ECLI:NL:RBLIM:2017:10757

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
C/03/241893 / JE RK 17-2354
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 november 2017 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg tot uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige 1] bij de vader. De kinderrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 1] zodanig zijn dat uithuisplaatsing noodzakelijk is. De moeder van [minderjarige 1] heeft aangegeven dat zij het niet eens is met het verzoek en dat zij door de hulpverlening slecht behandeld wordt. De vader steunt het verzoek van de GI, maar er zijn zorgen over de communicatie tussen de ouders en de mogelijkheid van een vechtscheiding. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er positieve ontwikkelingen zijn in de situatie van [minderjarige 1], zoals zijn schoolprestaties en sociale contacten. De rechtbank concludeert dat een uithuisplaatsing bij de vader niet in het belang van [minderjarige 1] zou zijn, gezien de onduidelijkheid over de communicatie tussen de ouders en de risico's van een vechtscheiding. De kinderrechter heeft daarom besloten dat een neutrale plek, zoals een pleeggezin, de voorkeur heeft boven een plaatsing bij de vader.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens: C/03/241893 / JE RK 17-2354
Datum uitspraak: 7 november 2017

Beschikking afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

De gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Roermond,
betreffende de minderjarige

[minderjarige 1], geboren op [2004] te [geboorteplaats],

hierna te noemen [minderjarige 1],
vertrouwenspersoon: mr. N.Th.G. Keulers, kantoorhoudende te Heerlen
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1], hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats],
en
[belanghebbende 2], hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 16 oktober 2017, ingekomen bij de griffie op 17 oktober 2017.
Op 3 november 2017 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [minderjarige 1], bijgestaan door zijn vertrouwenspersoon mr. Keulers
- de moeder,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI.

De feiten

Het gezag over [minderjarige 1] wordt uitgeoefend door de ouders.
[minderjarige 1] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 13 juni 2014 is [minderjarige 1] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd en thans geldig tot 13 juni 2018.

Het verzoek en het verweer

De GI verzoekt, na wijziging ter zitting, een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de vader met gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de GI in het verzoekschrift dat er onverminderd veel zorgen bestaan omtrent de opvoedingssituatie van [minderjarige 1]. De moeder laat geen hulpverlening meer toe waardoor er geen zicht bestaat op het opvoedingsklimaat van [minderjarige 1]. De hulpverlening (GTB) is reeds gestopt omdat zij na drie jaar geen verschil zien en niet meer binnenkomen. De basale hygiëne in huis is onvoldoende. [minderjarige 1] blijft stress houden en er is geen vooruitgang in zijn eigen persoonlijke ontwikkeling. [minderjarige 1] is veerkrachtig en zijn cognitieve ontwikkeling verloopt goed, dit houdt hem op de been. Zijn sociaal-emotionele ontwikkeling verloopt evenwel niet naar behoren. Daarnaast is hij op veel vlakken beschadigd. De moeder is onvoldoende in staat om [minderjarige 1] een veilige leefomgeving te bieden en haar eigen persoonlijke problematiek lijkt de gezinssituatie te overschaduwen. De moeder is fysiek en psychisch onvoldoende beschikbaar voor [minderjarige 1]. Ter zitting heeft de GI het verzoek gewijzigd en verzocht om de uithuisplaatsing in het netwerk bij de vader te gelasten. Toen [minderjarige 2] ook nog bij de moeder en [minderjarige 1] woonde, is de pedagogische onmacht van de moeder duidelijk geworden. Met de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] - een jaar geleden - was de hoop dat met de rust in de thuissituatie er meer zicht op de situatie van [minderjarige 1] zou komen. Duidelijk is geworden dat de moeder door haar persoonlijke problematiek overvraagd is, hulpverlening in huis te veel vindt en voor haarzelf hulp heeft afgehouden omdat zij vindt dat het eerst met de kinderen goed moet gaan. De GI heeft heel veel zorgen over de situatie thuis omdat de moeder het ene moment een vrolijke actieve moeder is en het andere moment een deprimerende indruk maakt en geen zaken thuis meer regelt. Dat heeft invloed op [minderjarige 1]. Het ene moment is hij vrolijk en het andere moment wordt een klagende en zielige [minderjarige 1] gezien. Hij wordt daardoor beperkt in zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid. Over de ziekte van [minderjarige 1] zijn de meningen onder de artsen verdeeld. Volgens de dermatoloog kan het liggen aan het ontbrekende dag/nachtritme van [minderjarige 1], de stress door de ontoereikende thuissituatie en de ongezonde voeding die al jaren bij hem speelt. De GI gunt het [minderjarige 1] dat hij rust, regelmaat en een vaste structuur in de thuissituatie krijgt. Tegelijkertijd heeft de moeder tijd nodig om bij te tanken en met de psychiater - waarnaar zij is verwezen - te werken aan haar persoonlijke problematiek. De zorgen over [minderjarige 1] en het feit dat de moeder geen zelfinzicht heeft, pedagogisch onmachtig is en de hulpverlening (GTB) heeft stopgezet, maakt dat het volgens de GI noodzakelijk is dat [minderjarige 1] uit huis wordt geplaatst.
De moeder heeft aangegeven dat zij het niet eens is met het verzoek van de GI. De moeder vindt dat zij door de hulpverlening slecht behandeld wordt. De mensen die in huis komen zijn voortdurend negatief. De moeder geeft aan dat zij tegen de hulpverlening bepaalde dingen zegt, maar dat deze andere dingen op papier zet. Daarom vertrouwt zij de hulpverlening niet meer, reden waarom zij hetgeen er thuis door de hulpverlening wordt gezegd met een recorder opneemt (de moeder heeft tijdens de zitting de recorder voor haar liggen en wijst de rechtbank erop dat deze hetgeen is opgenomen kan afluisteren).
De moeder heeft desgevraagd aangegeven dat het op en af met haar gaat. [minderjarige 1] mag geen verdriet meer hebben. Zijn kaalheid is voor hem het ergste. De moeder vindt het niet goed dat [minderjarige 1] bij zijn vader wordt geplaatst. De vader is geen goede vader voor de kinderen. Hij heeft de kinderen al eerder bij haar achtergelaten. De moeder vindt het wel goed dat [minderjarige 1] bij zijn vader komt in het kader van de omgang tussen beiden. De moeder heeft een probleem met de leugens van de vader, die zouden met een leugendetector moeten worden onderzocht.
De vader is het eens met het verzoek van de GI. [minderjarige 1] is in het verleden ruim vijf jaar bij de vader geweest. De moeder had toen de kinderen tegen de vader opgezet. De vader heeft daarom besloten om de moeder een kans te geven om zelf voor de kinderen te zorgen. Gebleken is dat de moeder dat niet kan: [minderjarige 2] is uithuis geplaatst en [minderjarige 1] is kaal geworden. Dat laat volgens de vader zien dat de moeder het niet kan. Bij de vader zijn vergelijkbare zorgen nooit geweest. De vader houdt van [minderjarige 1] en wil er voor hem zijn. Hij heeft nu evenwel weinig contact met [minderjarige 1] omdat de moeder dat niet goed vindt. Eens per maand spreekt hij met [minderjarige 1] af en spreken ze elkaar bijvoorbeeld in de auto van vader of op een plek waar ze dan samen naar toe gaan. De vader geeft aan dat de moeder de omgang met [minderjarige 1] alleen goed vindt als de vader leuke dingen met zijn zoon doet. De vader heeft [minderjarige 1] in het afgelopen weekend mee naar huis genomen. [minderjarige 1] is blijven logeren van zaterdag op zondag. [minderjarige 1] probeert iedereen wijs te maken dat hij het geweldig vindt bij zijn moeder. Volgens de vader heeft [minderjarige 1] echter enkel medelijden met zijn moeder, waarom hij dan ook bij haar wil blijven wonen. De vader geeft aan dat hij met zijn partner in Duitsland is gescreend en is “goedgekeurd” als pleeggezin door de instanties en aan [minderjarige 1] dan ook een goede opvoedingsomgeving kan bieden.
[minderjarige 1] geeft zelf en middels zijn vertrouwenspersoon het volgende aan. Het gaat goed op de middelbare school waar hij dit schooljaar is gestart. Hij gaat op de fiets naar school en rijdt ook op de fiets weer naar huis. Hij heeft contact met meerdere vrienden en één daarvan komt ook wel eens thuis over de vloer. Na school maakt hij steevast zijn huiswerk. Hij heeft enige tijd een diëtiste die door zijn moeder is geregeld. Het eetpatroon is daardoor gewijzigd. [minderjarige 1] laat de suikers staan en eet meer en regelmatig groenten. De diëtiste heeft een allergie bij hem vastgesteld. Op dat punt werd hij eerder door de GI niet geloofd. Hij computert veel minder en gaat nu rond 22.00 - 22.30 uur naar bed en niet meer om 0.00 uur. [minderjarige 1] is bezig met een nieuwe pruik te regelen omdat hij niet graag kaal is. [minderjarige 1] draagt een pet en houdt die tijdens het gesprek met de kinderrechter ook liever op. De dermatoloog heeft hem niet van de kaalheid af kunnen helpen omdat de voorgeschreven zalf een allergigische reactie gaf waardoor zijn immuunsysteem werd opgestart en zijn haren uitvielen. Hij heeft in de klas verteld dat hij kaal is omdat zijn immuunsysteem niet werkt: zijn lichaam ziet haren als ziektecellen en stoot ze af. [minderjarige 1] wil niet bij zijn vader wonen en na een schorsing van de zitting heeft hij dat aangepaste verzoek met zijn vertrouwenspersoon kunnen bespreken. Daarna heeft [minderjarige 1] bij de kinderrechter verteld dat hij liever bij een vriendin van zijn moeder wil wonen omdat dat dichterbij zijn moeder en de school is. Het was vorig weekend leuk bij zijn vader maar [minderjarige 1] had het gevoel dat zijn vader alleen om de zaak van vandaag in het weekend heeft willen laten zien dat het bij hem leuk is. De vertrouwenspersoon heeft ondermeer aangegeven dat het niet verstandig is om [minderjarige 1] bij zijn vader te plaatsen omdat in het verleden sprake is geweest van een vechtscheiding tussen de ouders. De communicatie tussen partijen loopt nog steeds niet. De situatie zou tussen de ouders zo weer kunnen escaleren en dat vindt steun in hetgeen tijdens de zitting door de ouders over elkaar wordt gezegd. Een plaatsing bij de andere ouder lijkt dan niet in het belang van [minderjarige 1].

De beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat aan de advocaat van [minderjarige 1] ter zitting ruimte is gegeven om als zodanig op te treden. Daarmee is niet gezegd dat [minderjarige 1] - hoewel belanghebbende in deze procedure - ook procesrechtelijk gezien bekwaam is om in rechte op te treden en zich door een advocaat te laten bijstaan. De advocaat van [minderjarige 1] heeft op dat punt ook niets verzocht en evenmin een bepaald standpunt ingenomen. Hieromtrent mag geen onduidelijkheid bestaan. Voor deze procedure zijn het de ouders van de minderjarige die in rechte voor hem optreden.
Anders dan bijvoorbeeld voor de gesloten uithuisplaatsing (artikel 6.1.1. lid 2 van de Jeugdwet) is voor het te beoordelen verzoek van de GI niet in de wet bepaald dat een uitzondering geldt op de hoofdregel dat [minderjarige 1] niet bekwaam is om in rechte op te treden.
Dat betekent dat zijn advocaat voor de beslissing in deze zaak als vertrouwenspersoon wordt aangemerkt zodat, in het belang van [minderjarige 1], wel rekening kan worden gehouden met hetgeen door hem voor [minderjarige 1] naar voren is gebracht. [minderjarige 1] heeft derhalve geen mogelijkheid om zelfstandig in appel te gaan tegen de onderhavige beschikking van de rechtbank.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De kinderrechter is tot de conclusie gekomen dat het verzoek van de GI moet worden afgewezen. Het is niet voldoende aannemelijk geworden dat de zorgen omtrent [minderjarige 1]’ ontwikkeling (bedreigingen) zodanig zijn dat het noodzakelijk is om hem thans uit huis te plaatsen. De GI heeft niet bestreden dat de door de moeder en [minderjarige 1] naar voren gebrachte positieve ontwikkelingen in de afgelopen maanden over de school, de voeding, het dag/nachtritme en de contacten met vrienden van [minderjarige 1] niet juist zouden zijn. De GI heeft bij de school weliswaar navraag gedaan naar de stand van zaken maar geen tijdige reactie van de school gekregen. Dit terwijl met het oog op het ingrijpende karakter van het verzoek de GI alles in het werk had moeten stellen (eventueel persoonlijk op school langs gaan) om uit de bron van school objectieve informatie te krijgen over de ontwikkelingen van [minderjarige 1] op zijn nieuwe school. Datzelfde geldt voor het krijgen van objectieve informatie van de huisarts en diëtiste van [minderjarige 1]. Waar de GI zelf heeft aangegeven dat over de oorzaak van de kaalheid van [minderjarige 1] de medici verdeeld zijn, kan thans niet worden aangenomen dat die kaalheid is terug te voeren op de jarenlange stress bij [minderjarige 1] die weer zou zijn terug te voeren op de ontoereikende situatie thuis en de persoonlijke problematiek van de moeder. [minderjarige 1] geeft de indruk dat hij zijn auto-immuunziekte heeft geaccepteerd en ook op school en onder zijn vrienden op tafel heeft gelegd en daarmee bespreekbaar heeft gemaakt. De kracht die [minderjarige 1] laat zien, is opmerkelijk en laat zien dat hij, zoals de GI heeft gesteld, over gezonde veerkracht kijkt te beschikken. Tegelijkertijd is hij actief op zoek naar een oplossing voor zijn kaalheid en vertelt hij daarover frank en vrij aan de kinderrechter. De optelsom van deze positieve ontwikkelingen maakt dat niet kan worden gezegd dat de zorgen over [minderjarige 1] thans zodanig zijn dat een ingrijpende maatregel als een uithuisplaatsing zou moeten worden overwogen. Bij dit alles komt nog het volgende. Zo een uithuisplaatsing zou moeten worden overwogen, zijn er te veel twijfels bij de rechtbank of de uithuisplaatsing bij de vader tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige 1]. Tijdens de zitting is het beeld ontstaan dat er in de voorbije jaren geen communicatie tussen deze ouders is geweest en de ouders elkaar ook thans niet kunnen respecteren. Er is gerede kans dat door die uithuisplaatsing de sluimerende vechtscheiding wordt aangewakkerd. Dat is voor [minderjarige 1] een absoluut ongewenste situatie (hij heeft belang bij vrij contact met zijn moeder én vader) maar waarschijnlijk niet af te wenden omdat van de ouders vooralsnog niet te verwachten is dat zij in de vastgeroeste situatie verandering kunnen brengen en het belang van [minderjarige 1] voorop kunnen stellen. Dus hoezeer een netwerkplaatsing ook zoveel mogelijk voor de minderjarige moet worden nagestreefd, helaas is deze niet altijd haalbaar en in het belang van de minderjarige. Zo ook hier. Dat leidt er vooralsnog toe dat eerder een neutrale plek voor [minderjarige 1] bij voorkeur in een pleeggezin in de directe omgeving van zijn school en ouders de voorkeur zou verdienen (boven een plaatsing bij zijn vader) zo zou worden geconcludeerd dat de huidige plek bij moeder hem niet kan bieden hetgeen hij absoluut nodig heeft voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van S.C. Leinders als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch