ECLI:NL:RBLIM:2017:10961

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
C/03/241278 / KG ZA 17-529
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van fruitkisten en uitoefening van ladderrecht in kort geding

In deze zaak heeft de besloten vennootschap BOUWBEDRIJF JONGEN B.V. een kort geding aangespannen tegen een gedaagde, die op zijn perceel fruitkisten had geplaatst die de bouw van een muur door de eiseres belemmerden. De eiseres had een omgevingsvergunning verkregen voor de bouw van een muur ter afbakening van haar perceel, maar de afstand tot de perceelgrens was niet in overeenstemming met de vergunde situatie. De gedaagde had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning, maar er was nog geen beslissing genomen op dit bezwaar. De eiseres vorderde onder andere de verwijdering van de fruitkisten en het recht om haar ladderrecht uit te oefenen, zodat zij de muur kon bouwen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanwezigheid van de fruitkisten onrechtmatige hinder veroorzaakte en dat de eiseres een spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen. De vordering tot verwijdering van de fruitkisten werd toegewezen, evenals de vordering tot uitoefening van het ladderrecht, onder de voorwaarde dat de gedaagde medewerking verleende. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/241278 / KG ZA 17-529
Vonnis in kort geding van 13 november 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF JONGEN B.V.,
gevestigd te Landgraaf,
eiseres,
advocaat mr. J. Schrijnemaekers,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.Ph.E.M. Cratsborn.
Partijen zullen hierna Bouwbedrijf Jongen en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling op 30 oktober 2017
  • de pleitnota van Bouwbedrijf Jongen
  • de akte tot vermeerdering van eis
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bouwbedrijf Jongen heeft zich het afgelopen jaar bezig gehouden met de bouw van 25 nieuwbouw woningen in Margraten. Eén van die woningen is de woning gelegen op het perceel aan de [adres 1] (kavel 1), (hierna: de woning). Dit perceel grenst aan het perceel van [gedaagde] , gelegen aan de [adres 2] . [gedaagde] exploiteert op dat perceel een (agrarisch) bedrijf en woont tevens op dat perceel.
2.2.
Eind december 2016 bleek dat er door Bouwbedrijf Jongen een fout was gemaakt bij het uitmeten van het blok waar de woning zich bevindt. De afstand van de woning tot de perceelgrens met [gedaagde] bedraagt 1.47 meter, terwijl deze gelet op de vergunde situatie
2 meter zou moeten bedragen.
2.3.
De bouw is vervolgens stilgelegd en er is een nieuwe aanvraag ingediend bij de gemeente om de afwijking te legaliseren. Door de gemeente is vervolgens op 11 mei 2017 een nieuwe omgevingsvergunning afgegeven, waarbij werd geoordeeld dat de afwijking stedenbouwkundig geen invloed heeft op het goede woon- en leefklimaat ter plaatse en de aangrenzende bedrijfsbestemming. Tegen dit besluit is door [gedaagde] bezwaar gemaakt. Er is door de gemeente nog geen beslissing genomen op dit bezwaarschrift.
2.4.
In de omgevingsvergunning is voorzien in de bouw van een muur ter afbakening van het perceel aan de [adres 1] , die in lengte overeenkomt met de daarop aanwezige woning (productie 2 bij dagvaarding).
2.5.
[gedaagde] heeft enkele maanden geleden, omstreeks begin juli 2017, evenwijdig aan de erfgrens tussen de [adres 1] en zijn perceel een muur van lege fruitkisten neergezet van ongeveer vier meter hoog en vijftien meter lang (producties 3 en 4 bij dagvaarding).

3.Het geschil

3.1.
Bouwbedrijf Jongen vordert, na vermeerdering van eis, samengevat -:
primair
[gedaagde] te gebieden de fruitkisten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,-,
[gedaagde] te gebieden medewerking te verlenen dan wel Bouwbedrijf Jongen niet te beletten haar ladderrecht (art. 5:56 BW) uit te oefenen, in die zin dat zij de benodigde werkzaamheden kan uitvoeren om de woning op te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,-,
[gedaagde] te veroordelen tot betaling aan Bouwbedrijf Jongen van € 16.211,50 (gedeeltelijk ex BTW) ter zake de schade als gevolg van het onrechtmatig handelen door [gedaagde] ,
subsidiair
1. elke andere voorziening te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie passend acht,
primair en subsidiair
[gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente,
[gedaagde] te veroordelen in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Bouwbedrijf Jongen stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorzieningen.
4.1.1.
Het spoedeisend belang is waar het het verwijderen van de fruitkisten en het ladderrecht betreft, naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende onderbouwd. Door Bouwbedrijf Jongen is in dit verband aangevoerd dat de woning gelet op de verleende omgevingsvergunning met muur opgeleverd dient te worden, nu de afstand tussen de erfgrens met [gedaagde] minder dan 2 meter bedraagt; dit in verband met het zicht vanuit de ramen in de woning richting het perceel van [gedaagde] . Een gedeeltelijke oplevering behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Bouwbedrijf Jongen kan haar verplichtingen uit de aannemingsovereenkomst thans niet nakomen.
4.1.2.
Ter zake van de gevorderde schadevergoeding, is door Bouwbedrijf Jongen aangevoerd waaruit deze schade is opgebouwd en dat de schade steeds verder oploopt. Door Bouwbedrijf Jongen zijn echter geen feiten of omstandigheden aangedragen waaruit blijkt dat de onmiddellijke toewijzing van de gevorderde schadevergoeding uit hoofde van onverwijlde spoed is vereist. In zoverre kan Bouwbedrijf Jongen niet in haar vordering worden ontvangen.
het verwijderen van de fruitkisten
4.2.
Bouwbedrijf Jongen vordert verwijdering van de fruitkisten door [gedaagde] . Door Bouwbedrijf Jongen is ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat de bouw van de muur niet òp de (flinterdunne) erfgrens tussen het perceel aan de [adres 1] en het perceel van [gedaagde] zal worden gebouwd, maar tégen de erfgrens van [gedaagde] aan. Bouwbedrijf Jongen heeft in dit verband verwezen naar de tekening, die onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning (productie 2 bij dagvaarding). [gedaagde] verkeerde op grond van correspondentie tussen partijen in de veronderstelling dat Bouwbedrijf Jongen voornemens was de muur óp de erfgrens te bouwen. [gedaagde] heeft ter zitting aangegeven dat hij tegen de bouw van de muur op het perceel aan de [adres 1] geen bezwaar heeft. Hij verzette zich tegen de bouw van de muur, omdat hij veronderstelde dat deze deels op zijn perceel zou worden gebouwd en wilde dat zijn eigendomsrecht werd gerespecteerd. Ter zake van de fruitkisten merkt [gedaagde] op dat deze zich op zijn eigen perceel bevinden. Tot de bedrijfsactiviteiten die hij op zijn perceel mag uitoefenen, behoort ook de opslag van goederen. Hij mag de fruitkisten gelet op de bestemming van zijn perceel dus op zijn (gehele) perceel op elkaar stapelen, zo stelt [gedaagde] . Van onrechtmatig handelen dan wel hinder is volgens hem dan ook geen sprake.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Wat er ook zij van de stelling van [gedaagde] dat hij de kisten, gelet op de bestemming van zijn perceel, daarop mag plaatsten, dit neemt niet weg dat Bouwbedrijf Jongen er toe in staat moet worden gesteld de bouw van de muur te realiseren.
4.4.
Bouwbedrijf Jongen heeft gemotiveerd gesteld dat zij niet tot de bouw van de muur over kan gaan zolang de fruitkisten, zoals nu het geval is, evenwijdig aan de perceelgrens van de [adres 1] staan. Er moet om de fundering van de muur te bouwen een gleuf gegraven worden van ongeveer 80 cm diep en dat is niet mogelijk met de kisten zoals deze er nu staan. Het graven van een dergelijke gleuf zou ook gevaarlijk zijn met de kisten waar ze nu staan, nu deze als gevolg daarvan om zouden kunnen vallen. Aan een dergelijk gevaar kan zij haar werknemers niet blootstellen, aldus Bouwbedrijf Jongen. Dat het realiseren van de muur, zoals de fruitkisten nu zijn opgesteld, praktisch niet mogelijk is dan wel gevaar zou opleveren voor degenen die de bouwwerkzaamheden zouden uitvoeren, is door [gedaagde] niet weersproken. De aanwezigheid van de fruitkisten veroorzaakt gelet op het voorgaande naar het oordeel van de voorzieningenrechter onrechtmatige hinder. Bouwbedrijf Jongen heeft ter zitting aangegeven dat de werkzaamheden aan de muur ongeveer vier weken zullen duren. De voorzieningenrechter zal de vordering tot het verwijderen en verwijderd houden van de fruitkisten daarom toewijzen als na te melden. In dit verband hecht zij er aan om te vermelden dat de kisten, na verwijdering, ook niet door enig ander beletsel vervangen mogen worden. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.
het ladderrecht
4.5.
Bouwbedrijf Jongen heeft eveneens gevorderd om in staat te worden gesteld haar ladderrecht uit te oefenen. Om het voegwerk aan de muur uit te voeren zal Bouwbedrijf Jongen een steiger moeten plaatsen op het terrein van [gedaagde] , zo stelt zij.
4.6.
Nog los van de vraag omtrent een behoorlijke kennisgeving in de zin van art. 5:56 BW, heeft Bouwbedrijf Jongen in het geheel geen schadeloosstelling aangeboden, aldus [gedaagde] . Volgens [gedaagde] verkeert hij dan ook niet in verzuim daar waar het het ladderrecht betreft.
4.7.
Ingevolge art. 5:56 BW is, wanneer voor het verrichten van werkzaamheden aan een onroerende zaak noodzakelijk is dat tijdelijk van een andere onroerende zaak gebruik wordt gemaakt, de eigenaar van die zaak gehouden dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan.
4.8.
Niet in geschil is de noodzaak om het perceel van [gedaagde] te betreden en daarop een steiger te plaatsen om de muur te metselen. De werkzaamheden aan de muur zullen blijkens het door Bouwbedrijf Jongen ter zitting gestelde, zoals reeds overwogen, ongeveer vier weken duren. Dit komt de voorzieningenrechter niet voor als een onredelijk lange termijn. Het ter zitting door Bouwbedrijf Jongen omtrent de omvang en duur van de werkzaamheden aan de muur gestelde, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden aangemerkt als een behoorlijke kennisgeving in de zin van art. 5:56 BW, voor zover niet reeds eerder bij [gedaagde] bekend was wat die werkzaamheden in relatie tot zijn perceel zouden behelzen. Art. 5:56 BW schrijft weliswaar voor dat het gebruik van het perceel van de ander tegen schadeloosstelling dient te gebeuren, maar door [gedaagde] is geen reeds nu voorzienbare schade gesteld. Daarvan is de voorzieningenrechter ook niet gebleken. Bovendien vloeit de vergoeding van eventuele tijdens de uitvoering van de werkzaamheden ontstane schade van rechtswege voort uit art. 5:56 BW (juncto art. 6:95 BW), dan wel in ieder geval uit art. 6:162 BW. Dat er gewichtige redenen zijn op grond waarvan van hem niet kan worden gevergd dat Bouwbedrijf Jongen voor de duur van vier weken gebruik maakt van zijn perceel om de hierboven omschreven werkzaamheden aan de muur uit te voeren, is door [gedaagde] niet gesteld noch is daarvan gebleken. [gedaagde] kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gelet op het voorgaande, in redelijkheid niet weigeren Bouwbedrijf Jongen gedurende vier weken gebruik te laten maken van zijn perceel zoals hiervoor omschreven. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden.
4.9.
De voorzieningenrechter zal de vordering tot het verlenen van medewerking aan het ladderrecht, gelet op de uitkomst van de hiervoor gemaakte belangenafweging tussen partijen, toewijzen als na te melden
4.10.
[gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bouwbedrijf Jongen worden begroot op:
- dagvaarding € 81,99
- griffierecht 1.924,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 2.821,99

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart Bouwbedrijf Jongen niet-ontvankelijk in haar primaire vordering onder 3, zoals deze na vermeerdering van eis luidt,
5.2.
gebiedt [gedaagde] de fruitkisten binnen 24 uur na betekening van dit vonnis voor de duur van vier weken te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte zonder rechterlijke tussenkomst van een dwangsom van € 250,- voor elke dag, een dagdeel hieronder begrepen, dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 7.000,-,
5.3.
gebiedt [gedaagde] medewerking te verlenen dan wel Bouwbedrijf Jongen niet te beletten haar ladderrecht (art. 5:56 BW) uit te oefenen, in die zin dat zij gedurende vier weken na betekening van dit vonnis de benodigde werkzaamheden kan uitvoeren om de woning op te kunnen leveren, op straffe van verbeurte zonder rechterlijke tussenkomst van een dwangsom van € 250,- voor elke dag, een dagdeel hieronder begrepen, dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 7.000,-
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Bouwbedrijf Jongen tot op heden begroot op € 2.821,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 7 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag, met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CB