In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 8 november 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen de stichting Koninklijke Visio en een werkneemster. De werkneemster, die sinds 1994 in dienst was bij Visio, had zich op een onbehoorlijke manier uitgelaten over een collega, wat leidde tot een verstoorde arbeidsrelatie. Visio verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdelen e en g van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat de uitlatingen van de werkneemster, die als beledigend en oncollegiaal werden beschouwd, een redelijke grond voor ontbinding vormden. De werkneemster voerde verweer en vroeg om een billijke vergoeding, maar de kantonrechter wees dit verzoek af. De kantonrechter concludeerde dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kon worden met ingang van 1 januari 2018, en dat Visio een transitievergoeding van € 25.498,00 aan de werkneemster verschuldigd was. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.