3.3Het oordeel van de rechtbank
t.a.v. parketnummer 03/659200-17:
feit 1:
[naam getuige 2] , wonende op het adres [adres 5] te Nederweert, heeft op 26 mei 2017 aangiftegedaan van een poging tot diefstal in zijn woning op 26 mei 2017 omstreeks 16.30 uur.
De verklaring van de getuige [naam getuige 2] , voornoemd, afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017 houdt in – zakelijk weergegeven – dat hij op 26 mei 2017 op de bank in de veranda van zijn woning lag te slapen. Een in die veranda staande televisie stond nog aan. Hij werd opeens wakker van geluid. Hij zag toen dat een man vanuit die veranda naar buiten liep en de schuifdeur van de veranda dicht schoof. Hij is achter die man aangegaan om hem staande te houden. Die man is op een gegeven moment stil blijven staan, waarna hij de man zag en hem aansprak over het feit dat deze in zijn veranda was. Hij is daarna naar de voorkant van zijn woning gegaan. Hij zag op de oprit van zijn woning een tweede man staan met twee fietsen. Deze getuige heeft verder verklaard dat deze veranda toegang geeft tot de achterdeur van zijn woning en dat, op het moment dat de man in deze veranda stond, de achterdeur van zijn woning open stond. De veranda is een aanbouw achter zijn woning en zit aan zijn woning vast. Deze veranda heeft een overkapping, dichte zijkanten en ook de achterzijde is dicht. Er moet een schuifdeur opengemaakt worden om van buiten uit die veranda te kunnen binnengaan. De poort tussen de oprit van zijn woning en de achterzijde van zijn woning was die dag dicht. Hij heeft niet geconstateerd dat er toen iets weggenomen is uit zijn woning.
feit 2:
[naam getuige 3] , wonende op het adres [adres 2] te Weert, heeft op 26 mei 2017 aangiftegedaan van een poging tot diefstal in zijn woning op 26 mei 2017. Aangever heeft verklaard dat hij die dag omstreeks 15.50 uur uit de tuinschuur kwam en richting de keuken van de woning liep en toen een geluid hoorde komen vanuit zijn werkkamer. Hierop ging hij kijken en hij trof daar een jonge manspersoon aan. Hij zag dat deze persoon iets op zijn werktafel aan het zoeken was. Nadat hij die persoon gesommeerd had om te vertrekken liep deze naar buiten via de achterzijde, waarna hij wegliep om de woning heen en door het poortje naast zijn woning. Aangever zag dat daar nog een andere jongen stond met een fiets in zijn hand. Een andere fiets lag op de grond. Hij mist tot op heden geen goederen.
Genoemde aangever [naam getuige 3] heeft op 29 mei 2017 tegenover een verbalisant verklaard, nadat hem door die verbalisant een foto van een persoon was getoond, dat hij de man op die foto herkent. [naam getuige 3] verklaarde daarop dat deze man de man is die op 26 mei 2017 in de namiddag in de werkkamer van zijn woning stond.
De betrokken verbalisant heeft gerelateerd dat hij tijdens dit verhoor van aangever [naam getuige 3] aan hem een foto heeft getoond, namelijk de foto van de verdachte.
feit 3:
Op 26 mei 2017 is namens de rechtspersoon “ [naam rechtspersoon] ”, gevestigd aan het adres [adres 4] te Nederweert, aangiftegedaan van diefstal van geld uit het offerblok en uit een melkbus in het gebouw van deze kapel. De penningmeester van deze rechtspersoon heeft toen verklaard dat hij op 26 mei 2017 omstreeks 20.00 uur, na een melding van een buurtbewoner, naar die kapel is gegaan en daar zag dat de metalen offerblok in de kapel opengebroken was en dat het slot door die braak defect was. Verder staat er op de grond voor het offerblok een melkbus, waarin geld gedoneerd kan worden ten behoeve van het onderhoud van de kapel. De houten deksel van die melkbus is voorzien van een gleuf waardoor men geld in de bus kan storten. Deze deksel was middels een tie rip
aan de melkbus vastgemaakt. De penningmeester verklaarde verder dat hij op 24 mei 2017, omstreeks 18.00 uur, dat offerblok en die melkbus voor het laatst had geledigd en dat hij schat dat op 26 mei 2017 in het offerblok ongeveer twintig euro heeft gezeten en in de melkbus ongeveer tien euro.
Door een verbalisant is, na de aanhoudingvan de verdachte die dag omstreeks 23.00 uur, verklaarddat hij op 26 mei 2017 omstreeks 23.45 uur in het cellencomplex te Roermond een insluitingsfouillering heeft verricht ten aanzien van de verdachte. De verbalisant zag daarbij dat de verdachte hem een portemonnee, die verdachte bij zich had, overhandigde en dat zich daarin een bankbiljet van tien euro bevond én een behoorlijke hoeveel muntgeld, namelijk zes munten van twee euro, vijf munten van een euro, drie munten van vijftig cent, twaalf munten van twintig cent, drie munten van tien cent, een munt van vijf cent en een munt van twee cent.
verklaring [naam medeverdachte] over de feiten 1, 2 en 3:
De verklaring van de getuige [naam medeverdachte] , geboren op [geboortedatum] , afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017 houdt in (zakelijk weergegeven) dat hij de verdachte [naam verdachte] kent en dat hij op 26 mei 2017 samen met [naam verdachte] , ieder met een fiets, eerst naar twee woningen in Weert en Nederweert en daarna naar een kapel te Nederweert is gegaan. [naam medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij blijft bij de door hem tegenover de politie afgelegde verklaringen over die feiten. Hij heeft tegenover de politie naar waarheid verklaard over wat er die dag gebeurd is.
Genoemde [naam medeverdachte] heeft op 29 mei 2017
(over feit 1)tegenover de politie verklaarddat [naam verdachte] op 26 mei 2017, nadat deze bij die woning had aangebeld, naar de achterzijde van de woning te Nederweert is gelopen. Hij verklaarde voorts dat hij niet weet of [naam verdachte] daar binnen is geweest, daar hij dit niet zag omdat hij voor de woning stond. Hij wilde bij de fietsen van hun blijven staan, die voor die woning stonden.
[naam medeverdachte] heeft toen (
over feit 2)tegenover de politie verklaarddat hij bij de betrokken woning te Weert ook op de oprit is blijven staan en dat [naam verdachte] daar achterom is gelopen via de oprit aan de rechterzijde van die woning. Hij is daar weer bij de fietsen blijven staan. Hij weet niet wat [naam verdachte] daar heeft gedaan. [naam verdachte] was buiten zijn zicht.
Genoemde [naam medeverdachte] heeft op 28 mei 2017 (
over feit 3)tegenover de politie verklaarddat hij en [naam verdachte] op 26 mei 2017 in een kapelletje, gelegen aan de weg [adres 4] te Nederweert, wat hebben weggenomen. Hij heeft verder verklaard dat zij beiden dat kapelletje binnen gegaan zijn, dat zij in dat kapelletje geld hebben gepakt en daarna weer naar buiten gegaan zijn. Dat geld zat in een kluis, in een bak. Zij kwamen aan dat geld doordat [naam verdachte] een schroevendraaier had. [naam verdachte] heeft gebroken om bij dat geld te komen. [naam verdachte] had toen vijftig euro ongeveer. Zij hadden van niemand toestemming om dat geld te pakken.
verklaring verdachte over de feiten 1, 2 en 3:
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2017 verklaard (
over feit 1) dat hij op 26 mei 2017 samen met [naam medeverdachte] met de fiets naar een woning aan de [adres 5] te Nederweert is gegaan, dat alleen hij bij die woning achterom is geweest, dat hij zag dat in de veranda van die woning een televisie aan stond en dat hij daar buiten door de bewoner van die woning is aangesproken. Als hij toen wel in de woning was geweest had hij zeker iets uit die woning weggenomen. Verdachte verklaarde verder (
over feit 2) dat hij die dag met [naam medeverdachte] ook naar een woning aan de Breijbaan te Weert is gegaan. Voorts heeft de verdachte verklaard (
over feit 3) dat hij diezelfde dag met [naam medeverdachte] tevens in een aan de weg [adres 4] gelegen kapel is geweest, in welke kapel zich een offerblok en een melkbus bevond.
oordeel rechtbank over de feiten 1 en 2:
De rechtbank is – gelet op de feiten en omstandigheden vermeld in vorenstaande bewijsmiddelen over deze feiten, in onderling verband en samenhang bezien – van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de onder1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot diefstal heeft gepleegd.
De rechtbank acht niet bewezen dat [naam medeverdachte] als medepleger van deze feiten kan worden aangemerkt, omdat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is komen vast te staan dat [naam medeverdachte] met de daarvoor vereiste opzet voldoende nauw en volledig heeft samengewerkt met de verdachte.
Uit genoemde verklaringen van de aangevers [naam getuige 2] en [naam getuige 3] is komen vast te staan dat de feiten 1 en 2 op 26 mei 2017 kort na elkaar hebben plaatsgevonden, namelijk eerst feit 2 omstreeks 15.50 uur die dag en daarna feit 1 omstreeks 16.30 uur.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs voor feit 2 dat uit voornoemde verklaringen van aangever [naam getuige 3] blijkt dat de verdachte die dag omstreeks 15.50 uur iets op de werktafel van zijn woning aan het zoeken was. Deze handeling van de verdachte impliceert dat hij het oogmerk had om zich een goed uit die woning toe te eigenen. Zij overweegt voorts ten aanzien van feit 1 dat uit voornoemde door getuige [naam getuige 2] afgelegde verklaring blijkt dat de verdachte op 26 mei 2017 de geheel gesloten veranda van zijn woning binnen gegaan is. Deze veranda is een aanbouw die deel uitmaakt van de woning op het adres [adres 5] te Nederweert. Bovendien blijkt uit de door de verdachte ter zitting afgelegde verklaring dat hij toen het oogmerk had om zich een goed uit die woning wederrechtelijk toe te eigenen.
oordeel rechtbank over feit 3:
De rechtbank vindt – gelet op de feiten en omstandigheden vermeld in vorenstaande bewijsmiddelen over dit feit – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 ten laste gelegde diefstal van geldbedragen uit het offerblok en uit een melkbus van de genoemde kapel tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe dat uit voornoemde op 28 mei 2017 door [naam medeverdachte] afgelegde verklaring over dit feit is komen vast te staan dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van verdachte en [naam medeverdachte] bij deze diefstal van geldbedragen in de kapel. Daarbij komt dat kort na het plegen van dit feit onder de verdachte een grotere hoeveelheid muntgeld en een bankbiljet van tien euro is aangetroffen. De rechtbank overweegt daarover nog dat het een feit van algemene bekendheid is dat in een offerblok van een kapel vooral muntgeld wordt geofferd, maar ook wel bankbiljetten. Ook blijkt uit die bewijsmiddelen dat beiden die geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, namelijk door het openbreken met een schroevendraaier van, in ieder geval, de metalen offerblok.
feit 4:
De rechtbank acht het onder 4 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter zake van de diefstal van deze telefoon, afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017, en
- de namens [naam bedrijf 2] B.V. te Weert op 22 april 2017 gedane aangifte van winkeldiefstal.
t.a.v. parketnummer 03/007483-17:
feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter zake van dit feit, afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017, en
- de namens het bedrijf “ [naam bedrijf 1] ” te Weert op 12 januari 2017 gedane aangifte van winkeldiefstal.
feit 2:
Door [naam aangever 1] is op 17 september 2016 namens zijn bedrijf “ [naam aangever 1] ”, gevestigd op het adres [adres 6] te Weert, aangiftegedaan van een poging tot diefstal in zijn bedrijf. Genoemde [naam aangever 1] heeft toen verklaard dat hij die dag omstreeks 15.35 uur aan het werk was in de loods van zijn bedrijf en toen wat gerommel in het kantoor hoorde. Tegelijkertijd hoorde hij zijn kleinzoon [naam kleinzoon aangever 1] op hem roepen. Hij liep richting dat kantoor en zag dat een voor hem onbekende man zijn kleinzoon belaagde. Hij hoorde zijn kleinzoon roepen dat deze man een greep in de lade van het kantoor zou hebben gedaan. Vervolgens hielp hij zijn kleinzoon. Zij probeerden gezamenlijk die man op het perceel te houden, maar dat lukte niet. De man vluchtte weg. Genoemde [naam aangever 1] heeft verder verklaard dat hij niemand het recht of de toestemming gegeven had een goed uit de bedrijfsruimte van dat bedrijf weg te nemen.
Door [naam kleinzoon aangever 1]is op 17 september 2016 verklaard dat hij op 17 september 2016 omstreeks 15.45 uur, samen met zijn opa [naam aangever 1] , aan het werk was in de loods van het bedrijf van zijn opa op het adres [adres 6] te Weert. De rolpoort van de loods stond open. Rechtsvoor in het pand is het kantoor. Het kantoor heeft een toegang naar buiten, welke open stond, en een deur naar de werkplaats in de loods, welke ook open stond. Toen hij op genoemd tijdstip vanuit de werkplaats het kantoor inliep zag hij een hem onbekende man bij het bureau in dat kantoor staan. Hij zag dat de man de bovenste lade van dat bureau geopend had en hierin aan het graaien was. Hij zag dat de man papieren in de lade aan de kant had geschoven. Hij zei vervolgens tegen de man “Wat ben jij aan het doen”. Hij zag dat de man daarna alles liet vallen en weg wilde lopen. Hij, [naam aangever 1] , heeft daarna een stoel opgepakt welke in het kantoor stond en deze tegen de man aan gegooid. De man wist naar buiten te komen door de openstaande deur. Hij liep die man achterna, omdat hij hem op de plaats wilde houden. Vervolgens riep hij zijn opa toe dat hij moest komen. Toen hij de man op de plaats wilde houden liep dit uit op een worsteling, waarbij over en weer geslagen werd. De man sloeg hem vervolgens tegen zijn mond aan. Op dat moment kwam zijn opa er ook bij. Samen met zijn opa probeerde hij de man bij hen op de plaats te houden, waarbij ook een worsteling ontstond. Uiteindelijk wist de man toch weg te rennen. Er zijn geen goederen weggenomen uit de lade.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2017 verklaard dat hij op 17 september 2016 in de namiddag een loods in Weert is binnen gegaan, waar iemand een stoel naar hem toe gegooid heeft die hem op zijn hoofd heeft geraakt.
De rechtbank vindt – gelet op de feiten en omstandigheden vermeld in vorenstaande bewijsmiddelen over dit feit – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde poging tot diefstal van een goed of goederen toebehorende aan genoemd bedrijf heeft gepleegd. De rechtbank acht op grond van genoemde verklaringen van [naam aangever 1] en [naam kleinzoon aangever 1] tevens bewezen dat de verdachte die voorgenomen diefstal heeft doen volgen van geweld tegen deze beide personen, en wel om na de betrapping op heterdaad van dat feit door deze personen aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken. Uit die bewijsmiddelen blijkt dat geweld. Verdachte is eerst met [naam kleinzoon aangever 1] in een worsteling geraakt en heeft daarbij de genoemde [naam aangever 1] geslagen en vervolgens is verdachte in een worsteling geraakt met [naam aangever 1] .
t.a.v. parketnummer 03/065498-17:
feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter zake van dit feit, afgelegd ter terechtzitting van 31 oktober 2017, en
- de namens [naam bedrijf 3] Supermarkt B.V., gevestigd aan het [adres 8] 11 te Weert, op
27 maart 2017 gedane aangifte van winkeldiefstal.
feit 2:
Mevrouw [naam getuige 4] heeft op 5 april 2017 aangiftegedaan van diefstal van haar portemonnee met inhoud. Zij heeft toen verklaard dat zij op 5 april 2017 omstreeks 10.55 uur in het ziekenhuis “ [naam ziekenhuis] ” te Weert was. Zij heeft zich op dat tijdstip, op de eerste etage bij de fysiotherapeut, en wel in de dameskleedkamer N.149 bedoeld voor cliënten van de fysiotherapeut, omgekleed. Zij heeft toen in locker 18 in die kleedkamer (onder meer) haar zwarte lederen damestas, met daarop haar kleding, geplaatst. Zij sloot die locker 18 af met een sleutel, waarna zij naar de fysiotherapeut ging. Even later die dag om 12.00 uur kwam zij terug in die dameskleedkamer. Zij zag daarop dat die locker 18 opengebogen was. Zij zag dat de bovenzijde van het slot naar buiten gebogen was. Vervolgens opende zij met de sleutel die locker en zij zag toen dat haar tas nu bovenop haar kleren stond en dat zij in die tas haar portemonnee met inhoud miste.
Verbalisanten hebben verklaarddat zij op 5 april 2017 omstreeks 12.45 uur de melding kregen om naar het [naam ziekenhuis] te Weert te gaan in verband met de diefstal van een portemonnee uit een locker in een dameskleedkamer van de afdeling fysiotherapie. Verbalisanten vernamen daar van de heer [naam hoofd beveiliging] , hoofd van de beveiliging, dat er maar een persoon in die kleedkamer was geweest terwijl het slachtoffer weg was. Zij zagen vervolgens op de door de beveiliger aan hen getoonde camerabeelden, dat een man de kleedruimte in liep waar die diefstal was gepleegd, volgens de beelden om 11.53:40 uur. Zij zagen dat de man om 11.54:15 uur de kleedruimte weer uitkwam en direct richting uitgang liep. Vervolgens werd aan hen het camerabeeld van de uitgang getoond, waarop voornoemde man goed te zien was. Verbalisanten herkenden op dit laatste camerabeeld de man met zekerheid als de hen ambtshalve bekende [naam verdachte] . Zij herkenden hem op dat camerabeeld aan zowel zijn gezicht, kapsel en haarkleur, als aan zijn kleding, te weten een blauwe jas en lichtblauwe spijkerbroek. Zij hadden genoemde [naam verdachte] die ochtend in de wachtruimte van het politiebureau te Weert zien zitten.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 31 oktober 2017 verklaard dat hij op 5 april 2017 alleen bij de deur van die kleedkamer in dat ziekenhuis heeft gestaan.
De rechtbank vindt – op grond van de feiten en omstandigheden vermeld in vorenstaande bewijsmiddelen over dit feit – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 ten laste gelegde diefstal van de genoemde portemonnee met inhoud van [naam getuige 4] heeft gepleegd.