ECLI:NL:RBLIM:2017:10933

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
03/995006-12
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over vervolg strafzaken tegen verdachten van verduistering, valsheid in geschrifte en oplichting rondom zorggelden bij de Stichting Gehandicaptenzorg Limburg

Op 10 november 2017 vond een regiezitting plaats in de strafzaken tegen twee verdachten, beschuldigd van verduistering, valsheid in geschrifte en oplichting met betrekking tot zorggelden bij de Stichting Gehandicaptenzorg Limburg (SGL). De rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, oordeelde dat het recht op een eerlijk proces niet was geschonden en dat er geen reden was voor een niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie. De rechtbank besloot dat er nog twee getuigen gehoord moesten worden en dat stukken van vergaderingen van de Raad van Toezicht aan het dossier moesten worden toegevoegd. De rechtbank schorste het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd en droeg de rechter-commissaris op om verdere onderzoeksmaatregelen te treffen, waaronder het horen van getuigen en het toevoegen van relevante documenten aan het dossier.

De zaak werd behandeld met parketnummer 03/995006-12 en de rechtbank merkte op dat de ontvankelijkheid van de officier van justitie niet in twijfel werd getrokken, ondanks de argumenten van de verdediging over gebreken in het onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de verdediging onvoldoende bewijs had geleverd voor de stelling dat het onderzoek onterecht was uitgevoerd en dat de beschuldigingen ongegrond waren. De rechtbank verwierp het verzoek van de verdachte om haar zaak direct inhoudelijk te behandelen, omdat de zaken van de verdachte en de medeverdachte te veel met elkaar verweven waren. De rechtbank gaf aan dat de strafzaken binnen afzienbare tijd inhoudelijk behandeld zouden worden, en dat er geen reden was om aan te nemen dat dit jaren zou duren.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/995006-12
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van 10 november 2017
Tegenwoordig als:
rechters : mr. H. Dethmers, voorzitter, mr. C. Wapenaar en mr. C.M. Nollen,
officier van justitie : mr. J. van Vreeswijk,
griffier : mr. K.J.M. Voncken.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, gedagvaard als:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsman van de verdachte, mr. J.M.H. Römkens, advocaat kantoorhoudende te Maastricht, is eveneens niet ter terechtzitting verschenen.
De zaak wordt gelijktijdig behandeld met de ontnemingszaak tegen verdachte met parketnummer 03/995006-12 OWV.
Deze zaak wordt gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen
[medeverdachte] met het parketnummer 03/995005-12 en de ontnemingszaak tegen [medeverdachte] met parketnummer 03/995005-12 OWV.
Het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip waarin dit onderbroken werd op woensdag 8 november 2017 bevond.
Op 6 en 8 november 2017 hebben in dit onderzoek regiezittingen plaatsgevonden. Aangekondigd is dat op de zitting van vandaag alleen de beslissingen worden uitgesproken.
De raadsman heeft aangegeven vandaag niet te zullen verschijnen.
De voorzitter deelt de beslissingen mede.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
Verdachte heeft kort samengevat aangevoerd dat in haar geval, net als bij medeverdachte [medeverdachte] , een zeer gebrekkig onderzoek ten grondslag ligt aan de ten laste gelegde feiten, waardoor het recht op een eerlijk proces is geschonden. De raadsman van verdachte verwijst daarvoor naar wat hij als raadsman van medeverdachte [medeverdachte] in diens zaak naar voren heeft gebracht. De rechtbank beslist hierover hetzelfde als zij gedaan heeft in de zaak van de medeverdachte. In die zaak heeft de rechtbank als volgt overwogen:
Op zittingen van deze rechtbank van 6 en 8 november 2017 (waarvan afzonderlijk proces-verbaal is opgemaakt) heeft de verdediging primair een beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit. Subsidiair heeft de verdediging (mede) op basis van de in het ontvankelijkheidsverweer aangedragen argumenten nadere onderzoekshandelingen bepleit.
Het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring berust kort samengevat in de woorden van de rechtbank op het argument dat de wijze waarop het onderzoek is gevoerd, zodanige gebreken kent dat het recht op een eerlijk proces geschonden is. Dat komt volgens verdachte [medeverdachte] door het volgende:
In de aanvang van het onderzoek heeft de FIOD de Belastingdienst aangestuurd;
Daardoor had het boekenonderzoek van de Belastingdienst dat formeel gericht was op de [naam stichting] (verder: [naam stichting] ) en [naam BV] (verder: [naam BV] ) alleen maar tot doel verdachte te kunnen belasten;
Daardoor was de controlerend ambtenaar bevooroordeeld en stond de uitkomst van het belastingonderzoek bij [naam BV] al vast voordat het onderzoek begon;
In het belastingonderzoek van [naam BV] zijn aan verdachte geen vragen gesteld. Op basis van dit onderzoek is aan hem privé een aanslag voor de Inkomstenbelasting (IB) opgelegd zonder dat hij gehoord is;
Het onderzoek van de Belastingdienst is een slecht onderzoek dat niet is gebaseerd op feiten. De inspecteur heeft op basis van dit onderzoek verdachte aanvankelijk voor het gebruik van de zorgmanege belast voor een bedrag van anderhalf miljoen euro, dat recentelijk in rechte is gecorrigeerd tot 17.000 euro op jaarbasis, bij welke gelegenheid het boekenonderzoek als bestuurlijk onbehoorlijk is gekwalificeerd en de conclusies geen stand hebben gehouden. De FIOD heeft voortgeborduurd op onderzoeksresultaten waarvan is gebleken dat zij nergens op zijn gebaseerd. Door de naar aanleiding van het FIOD-onderzoek ontstane negatieve publiciteit (‘miljoenenfraude in de zorg’) waren veel getuigen niet bereid om nog in het voordeel van verdachte te verklaren;
Aan een aantal getuigen is daarenboven uitvoerig geciteerd uit de door controlerend ambtenaar [getuige 1] tegenover de FIOD afgelegde verklaring, welke verklaring niet is gebaseerd op juiste feiten, zoals al blijkt uit de gecorrigeerde aanslag IB;
Vragen die de verdediging aan getuigen bij de rechter-commissaris wilde stellen over de hierboven beschreven gang van zaken werden belet;
De FIOD heeft vanuit vooringenomenheid en tunnelvisie alleen die documenten gebruikt en aan het dossier toegevoegd die de beschuldigingen ondersteunen.
Naast voormelde door de verdediging gestelde gebreken heeft de verdediging gewezen op het feit dat de redelijke termijn in deze zaak inmiddels ruimschoots is overschreden.
De rechtbank zal deze argumenten per onderdeel bespreken en beoordelen.
Ad i. De aanleiding voor het strafrechtelijk onderzoek is in het procesdossier beschreven in hoofdstuk 2 (blz. 24-29) van het algehele overzichtsproces-verbaal (OPV). De rechtbank vat de beschreven gebeurtenissen voor zover hier van belang als volgt samen:
a.
Op 20 november 2008 meldt een medewerkster van het CZ-Zorgkantoor de FIOD een door CZ ontvangen signaal over fraude bij SGL. AWBZ-gelden zouden ten onrechte worden gebruikt voor de aankoop van een manege en warmbloedpaarden. CZ had begin 2007 (van een journalist) en begin 2008 (via de NZa) ook signalen gehad over fraude bij SGL;
b.
De FIOD onderzoekt daarop open bronnen over SGL, [naam stichting] en [naam BV] ;
c.
De FIOD doet op 25 november 2008 navraag bij de Belastingdienst en verneemt dat er van SGL over 2004 een summier controlerapport is, dat in 2007 iemand anoniem heeft gemeld dat SGL op formeel onjuiste gronden een manege zou exploiteren en dat er bij [naam BV] , die de manege zou exploiteren, nog geen boekenonderzoek is geweest.
d.
De FIOD ontvangt op 20 januari 2009 een (op dat moment) anonieme brief uit handen van de voorzitter van het RIEC [naam voorzitter] , onder andere over het uitbaten door [naam BV] van een manege met 44 paarden waarvan er maar één of twee door gehandicapten bereden konden worden. Dit zou tot stand zijn gekomen met geld van SGL. [medeverdachte] zou met geld van SGL op grote schaal onroerend goed hebben gekocht en kostbare kunstvoorwerpen die voorheen bij SGL hingen, in zijn huis hebben hangen.
e.
Na overleg tussen FIOD en Belastingdienst op 22 januari 2009 heeft, vanwege het op dat moment ontbreken van concrete verdenkingen, de Belastingdienst besloten een boekenonderzoek te doen bij SGL.
f.
De FIOD heeft op 8 maart 2010 bij de Belastingdienst geïnformeerd naar de bevindingen van het onderzoek. Daarbij bleek dat er geen voortgang in het boekenonderzoek zat, waarbij de Belastingdienst de indruk had dat het onderzoek door SGL onnodig werd vertraagd en opgehouden.
g.
Op 8 juni 2010 kwam er een anonieme brief, naar achteraf blijkt afkomstig van [getuige 2] , binnen bij deBelastingdienstover [naam BV] , die voor de Belastingdienst reden was om bij [naam BV] een boekenonderzoek in te stellen.
h.
Via [naam voorzitter] werd medio juni 2010 bekend dat [getuige 2] de schrijver was van de anonieme brief. De FIOD besluit vervolgens op 27 augustus 2010 in overleg met het Openbaar Ministerie, mede omdat het boekenonderzoek werd tegengewerkt, om [getuige 2] en [getuige 3] (de verkoper van de manege aan [naam stichting] ) te horen. Dit is op 2 en 23 september 2010 gebeurd. [getuige 2] doet tijdens zijn verhoor aangifte van valsheid in geschrifte en verduistering tegen [medeverdachte] .
i.
In november 2010 vond er een bijeenkomst plaats tussen OM, FIOD en Belastingdienst, waarbij door de (contactambtenaar van de) Belastingdienst informatie werd uitgewisseld met de FIOD.
j.
Het voorgaande leidde tot een verdenking in maart 2011. De zaak is daarop aangemeld in het Tripartite Overleg. Deze overleggen vonden plaats op 7 april 2011 en 9 juni 2011. In het overleg van 9 juni 2011 werd besloten tot het instellen van een strafrechtelijk onderzoek, waarna in oktober 2011 het onderzoeksteam Mustang werd gevormd.
Uit het OPV en de toelichting daarop van de officier van justitie op de zitting blijkt dat het trajecttotde vorming van het onderzoeksteam vanuit de FIOD (zie hier sub j) wordt begeleid door de zogenaamde afdeling Account van de FIOD. Deze onderzoekt meldingen en aanwijzingen en werkt ze eventueel uit tot verdenkingen. Dat onderzoek vindt plaats door onderzoek in openbare registers en op internet (zie hier sub b). Een van hun informatiebronnen is ook de Belastingdienst (zie hier sub c). Als er nog geen verdenking is, kan de Belastingdienst besluiten om een controle onderzoek te verrichten (zie hier sub e). De FIOD kan verzoeken om de bevindingen van dat onderzoek te ontvangen (zie hier sub f). De FIOD kan ook zelf personen horen (zie hier sub h). Los daarvan kan de Belastingdienst ook zelf aan de hand van meldingen (zie hier sub g) besluiten om een boekenonderzoek uit te voeren (zie hier sub g).
De toelichting door de officier van justitie dat de leden van het onderzoeksteam niet betrokken zijn geweest bij de vorming van de verdenking, wordt ondersteund door de verklaringen van de FIOD ambtenaren [naam FIOD ambtenaar 1] en [naam FIOD ambtenaar 2] dat zij pas vanaf oktober 2011 kennis krijgen van en betrokken raken bij dit onderzoek. Zij ontvangen dan het overzicht en de bevindingen van het Account-onderzoek en zetten hun eigen onderzoek daarop voort. Een van de vele onderzoekshandelingen die zij hebben gedaan, is het horen van [getuige 1] , die het boekenonderzoek bij [naam BV] heeft verricht. [getuige 1] beschrijft als getuige de aanleiding tot het boekenonderzoek bij [naam BV] (G03-01, blz. 2). Een van de vijf redenen voor dat onderzoek is de ‘klikbrief’ over misstanden bij [naam BV] (zie sub g).
De rechtbank is van oordeel dat de in het OPV beschreven gang van zaken helder en transparant is. Van aansturing door de FIOD van het door de Belastingdienst verrichte onderzoek blijkt niet uit het procesdossier.
Ad ii.
en
Ad iii. De stelling van verdachte dat het onderzoek van de Belastingdienst door de FIOD is gestuurd alleen maar tot doel had om hem te belasten, wordt door verdachte voornamelijk onderbouwd met de redenering dat als het onderzoek ‘eerlijk’ zou zijn uitgevoerd, gebleken zou zijn dat de beschuldigingen die er nu liggen, ongegrond zijn. Dat die beschuldigingen ongegrond zijn, blijkt volgens verdachte uit het gegeven dat zijn bijtelling IB inzake [naam BV] in rechte verminderd is van 1,5 miljoen euro naar 17 duizend euro.
Dat het onderzoek bij [naam BV] slechts met het doel zou zijn ingesteld om informatie te krijgen over [medeverdachte] en dat van dat onderzoek de vooringenomenheid afstraalt, wordt door de rechtbank niet herkend. Ook de stelling dat het conceptrapport van de Belastingdienst en de door [getuige 1] afgelegde verklaringen in het strafrechtelijke onderzoek alleen meningen bevatten, wordt door de rechtbank niet herkend. Verschillende kwesties die in het rapport van de Belastingdienst over [naam BV] worden beschreven, houden tijdens het FIOD onderzoek stand en waren voor de officier van justitie voldoende concreet om ten laste te leggen. Het betreft ernstige verdenkingen. Of, en in hoeverre die verdenkingen gegrond zijn, is onderwerp van onderhavige strafprocedure. In dat onderzoek zijn de bewijsmiddelen zoals deze zich in het procesdossier bevinden, leidend. Of, en in hoeverre aanslagen IB worden opgelegd en standhouden die verband houden met onderwerpen die ook ten laste zijn gelegd, is voor de rechtbank in deze strafzaak niet maatgevend, alleen al om de reden dat niet op basis van dezelfde stukken wordt geoordeeld. De rechtbank heeft verder ook geen kennis van de genoemde aanslagen IB en de procedures inzake de inkomstenbelasting van verdachte. Kortom, van ongeoorloofde sturing door de FIOD of een “geheim” onderzoek naar [medeverdachte] is niet gebleken en de (uitkomsten van de) procedures rondom de inkomstenbelasting van [medeverdachte] in privé hebben geen bewijswaarde in de strafrechtprocedure tegen hem.
Ad iv. In paragraaf 2.2 van het definitief rapport van onderzoek van de Belastingdienst bij [naam stichting] en [naam BV] van 15 maart 2013 (bijlage D-231) is het verloop van het onderzoek beschreven. Daaruit blijkt dat de Belastingdienst tijdens het onderzoek alleen gesproken heeft met de accountants en [verdachte] . [verdachte] gaf desgevraagd herhaaldelijk aan dat zij [naam BV] vertegenwoordigde en dat verdachte door haar geïnformeerd werd. Ten tijde van het eerste verhoor van [getuige 1] door de FIOD op 10 november 2011 was het boekenonderzoek nog niet afgerond. [getuige 1] verklaart tijdens dit verhoor dat de uitvoering van het onderzoek gekenmerkt wordt door grote vertraging in het aanleveren van gevraagde gegevens, annuleren van afspraken en opeenvolgende vakanties van personen die bij het onderzoek betrokken zijn. Het conceptrapport dateert van na het verhoor van [getuige 1] . Dit conceptrapport is blijkens de definitieve versie door verdachte becommentarieerd. Uit het in het rapport beschreven verloop van het onderzoek (2.2) blijkt verder dat verdachte op verschillende momenten in de gelegenheid is gesteld om (nader) te reageren. De rechtbank ziet dan ook geen grond voor de stelling van verdachte dat hij nooit de kans heeft gehad op het rapport van de Belastingdienst te reageren. Ter zitting heeft verdachte nog aangegeven dat hij zich bij de bespreking van zijn commentaar op het conceptrapport heeft laten vertegenwoordigen door adviseurs [naam adviseur 1] en [naam adviseur 2] , omdat [naam adviseur 2] hem gezegd zou hebben dat de Belastingdienst liever niet had dat hij bij dit gesprek aanwezig was. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de Belastingdienst een dergelijke mededeling zou hebben gedaan.
Ad v. Op de zitting heeft de verdediging toegelicht dat het openbaar ministerie in persberichten gesproken heeft over ‘miljoenenfraude’ en dat dit getuigen bang gemaakt heeft om nog in het voordeel van verdachte te getuigen. De rechtbank merkt allereerst op dat of en in hoeverre sprake is van strafbare gedragingen door verdachte onderwerp is van dit strafrechtelijk onderzoek. Voorts merkt de rechtbank op dat bij de waardering van getuigenbewijs altijd scherp gelet moet worden of en in hoeverre getuigen belang kunnen hebben om een eventueel eigen aandeel in vermeend onjuist handelen van een verdachte te ontkennen of te bagatelliseren.
Ad vi. De rechtbank merkt op dat het in het algemeen niet verkeerd is om getuigen te confronteren met bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van andere getuigen. Doorgaans gebeurt dit pas nadat de getuige zijn eigen verklaring heeft gegeven. Uit het dossier blijkt dat dit regelmatig op deze wijze is gebeurd. Verdachte heeft vooral moeite met het confronteren van getuigen met bevindingen uit het belastingonderzoek en/of de als getuige afgelegde verklaringen daarover door [getuige 1] , omdat hij de uitkomsten van dat onderzoek en de verklaringen van die getuige onjuist acht. De rechtbank acht echter de visie van verdachte op de juistheid van een bewijsmiddel niet dragend voor de toelaatbaarheid om een getuige met dat bewijsmiddel te confronteren. Of een getuige door (te vroege) confrontatie beïnvloed is in zijn verklaring en dit de betrouwbaarheid van diens getuigenverklaring aantast, kan onderwerp zijn van debat bij de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
Ad vii. Uit de overwegingen tot nog toe blijkt dat de rechtbank de bezwaren van verdachte over de aanvang van het onderzoek en de wijze waarop het is uitgevoerd, ongegrond vindt. Kleine onjuistheden en onvolkomenheden in onderzoek kunnen in verband met de te behandelen ten laste gelegde feiten worden gecorrigeerd of gesanctioneerd. De uitgangsgedachte van verdachte is echter dat het hele onderzoek tegen hem is opgezet en uitgevoerd met het enkele doel om hem te beschadigen en te belasten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de juistheid van die uitgangsgedachte. Heel veel door de verdediging gestelde vragen aan getuigen hadden tot doel om die uitgangsgedachte te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris om goede redenen die vragen heeft beperkt of belet.
Ad viii. De rechtbank zal bij de bespreking van de onderzoekswensen nader ingaan op de verzochte nadere stukken. Daaruit zal blijken dat de rechtbank van oordeel is dat toevoeging van extra stukken slechts beperkt nodig is.
Er zijn geen aanwijzingen dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren (ernstig) inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Overschrijding van de redelijke termijn in strafzaken kan niet leiden tot niet-ontvankelijkheid, maar hooguit tot strafvermindering.
Er is geen grond voor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie wegens vermeende ernstige gebreken in het (voor)onderzoek naar [medeverdachte] en dit geldt evenzeer in de zaak van verdachte [verdachte] .
Daarnaast heeft verdachte naar voren gebracht dat zij evident geen betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde feiten. Om deze redenen dient de officier van justitie niet-ontvankelijk te worden verklaard. Mocht de rechtbank het betoog over de niet-ontvankelijkheid verwerpen, verzoekt verdachte haar zaak inhoudelijk te behandelen. Zij heeft, anders dan de medeverdachte, geen onderzoekswensen en is van mening dat haar zaak eenvoudig te beoordelen is en wil daarom graag een inhoudelijke behandeling van haar strafzaak op een zo kort mogelijke termijn.
De rechtbank overweegt verder dat tijdens het onderzoek door de FIOD is gebleken van betrokkenheid van [verdachte] . Zij werkte in 2005 als secretaresse bij SGL, kreeg een relatie met [medeverdachte] , ging met hem samenwonen en werd per 9 april 2007 manager
back-office bij [naam BV] . Met ingang van 1 juli 2009 werd [verdachte] directeur van dit bedrijf. Het dossier bevat stukken vanaf 2007 waarin zij als beslissingsbevoegde namens [naam BV] tekent en verder zijn bij haar of op haar computeraccount documenten aangetroffen die onderdeel zijn geworden van hetgeen is opgenomen in de tenlastelegging. Gelet op deze omstandigheden verwerpt de rechtbank de stelling van verdachte [verdachte] dat zij “evident” geen enkele betrokkenheid had bij hetgeen aan haar ten laste is gelegd. Kortom, de rechtbank ziet geen grond voor niet-ontvankelijk verklaring van de officier van justitie.
Slotsom
De rechtbank wijst het verzoek tot niet-ontvankelijkheid af.
Verzoek tot inhoudelijke behandeling
De rechtbank verwerpt ook het verzoek van verdachte [verdachte] om haar strafzaak direct inhoudelijk te behandelen. De rechtbank acht de zaken van [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] te zeer met elkaar verweven om deze los van elkaar inhoudelijk te behandelen. Het gaat voor het overgrote deel om hetzelfde feitencomplex. Verder komen de strafbare feiten op de tenlastelegging van [verdachte] ook terug op die van medeverdachte [medeverdachte] . Het separaat behandelen van beide strafzaken is daarom niet wenselijk. Overigens is het de bedoeling van de rechtbank om de strafzaken binnen afzienbare tijd (voorjaar 2018) inhoudelijk te behandelen. Er is geen grond voor de verwachting van de raadsman van verdachte dat dit nog jaren zal gaan duren.
In de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] heeft de rechtbank voeging van stukken en het horen van een tweetal getuigen bevolen. De rechtbank bepaalt dat deze stukken ook in de zaak van [verdachte] moeten worden gevoegd en de nadere onderzoekshandelingen ook in de zaak van [verdachte] worden verricht.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting bevelen.
De rechtbank:
- beveelt de schorsing van het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd;
verwijzing r-c
- stelt de stukken in handen van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, nu het volgende onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, te weten het horen van:
o [getuige 4]
geboren op [geboortedatum 1]
domicilie kiezende bij SGL
Havikstraat 18
6135 ED Sittard
o [getuige 5]
geboren op [geboortedatum 2]
domicilie kiezend bij CZ Zorgkantoren
Ringbaan West 236
5000 LD Tilburg
opdracht aan de officier van justitie
- geeft opdracht aan de officier van justitie om het gespreksverslag dat [getuige 5] als getuige (G05-01, blz. 5 van 9) heeft overgelegd, aan het dossier toe te voegen ten behoeve van het verhoor van deze getuige bij de rechter-commissaris;
- geeft opdracht aan de officier van justitie alle agenda’s en bijlagen alsmede notulen en bijlagen van de vergaderingen van de Raad van Toezicht (RvT) van SGL over de jaren 2005 tot en met 2010 die het onderzoeksteam ter beschikking heeft gehad, aan het dossier toe te voegen.
oproepingen
- beveelt de oproeping van de verdachte tegen de datum en het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat en verstaat dat de raadsman afschrift van de oproeping van de verdachte zal ontvangen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door mr. H.H. Dethmers, voorzitter,
mr. C. Wapenaar en mr. C.M. Nollen, rechters, en mr. K.J.M. Voncken, griffier.