysiotherapeut ging. Even later die dag om 12.00 uur kwam zij terug in die dameskleedkamer. Zij zag daarop dat die locker 18 opengebogen was. Zij zag dat de bovenzijde van het slot naar buiten gebogen was. Vervolgens opende zij met de sleutel die locker en zij zag toen dat haar tas nu bovenop haar kleren stond en dat zij in die tas haar portemonnee met inhoud miste.
Verbalisanten hebben verklaard [24] dat zij op 5 april 2017 omstreeks 12.45 uur de melding kregen om naar het [naam ziekenhuis] te Weert te gaan in verband met de diefstal van een portemonnee uit een locker in een dameskleedkamer van de afdeling fysiotherapie. Verbalisanten vernamen daar van de heer [naam hoofd beveiliging] , hoofd van de beveiliging, dat er maar een persoon in die kleedkamer was geweest terwijl het slachtoffer weg was. Zij zagen vervolgens op de door de beveiliger aan hen getoonde camerabeelden, dat een man de kleedruimte in liep waar die diefstal was gepleegd, volgens de beelden om 11.53:40 uur. Zij zagen dat de man om 11.54:15 uur de kleedruimte weer uitkwam en direct richting uitgang liep. Vervolgens werd aan hen het camerabeeld van de uitgang getoond, waarop voornoemde man goed te zien was. Verbalisanten herkenden op dit laatste camerabeeld de man met zekerheid als de hen ambtshalve bekende [naam verdachte] . Zij herkenden hem op dat camerabeeld aan zowel zijn gezicht, kapsel en haarkleur, als aan zijn kleding, te weten een blauwe jas en lichtblauwe spijkerbroek. Zij hadden genoemde [naam verdachte] die ochtend in de wachtruimte van het politiebureau te Weert zien zitten.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2017 verklaard dat hij op 5 april 2017 alleen bij de deur van die kleedkamer in dat ziekenhuis heeft gestaan.
De rechtbank vindt – op grond van de feiten en omstandigheden vermeld in vorenstaande bewijsmiddelen over dit feit – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde diefstal van de genoemde portemonnee met inhoud van [naam getuige 4] heeft gepleegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
in de zaak met parketnummer: 03/659200-17:
1.
op 26 mei 2017 in de gemeente Nederweert, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning gelegen aan [adres 5] , weg te nemen goederen en/of geld naar zijn gading, toebehorende aan [naam getuige 2] , de tuin heeft betreden en door het openen van de deur die woning heeft betreden, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
2.
op 26 mei 2017 in de gemeente Weert, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning, gelegen aan [adres 2] , weg te nemen goederen en/of geld naar zijn gading, toebehorende aan [naam getuige 3] , de tuin heeft betreden en door het openen van de deur die woning heeft betreden, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
3.
op 26 mei 2017 in de gemeente Nederweert tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in de Kapel, gelegen aan [adres 4] , heeft weggenomen uit het offerblok een geldbedrag en uit de melkbus een geldbedrag, toebehorende aan de [naam rechtspersoon] , waarbij verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
4.
op 22 april 2017 te Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen verpakkingen paling, toebehorende aan [naam bedrijf 2] ;
in de (gevoegde) zaak met parketnummer: 007483-17:
1.
op 12 januari 2017 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, toebehorende aan [naam bedrijf 1] ;
2.
op 17 september 2016 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een goed/goederen, toebehorende aan [naam aangever 1] , en daarbij die voorgenomen diefstal te doen volgen van geweld tegen [naam aangever 1] en [naam kleinzoon aangever 1] , te plegen met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, met voornoemde [naam kleinzoon aangever 1] in een worsteling is geraakt en die [naam kleinzoon aangever 1] heeft geslagen en (vervolgens) in een worsteling is geraakt met voornoemde [naam aangever 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de (gevoegde) zaak met parketnummer: 065498-17:
1.
op 27 maart 2017 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vleeswaren, toebehorende aan [naam bedrijf 3] ;
2.
op 5 april 2017 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, toebehorende aan [naam getuige 4] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. parketnummer 03/659200-17:
feiten 1 en 2telkens:
poging tot diefstal;
feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 4:
diefstal;
t.a.v. parketnummer 03/007483-17:
feit 1:
diefstal;
feit 2:
poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken;
t.a.v. parketnummer 03/065498-17
feit 1:
diefstal;
feit 2:
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt dat er een plaats is voor de tenuitvoerlegging van deze maatregel. De officier van justitie heeft verder de verbeurdverklaring gevorderd van de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de strafoplegging primair bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf met aftrek van het voorarrest wordt opgelegd. Zij heeft gesteld dat de verdachte de diefstallen van levensmiddelen heeft gepleegd omdat hij honger had en dat de verdachte aangegeven heeft dat hij het ten tijde van de feiten moeilijk had, omdat hij geen woning had. Voorts is gesteld dat de door verdachte uit de winkelfilialen gestolen goederen een geringe waarde hadden en dat deze bovendien zijn teruggegeven aan de betrokken winkels.
Subsidiair heeft de raadsvrouw geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet is voldaan aan de in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr.) bepaalde voorwaarden voor oplegging van deze maatregel, met name niet de voorwaarden in lid 1 onder 2° en lid 4 van dat artikel genoemd. Daartoe is gesteld dat uit het strafblad van de verdachte volgt dat hij in de periode van april 2012 tot april 2017 maar tweemaal onherroepelijk is veroordeeld als bedoeld in dat artikel en dat verder slechts sprake is van een gedeeltelijke, en dus geen gehele, tenuitvoerlegging van een straf. Tevens is gesteld dat géén advies voorhanden is waaruit de wenselijkheid of noodzakelijkheid voor oplegging van die maatregel aan de verdachte blijkt. Aangevoerd is voorts dat oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel een ultimum remedium is én dat oplegging van deze maatregel geen nut zal hebben, omdat de verdachte aangegeven heeft dat hij niet zal meewerken aan het tijdens die maatregel aan te bieden programma. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht, gelet op het in artikel 38n lid 2 van het Wetboek van Strafrecht bepaalde, het voorarrest op de maatregel in mindering te brengen.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen verzocht deze aan hem terug te geven, omdat die geldbedragen zijn eigendom zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf of maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich op 17 september 2016 schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal in een bedrijf waarbij geweld ten aanzien van personen is toegepast. Hij heeft zich daarna in de periode van 12 januari tot en met 26 mei 2017 schuldig gemaakt aan zeven vermogensdelicten, namelijk drie winkeldiefstallen, een diefstal van een portemonnee met inhoud uit een locker van een kleedruimte in een ziekenhuis, twee pogingen tot diefstal in een woning en een diefstal in vereniging in een kapel door middel van braak.
De rechtbank heeft, ten aanzien van de persoon van de verdachte, rekening gehouden met hetgeen uit zijn strafblad d.d. 2 oktober 2017 en uit het door de Reclassering Nederland over hem opgemaakte rapport d.d. 7 maart 2017 naar voren is gekomen. Daarnaast heeft zij rekening gehouden met hetgeen van de zijde van de verdachte en zijn raadsvrouw over hem naar voren is gebracht.
Door de officier van justitie is oplegging van de ISD-maatregel gevorderd. De rechtbank kan tot oplegging van deze maatregel overgaan indien is voldaan aan de vereisten gesteld in artikel 38m, eerste en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van het gestelde in artikel 38m, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht overweegt de rechtbank dat:
- verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
- uit genoemd strafblad van de verdachte blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige bewezen verklaarde feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, te weten:
1. het onherroepelijk arrest van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 26 oktober 2012 in de zaak met parketnummer 20-003935-09 waarbij onder meer een taakstraf van 240 uren is opgelegd,
2. het onherroepelijk vonnis van de politierechter te Maastricht van 2 oktober 2015 in de zaak met parketnummer 03/659246-15 waarbij een gevangenisstraf van een week is opgelegd, en
3. het onherroepelijk vonnis van de politierechter te Maastricht van 2 oktober 2015 in de zaak met parketnummer 03/659316-15 waarbij een gevangenisstraf van vier maanden is opgelegd,
- de onderhavige bewezenverklaarde feiten zijn begaan ná de tenuitvoerlegging van de hiervoor genoemde straffen.
Ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat:
- er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan;
- de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de ISD-maatregel eist;
- oplegging van de ISD-maatregel strekt tot beveiliging van de maatschappij en tevens tot beëindiging van de recidive van de verdachte.
De rechtbank overweegt voorts dat de ISD-maatregel slechts kan worden opgelegd na een met redenen omkleed advies over de wenselijkheid of de noodzaak van die maatregel, tenzij verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een onderzoek ten behoeve van dat advies.
Door de Reclassering Nederland is een rapport d.d. 7 maart 2017 opgemaakt. Uit dit rapport komt naar voren dat de verdachte geweigerd heeft medewerking te verlenen aan het opmaken van een reclasseringsadvies. Daarnaast blijkt uit een door psycholoog drs. [naam psycholoog] opgemaakt rapport d.d. 26 juli 2017 en bovendien uit een door psychiater [naam psychiater] opgemaakt rapport d.d. 29 juli 2017 dat de verdachte ook geweigerd heeft mee te werken aan het opmaken van een rapport over zijn persoon door deze gedragsdeskundigen.
Het voorgaande brengt mee dat geheel is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel.
De rechtbank is, gelet op al het hiervoor overwogene, van oordeel dat een langdurige vrijheidsbenemende maatregel, die voortzetting van het criminele gedragspatroon van de verdachte onmogelijk maakt, nodig is ter beveiliging van personen en van goederen van derden. Deze maatregel is bedoeld om een dermate grote gedragsbeïnvloeding bij verdachte te bewerkstelligen dat hij in de toekomst niet verder recidiveert en dat hij, zonder het plegen van een nieuw strafbaar feit, kan terugkeren in de maatschappij. De maatregel strekt er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van de problematiek van de verdachte.
De rechtbank is verder van oordeel dat bij het bepalen van de duur van de maatregel geen rekening moet worden gehouden met de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij overweegt daartoe dat deelname aan het gehele traject gedurende een periode van twee jaar een noodzakelijke voorwaarde is om de gewenste resocialisatie van verdachte in de maatschappij te kunnen bewerkstelligen.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de duur van twee jaren.

7.Het beslag

De rechtbank is van oordeel dat ter terechtzitting is komen vast te staan dat de – hierna in de beslissing nader genoemde – onder de verdachte in beslag genomen geldbedragen toebehoren aan de rechtspersoon “ [naam rechtspersoon] ”, gevestigd aan het adres: [adres 4] te Nederweert. De rechtbank zal daarom de teruggave van die geldbedragen gelasten aan die rechtspersoon.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte voor die feiten strafbaar;
Maatregel
- legt op de maatregel tot
plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
Beslag
- gelast de
teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- Nederlands geld, een bankbiljet van 10 euro (beslagnummer 2017084708);
- Nederlands geld, 31 munten, te weten zes munten van twee euro, vijf munten van een
euro, drie munten van vijftig cent, twaalf munten van twintig cent, drie munten van tien
cent, een munt van vijf cent en een munt van twee cent (beslagnummer 946093),
aan de rechtspersoon “ [naam rechtspersoon] ”, gevestigd aan het adres [adres 4] te Nederweert.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Beije, voorzitter, mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van C.S.G.M. Wouters-Debougnoux, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 november 2017.
Buiten staat
Mr. C.C.W.M. Aretz is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
in de zaak met parketnummer: 03/659200-17:
1.
hij op of omstreeks 26 mei 2017 in de gemeente Nederweert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres 5] , weg te nemen goederen en/of geld naar zijn gading, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam getuige 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader de tuin heeft/hebben betreden en/of door het openen van de deur die woning heeft/hebben betreden, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 mei 2017 in de gemeente Weert ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres 2] , weg te nemen goederen en/of geld naar zijn gading, geheel of ten dele toebehorende aan [naam getuige 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader de tuin heeft/hebben betreden en/of door het openen van de deur die woning heeft/hebben betreden, zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
3.
hij op of omstreeks 26 mei 2017 in de gemeente Nederweert tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit de Kapel gelegen aan [adres 4] , heeft weggenomen uit het offerblok een geldbedrag en/of uit de melkbus een geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam rechtspersoon] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, waarbij verdachte en/of zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
4.
hij op of omstreeks 22 april 2017 te Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen één of meer verpakking(en) paling, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
in de (gevoegde) zaak met parketnummer: 007483-17:
1.
hij op of omstreeks 12 januari 2017, in de gemeente Weert, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 17 september 2016, in de gemeente Weert, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [naam aangever 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen
en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam aangever 1] en/of [naam kleinzoon aangever 1] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, met voornoemde [naam kleinzoon aangever 1] in een worsteling is geraakt en/of die [naam kleinzoon aangever 1] heeft geslagen en/of zich met geweld heeft losgerukt uit de greep van die [naam kleinzoon aangever 1] en/of (vervolgens) in een worsteling is geraakt met voornoemde [naam aangever 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
in de (gevoegde) zaak met parketnummer: 065498-17:
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2017 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vleeswaren, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 05 april 2017 in de gemeente Weert met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam getuige 4] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/659200-17, 074829-17, 065498-17 en 007483-17 (gevoegd)
Proces-verbaal van de openbare zitting van 14 november 2017 in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
gedetineerd in Vught PPC te Vught.
Raadsvrouw is mr. M.J.M. Houben, advocaat, kantoorhoudende te Wessem.
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
, griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zittingzaal aanwezig.
Ter terechtzitting van 31 oktober 2017 heeft de verdachte afstand gedaan van zijn recht in persoon bij deze uitspraak aanwezig te zijn.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de rechter en de griffier.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg met de BVH-nummers PL2300-2017084708, PL2300-2017084678 en PL2300-2017084882, gesloten d.d. 29 mei 2017, met de daarbij behorende bijlagen, te weten doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 110 van het dossier met parketnummer 03/0659200-17.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 26 mei 2017, op pagina’s 13 en 14 van dat dossier.
3.De verklaring van de getuige [naam getuige 2] , afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017.
4.Het proces-verbaal van aangifte, op pagina’s 18 en 19 van het dossier met parketnummer
5.Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 29 mei 2017, op pagina 20 van dat dossier
6.De foto gevoegd als bijlage bij het hiervoor genoemd proces-verbaal van verhoor aangever, op pagina 22 van dat dossier.
7.Het proces-verbaal aangifte d.d. 26 mei 2017, op pagina 25 van dat dossier.
8.Het proces-verfbaal van aanhouding d.d. 26 mei 2017, op pagina 49 van dat dossier.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 mei 2017, op pagina 24 van dat dossier.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 29 mei 2017, op pagina 104 en 105 van het dossier met parketnummer 03-659200-17.
11.Het hiervoor genoemd proces-verbaal van verhoor verdachte, op pagina 105 van dat dossier.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 mei 2017, op pagina’s 98 en 99 van dat dossier.
13.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg registratienummer PL2300-2017065308, gesloten d.d. 23 april 2017, met de daarbij behorende bijlagen, te weten doorgenummerde pagina’s 111 tot en met 132 van het dossier met parketnummer 03/0659200-17.
14.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 31 oktober 2017.
15.Het aangifteformulier van [naam bedrijf 2] B.V. te Weert d.d. 22 april 2017, op pagina’s 114 tot en met 116 van het hiervoor genoemd dossier.
16.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg registratienummer
17.Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 31 oktober 2017.
18.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 12 januari 2017, op pagina’s 9 en 10 van het hiervoor genoemd dossier.
19.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 september 2016, op pagina 1 van het dossier met parketnummer 03/007483-17.
20.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 september 2016, op pagina 3 en 4 van dat dossier.
21.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de politie eenheid Limburg registratienummer PL2300-2017055445, gesloten d.d. 10 april 2017, met de daarbij behorende bijlagen, te weten doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 41 van het dossier met parketnummer 03/065498-17.
22.Het landelijk aangifteformulier winkeldiefstal van [naam bedrijf 3] , vestigingsplaats [adres 8] te Weert, d.d. 27 maart 2017, op pagina’s 37 tot en met 39 van dat dossier.
23.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 april 2017, op pagina 15 en 16 van dat dossier.
24.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 april 2017, op pagina 18 van dat dossier.