ECLI:NL:RBLIM:2017:10804

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
03/700162-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere brandstichtingen en pogingen daartoe met toepassing van adolescentenstrafrecht

Op 7 november 2017 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 29 april 2017 meerdere brandstichtingen heeft gepleegd in de wijk Heugem te Maastricht. De verdachte, die 19 jaar oud was ten tijde van de feiten, heeft in de nacht van 28 op 29 april opzettelijk brand gesticht in verschillende woningen, waarbij hij open vuur in aanraking bracht met brandbare materialen zoals reclamefolders. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deels bekennend was en dat er sprake was van een specifiek gedragspatroon dat leidde tot de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van één van de ten laste gelegde feiten, maar achtte de overige feiten bewezen. De rechtbank heeft de toepassing van het adolescentenstrafrecht overwogen, gezien de leeftijd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een geestelijke stoornis en verslavingsproblematiek. De officier van justitie had een jeugddetentie van 720 dagen geëist, waarvan 603 dagen voorwaardelijk. De rechtbank heeft deze eis gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 720 dagen, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij enkele vorderingen zijn toegewezen en andere zijn afgewezen. De rechtbank heeft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700162-17
Tegenspraak
Verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2017
in de strafzaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
verblijvende: [adres 11] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 24 oktober 2017. De verdachte en zijn raadsman zijn ter terechtzitting verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte in de nacht van 28 op 29 april 2017 opzettelijk brand heeft gesticht in/aan diverse woningen en/of meermalen heeft geprobeerd om brand te stichten in/aan woningen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 8 primair ten laste gelegde feit. De overige aan de verdachte ten laste gelegde feiten kunnen volgens de officier van justitie worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 8 primair. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 8 primair ten laste gelegde. De verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
3.3.2
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
3.3.3
Bijzondere overwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 4, 5, 7, 8 subsidiair en 10
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte
zich schuldig heeft gemaakt aan deze ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten 3, 6 en 9 (schakelbewijs)
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is het toegestaan om bewijsmiddelen, die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede te gebruiken als bewijs voor andere - soortgelijke - strafbare feiten, mits uit die bewijsmiddelen blijkt van een specifiek gedragspatroon van de verdachte dat op essentiële punten overeenkomsten vertoont met de gang van zaken bij het te bewijzen feit.
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde feiten telkens brandstichtingen betreffen, dan wel pogingen daartoe. De verdachte heeft bekend dat hij de onder 1, 2, 4, 5, 7, 8 subsidiair en 10 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet uitsluit dat hij ook de onder 3, 6 en 9 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Hij kan zich van deze feiten echter niets herinneren.
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsmiddelen die het bewijs vormen voor het begaan van de feiten 1, 2, 4, 5, 7, 8 subsidiair en 10 blijkt van een patroon in het gedrag van de verdachte dat op essentiële punten overeenkomt met de feitelijke gang van zaken bij de onder 3, 6 en 9 ten laste gelegde feiten. Uit het onderzoek van de politie blijkt namelijk dat de dader van die laatstgenoemde feiten telkens brand heeft gesticht, dan wel heeft geprobeerd om brand te stichten in/aan een woning door open vuur in aanraking te brengen met (in plastic verpakte) reclamefolders en deze reclamefolders vervolgens in de brievenbus van de woning te stoppen, dan wel via de brievenbus de gordijnen van de betreffende woning in brand te steken. De rechtbank acht dit specifieke gedragspatroon redengevend voor het bewijs.
De rechtbank acht voor het (schakel)bewijs inzake de feiten 3, 6 en 9 verder redengevend
dat deze en de andere ten laste gelegde feiten binnen een kort tijdsbestek zijn gepleegd, te weten in de nacht van 28 op 29 april 2017. Ook zijn de plaatsen delict in elkaars nabijheid gelegen. Alle feiten zijn gepleegd in Heugem, de wijk waar de verdachte destijds woonachtig was.
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde feiten in meerdere opzichten (te weten: tijd, plaats en de wijze waarop de dader heeft gehandeld) een onmiskenbare samenhang vertonen. Uit het onderzoek van de politie zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die erop wijzen dat de onder 3, 6 en 9 tenlastegelegde brandstichtingen door een ander dan de verdachte zouden zijn gepleegd.
De rechtbank acht, gelet op hetgeen zij hiervoor heeft overwogen, bewezen dat de verdachte ook de onder 3, 6 en 9 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Dit oordeel is gegrond op de gebezigde bewijsmiddelen ter zake van de feiten 3, 6 en 9, alsmede op het schakelbewijs, bestaande uit de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring van de overige ten laste gelegde feiten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in de [adres 1] , door open vuur in aanraking te brengen met in plastic verpakte reclamefolders, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen en levensgevaar voor een zich in die woning bevindend persoon, te weten [benadeelde partij 1] , te duchten was;
2.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met in plastic verpakte reclamefolders, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen en levensgevaar voor zich in die woning bevindende personen, te weten o.a. [benadeelde partij 2] , te duchten was;
3.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de woning [adres 3] , met dat opzet in een brievenbus van die woning open vuur in aanraking heeft gebracht met een pakje vloeitjes en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres 4] , door open vuur in aanraking te brengen met reclamefolders, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen en levensgevaar voor zich in die woning bevindende personen, te weten o.a. [benadeelde partij 3] , te duchten was;
5.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan de woning [adres 5] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met op korte afstand van die woning staande kartonnen dozen met folders en daarvan gemeen gevaar voor die woning te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres 6] , door open vuur in aanraking te brengen met reclamefolders, ten gevolge
waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen en levensgevaar voor zich in die woning bevindende personen, te weten o.a. [benadeelde partij 4] , te duchten was;
7.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres 7] , door open vuur in aanraking te brengen met reclamefolders, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen en levensgevaar voor een zich in die woning bevindend persoon, te weten [benadeelde partij 5] , te duchten was;
8. ( subsidiair)
op 29 april 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de woning [adres 8] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met een reclamefolder en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [adres 9] , door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen te duchten was;
10.
op 29 april 2017, in de gemeente Maastricht, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in de woning [adres 10] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met reclamefolders en daarvan gemeen gevaar voor die woning en zich in die woning bevindende goederen, te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is.
Feit 2:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is.
Feit 3:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 4:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is.
Feit 5:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 6:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is.
Feit 7:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten is.
Feit 8 subsidiair:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 9:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 10:
poging tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapportage uitgebracht over de geestvermogens van
de verdachte. In dit rapport d.d. 17 juli 2017, leest de rechtbank onder meer het volgende.
Bij de verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van afhankelijkheid van cannabis. Ten tijde van het ten laste gelegde was de verdachte onder invloed van cannabis
en alcohol.
De persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte is bedreigd. Er zijn achterstanden in de autonomie, de identiteitsontwikkeling en de emotionele ontwikkeling. Deze achterstanden leidden ertoe dat verdachte ten tijde van het ten laste gelede zijn spanningen en negatieve emoties, die hun oorsprong vinden in het verleden, moeilijk kon hanteren.
De spanningen en negatieve emoties droegen eraan bij dat de verdachte terugviel in het gebruik van cannabis en het gebruik van alcohol. De verdachte geraakte daardoor in een toestand van depersonalisatie, waarbij hij zichzelf als onecht of als niet zichzelf beleefde.
De brandstichtingen kunnen worden opgevat als een vorm van acting out van spanningen
en (negatieve) emoties waarop verdachte door de invloed van cannabis en alcohol minder controle had.
De psycholoog adviseert om de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank begrijpt, gelet op de daarvoor in voornoemd rapport gegeven gronden, de conclusie van de psycholoog dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate kunnen worden toegerekend aan de verdachte. De rechtbank neemt deze conclusie dan ook over.
De verdachte is overigens wel strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid
die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, gelet op de persoon van de verdachte, zoals beschreven in de rapporten van de reclassering en de psycholoog, gevorderd het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 720 dagen, waarvan 603 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijke deel van de straf de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de persoon van de verdachte, verzocht het jeugdstrafrecht toe
te passen.
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op
te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds
in voorarrest heeft doorgebracht. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van
de rechtbank ten aanzien van de duur van de op te leggen voorwaardelijke straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft in de nacht van 29 april 2017 brand gesticht c.q. geprobeerd om brand
te stichten in tien verschillende woningen in de wijk Heugem te Maastricht. De wijk waar
hij destijds zelf woonde. Dit zijn zeer ernstige feiten. De verdachte heeft, onder invloed van alcohol en drugs, een spoor van vernieling achtergelaten. Hij heeft daarbij telkens op min of meer dezelfde wijze gehandeld. De verdachte heeft reclamefolders of andere brandbare stoffen in de brievenbus of bij de voordeur van de woningen geplaatst en die folders/brandbare stoffen in brand gestoken.
Dat de gevolgen van de brandstichtingen relatief beperkt zijn gebleven, is louter te danken aan het feit dat de branden tijdig zijn opgemerkt en geblust of doordat het vuur uiteindelijk vanzelf is gedoofd. De beperkte gevolgen van de brandstichtingen zijn niet te danken aan de verdachte. Integendeel, bij een van de brandstichtingen heeft de verdachte, omdat hij vond dat de folders niet voldoende brandden, de folders verplaatst, zodat het vuur meer vat kreeg. Indien de branden zich verder hadden ontwikkeld, hadden de gevolgen voor sommige bewoners - die lagen te slapen op de eerste etage van de woning en door de brand op de begane grond geen vluchtmogelijkheden hadden - desastreus kunnen zijn.
De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen veel materiële schade veroorzaakt, maar ook gevoelens van angst en onrust teweeg gebracht bij de slachtoffers en de omwonenden.
Dat sommige slachtoffers nog altijd last hebben van de gevolgen van de brandstichting is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen.
De rechtbank kan op grond van het bepaalde in artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, indien zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, het jeugdstrafrecht toepassen bij een verdachte die ouder
is dan 18 jaar en niet ouder dan 23 jaar. De verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten 19 jaar oud.
De psycholoog adviseert in zijn rapportage om de verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht. Dit omdat een pedagogische aanpak van de verdachte, een gezinsgerichte hulpverlening en continuering van de scholing van de verdachte noodzakelijk zijn om aan
de verslavingsproblemen en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling van de verdachte
te kunnen werken. Dit advies wordt onderschreven door de reclassering.
De rechtbank kan zich verenigen met het advies van de psycholoog en de reclassering. De rechtbank zal dit advies dan ook volgen en aan de verdachte een straf uit het jeugdstrafrecht opleggen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte openheid van zaken gegeven en inzicht getoond in de de onjuistheid van zijn handelen. Ook heeft de verdachte - in het bijzijn van een aantal van de slachtoffers - spijt betuigd. De rechtbank houdt daar rekening mee bij de strafoplegging.
Ook houdt de rechtbank ten gunste van de verdachte rekening met de omstandigheid dat de bewezenverklaarde feiten, zoals hiervoor onder punt 5 is overwogen, in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend, alsmede met het feit dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank is, gelet op ernst van de feiten, van oordeel dat oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie in beginsel de enige passende straf is. In dit geval ziet de rechtbank echter aanleiding - zoals ook door de officier van justitie geëist - om een fors
deel van deze vrijheidsstraf voorwaardelijk op te leggen. Daarbij heeft de rechtbank
in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is enkele maanden geleden geschorst uit de voorlopige hechtenis. Hij wordt sindsdien zeer intensief begeleid door de jeugdreclassering. De verdachte neemt deel aan
het traject ITB-HKA [1] . Daarnaast gelden als voorwaarden dat de verdachte zich moet laten behandelen voor zijn drugsverslaving, dat hij geen verdovende middelen en alcohol mag gebruiken en dat hij niet in de wijk Heugem mag komen. Dit locatieverbod wordt door
de reclassering gecontroleerd door middel van elektronisch toezicht.
Uit de reclasseringsrapportage van 19 oktober 2017 blijkt dat het hulpverleningstraject
tot op heden goed verloopt. De verdachte houdt zich aan de gestelde voorwaarden en hij heeft ook zelf ter terechtzitting aangegeven dat hij baat heeft bij de hulp die hij krijgt van
de jeugdreclassering. Hij is dan ook gemotiveerd om dit traject voort te zetten. Oplegging van een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie zou het hulpverleningstraject, dat is opgestart in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en tot doel heeft om
de kans op herhaling te verkleinen en de persoonlijke ontwikkeling van de verdachte te verbeteren, doorkruisen. De rechtbank acht dat niet wenselijk en zal aan de verdachte
daarom geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
De rechtbank acht, alles afwegende, de door de officier van justitie gevorderde straf, een passende straf. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 720 dagen, waarvan 603 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van de straf zal de rechtbank na te melden (algemene en bijzondere) voorwaarden verbinden. Met de oplegging van deze straf wordt enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ten slotte zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis opheffen.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 1.425,- ter zake
van feit 2.
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] vordert een schadevergoeding van € 400,- ter zake
van feit 5.
De benadeelde partij [benadeelde partij 7] vordert een schadevergoeding van € 700,- ter
zake van feit 5.
De benadeelde partij [benadeelde partij 8] vordert een schadevergoeding van € 525,- ter zake
van feit 5.
De benadeelde partij [benadeelde partij 5] vordert een schadevergoeding van € 10.510,- ter zake van feit 7.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] volledig toewijsbaar zijn, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 6] moet volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat de opgevoerde schade geen rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
De vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 2] zijn volgens
de officier van justitie toewijsbaar tot een bedrag van respectievelijk € 525,- en € 6.050,-,
te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partijen dienen voor het overige
niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vordering.
De officier van justitie heeft ten slotte verzocht, in geval van (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van de benadeelden, aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]
De raadsman heeft aangevoerd dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] onvoldoende hebben onderbouwd dat zij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade hebben geleden in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Deze vorderingen moet daarom worden afgewezen.
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij 5]
De raadsman heeft de schade die de benadeelde heeft geleden als gevolg van de betaling van het eigen risico, niet betwist.
De raadsman heeft evenmin betwist dat de benadeelde immateriële schade heeft geleden, maar het gevorderde bedrag is volgens de raadsman, gelet op de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegekend, aan de hoge kant. De raadsman stelt dat vergoeding van € 500,- wegens de geleden immateriële schade, redelijk en billijk is.
De raadsman heeft bepleit dat de behandeling van de overige door de benadeelde opgevoerde schadeposten een onevenredige belasting opleveren voor het strafproces. De benadeelde moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van de vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8]
Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat de benadeelde partijen last en hinder hebben ondervonden van de brandstichtingen, in de vorm van gevoelens van angst
en onveiligheid. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van aantasting in de persoon zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvoor is immers nodig dat sprake is van geestelijk letsel, dan wel van een zeer ernstige inbreuk op de integriteit van zijn persoon.
De rechtbank stelt vast dat de immateriële schade, behoudens een algemene weergave van
de gevolgen, door de benadeelde partijen niet is onderbouwd met enig stuk van overtuiging. Ook anderszins is niet gebleken dat sprake is geweest van dergelijk letsel of een inbreuk op de integriteit van de persoon van de benadeelden. Dat betekent dat de rechtbank, hoewel zij zich kan voorstellen dat de gebeurtenissen voor de slachtoffers zeer angstaanjagend zijn geweest, de vorderingen zal afwijzen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5]
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 5] zo omvangrijk en ingewikkeld is, dat deze niet eenvoudig van aard is en de behandeling daarvan een onevenredige belasting oplevert van het strafgeding. De benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 77x, 77y, 77z, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder
8 primairten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder punt
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder punt
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot
een jeugddetentie van
720 dagen, waarvan 603 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
  • stelt voorts als
  • gedurende de proeftijd meewerkt aan de jeugdreclasseringsmaatregel Toezicht en Begeleiding, waarbij de eerste zes maanden in de vorm van een ITB HKA traject;
  • zich tijdens de proeftijd laat behandelen door een door Bureau Jeugdzorg Limburg nader te bepalen instantie (voor verslavingsproblematiek, behandeling gericht op traumaverwerking, ego-ondersteunende behandeling en systematische begeleiding), waarbij de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven. Als de reclassering dat noodzakelijk acht, wordt de veroordeelde verplicht tot een korte klinische opname van maximaal zeven weken, waarbij de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens
de instelling/behandelaar worden gegeven;
  • geen alcohol en cannabis mag gebruiken en zal meewerken aan middelencontroles, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk vindt;
  • zich niet mag bevinden in de wijk Heugem te Maastricht, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht (op dit locatieverbod kan een uitzondering worden gemaakt indien de veroordeelde in overleg met de jeugdreclasseringswerker zijn moeder, die binnen dit gebied woont, mag bezoeken);
  • verblijft bij zijn vader, op het adres: [adres 11] , zolang de reclassering dit gedurende proeftijd noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan het elektronisch toezicht dat reeds is aangesloten op 24 augustus 2017 en zich hierbij zal houden aan de aanwijzingen en de richtlijnen van de reclassering, zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
-
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partijen
- wijst af de vorderingen van de benadeelde partijen
[benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 6] ,
[benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8];
- veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten, door de verdachte ter verdediging
tegen de vorderingen gemaakt, begroot tot heden op nihil.
- verklaart de benadeelde partij
[benadeelde partij 5]niet-ontvankelijk in de vordering
en bepaalt dat zij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen
de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. M.M. Beije en
mr. G.L.A.M. van Doveren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en
is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 november 2017.
Buiten staat
Mr. G.L.A.M. van Doveren is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de [adres 1] , door open vuur in aanraking te brengen met in plastic verpakte reclamefolders, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die woning en/of zich in die woning bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning
bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een zich in die woning bevindend persoon, te weten [benadeelde partij 1] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met in plastic verpakte reclamefolders, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die woning en/of zich in die woning bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning
bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen, te weten o.a. [benadeelde partij 2] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan de woning [adres 3] , met dat opzet in een brievenbus van die woning open vuur in aanraking heeft gebracht met een pakje vloeitjes, althans met een brandbare stof en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die
woning bevindende personen, te weten o.a. [benadeelde partij 9] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [adres 4] , door open vuur in aanraking te brengen met reclamefolders, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die woning en/of zich in die woning bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen, te weten o.a. [benadeelde partij 3] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
5.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan de woning [adres 5] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met (een) op korte afstand van die woning staande kartonnen doos/dozen met folders, althans met een brandbare stof en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor zich in die woning bevindende personen, te weten o.a. [benadeelde partij 8] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [adres 6] , door open vuur in aanraking te brengen met reclamefolders, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die woning en/of zich in die woning bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan
en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen, te weten o.a. [benadeelde partij 4] ,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
7.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [adres 7] , door open vuur in aanraking te brengen met reclamefolders, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die woning en/of zich in die woning bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een zich in die woning bevindend persoon, te weten [benadeelde partij 5]
, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
8.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [adres 8] , door open vuur in aanraking te brengen met (een) reclamefolder(s), althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die woning en/of zich in die woning bevindende goederen geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een zich in die woning bevindend persoon, te weten [benadeelde partij 10] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander
of anderen te duchten was;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan de woning [adres 8] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met (een) reclamefolder(s), althans met een brandbare stof en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel een voor zich in die woning bevindend persoon, te weten [benadeelde partij 10] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
9.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning [adres 9] , door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen, te weten
o.a. [benadeelde partij 11] , in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
10.
hij op of omstreeks 29 april 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan de woning [adres 10] , met dat opzet open vuur in aanraking heeft gebracht met (een) reclamefolder(s), althans met een brandbare stof en daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of zich in die woning bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voetnoten

1.Een maatregel waarbij de verdachte intensief wordt begeleid door de jeugdreclassering, er bindende afspraken worden gemaakt en waarbij strenge controle is op de gemaakte afspraken. De begeleiding is erop gericht om de kans op herhaling (recidive) te verkleinen en om de ontwikkeling van de jeugdige te verbeteren.