ECLI:NL:RBLIM:2017:10734

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
4940312 cv expl 16-3472
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding wegens elektriciteitsdiefstal met rechterlijk vermoeden van eerdere oogsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 8 november 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Enexis B.V. en een gedaagde partij, die wordt beschuldigd van elektriciteitsdiefstal. De vordering van Enexis is grotendeels toegewezen. De zaak draait om het vermoeden dat de gedaagde partij sinds 5 november 2008 elektriciteit heeft ontvreemd voor een hennepplantage, waarbij 22 eerdere oogsten zouden hebben plaatsgevonden. De gedaagde partij is in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren, maar slaagde hier niet volledig in. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij niet in staat is geweest om het rechterlijk vermoeden te weerleggen. De kantonrechter heeft de startdatum van de stroomdiefstal vastgesteld op 1 oktober 2009, in plaats van de eerder genoemde 5 november 2008. De vordering van Enexis is berekend op basis van het geschatte verbruik en de kosten die zijn gemaakt in verband met de illegale aftakking van elektriciteit. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 19.042,74, vermeerderd met wettelijke rente, en is ook veroordeeld in de proceskosten van Enexis, die zijn begroot op € 3.423,39. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 4940312 \ CV EXPL 16-3472
Vonnis van de kantonrechter van 8 november 2017
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ENEXIS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
eisende partij,
verder te noemen Enexis,
gemachtigde mr. L.J.W. Eydems,
tegen:
[gedaagde partij],
wonend [adres gedaagde partij] ,
[woonplaats gedaagde partij] ,
gedaagde partij,
verder te noemen [gedaagde partij] ,
gemachtigde mr. D. Dronkers.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 oktober 2016;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 januari 2017;
  • de akte uitlating na enquête tevens houdende akte aanbrengen producties zijdens Enexis;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 juli 2017;
  • de conclusie na enquête zijdens [gedaagde partij] ;
  • de conclusie na enquête zijdens Enexis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis is [gedaagde partij] toegestaan tegenbewijs te leveren van het rechterlijk vermoeden dat de elektriciteitsfraude is aangevangen op 5 november 2008 en er voorafgaand aan de ontdekking van de hennepkwekerij op 1 juli 2014 22 voorgaande teelten/oogsten zijn geweest. Het leveren van tegenbewijs betekent dat [gedaagde partij] dit vermoeden dient te onzenuwen. [gedaagde partij] heeft daartoe op 18 januari 2017 acht getuigen doen horen, waaronder zichzelf.
2.2.
Zoals al eerder werd vastgesteld in deze procedure is op 1 juli 2014 in de woning van [gedaagde partij] een hennepplantage aangetroffen. In de kelder van de woning was een illegale aftakking op de aansluitkabel vóór de kWh-meter gemaakt. [gedaagde partij] heeft dit erkend.
Naar zijn zeggen is hij in april 2013 met de opbouw van de plantage begonnen en was deze in gebruik vanaf augustus 2013. De plantage stond in een ruimte die verder zal worden aangeduid als het “zaaghok”. Deze ruimte had deze naam omdat daarin aanvankelijk een aantal machines voor de houtbewerking stonden opgesteld. [gedaagde partij] heeft een tuinhuisje op zijn perceel gebouwd en daar zijn de houtbewerkingsmachines naar toe verplaatst. Daarna is in het zaaghok de plantage ingericht en in gebruik genomen.
Enexis bestrijdt dat de plantage pas in 2013 is ingericht en in bedrijf is gesteld. Dit is volgens haar al in 2008 gebeurd en sinds die tijd wordt er ook hennep gekweekt. Er zijn zeker 22 eerdere oogsten geweest en [gedaagde partij] heeft de daarvoor benodigde stroom van Enexis ontvreemd.
2.3.
In zijn vonnis van 19 oktober 2016 heeft de kantonrechter aangegeven waarom hij tot het rechterlijk vermoeden is gekomen dat de hennepplantage sinds 5 november 2008 in bedrijf is, dat er sindsdien 22 oogsten zijn geweest en dat [gedaagde partij] de daarvoor benodigde stroom van Enexis heeft ontvreemd. [gedaagde partij] is toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
[gedaagde partij] heeft acht getuigen laten horen. De strekking van hun verklaringen is in overwegende mate gelijkluidend en komt er op neer dat zij regelmatig bij [gedaagde partij] over de vloer kwamen - ook in het zaaghok - dat daar tot 2011 – 2013 de machines hebben gestaan en dat die toen verplaatst zijn naar het tuinhuisje, dat het tuinhuisje ergens in 2011 -2012 is geplaatst en dat zij nooit iets gezien of gemerkt hebben van een hennepplantage in het zaaghok.
2.4.
Bij de beoordeling van de getuigenverklaringen zal de kantonrechter kritisch en behoedzaam zijn. Dat is ingegeven door het feit dat [gedaagde partij] – zoals eerder aan de orde is geweest – een zogenaamde aanschaffactuur met betrekking tot de aangetroffen onderdelen van de hennepplantage heeft overgelegd afkomstig van het bedrijf Top Vision met als datum 18 april 2013. Op deze datum zou [gedaagde partij] dus bij dit bedrijf de onderdelen voor de hennepplantage hebben gekocht. Zoals eerder is overwogen is deze factuur vals. Ook na het vonnis van 19 oktober 2016 hebben partijen nog aandacht besteedt aan deze factuur. De kantonrechter volstaat met op te merken dat [gedaagde partij] zelf in zijn getuigenverhoor heeft verklaard: “
Bij de conclusie van antwoord heb ik een rekening overgelegd van Top Vision, maar daar heb ik de spullen niet gekocht” Nu [gedaagde partij] dat eerder uitdrukkelijk wel heeft verklaard staat daarmee vast dat [gedaagde partij] in staat is om de kantonrechter vals te informeren en is er dus voldoende aanleiding om kritisch naar de getuigenverklaringen te kijken. Een aantal zaken vallen daarbij op.
2.5.
Alvorens de hennepplantage in het zaaghok kon worden ingericht moesten de machines verplaatst worden naar het tuinhuisje. Volgens de meeste getuigen zou dit tuinhuisje ergens in 2011 of 2012 gebouwd zijn. Getuige [getuige 1] heeft echter verklaard:
“Het tuinhuisje is er later bijgeplaatst, maar ik weet niet meer wanneer dit was. …. Als ik nu nog eens terugtel denk ik dat de machines al in 2008 in het tuinhuisje stonden.”Als deze getuige gelijk heeft moet het tuinhuisje er al in 2008 gestaan hebben. De getuige zou zich natuurlijk kunnen vergissen. Enexis heeft echter een aantal luchtfoto’s in het geding gebracht waarop het tuinhuisje voor het eerst in oktober 2009 zichtbaar is. Dat is onweerlegbaar bewijs voor het moment waarop het tuinhuisje er in ieder geval staat.
Niet alleen staat daarmee vast wanneer het tuinhuisje uiterlijk op het terrein van [gedaagde partij] staat, dit gegeven roept bovendien vragen op bij de betrouwbaarheid van de afgelegde getuigenverklaringen. Immers, de meeste getuigen zitten er een behoorlijk aantal jaren naast met hun verklaring over het jaar waarop het tuinhuisje is geplaatst. Behalve getuige [getuige 1] plaatst niemand het tuinhuisje in de tuin op ongeveer het juiste moment. Vergissen is menselijk, maar dat meerdere mensen zich op precies dezelfde manier vergissen, dat acht de kantonrechter ongeloofwaardig en lijkt afgesproken werk.
De kantonrechter heeft onder ogen gezien dat het feit dat het tuinhuisje uiterlijk in oktober 2009 op het erf van [gedaagde partij] stond nog niet hoeft te betekenen dat hij op dat moment al de machines daar naar toe verplaatst had en er een hennepplantage in gebruik was in het zaaghok. Meerdere getuigen verklaren dat zij in 2011 en 2012 de machines nog in het zaaghok hebben gezien en dat daar dus op dat moment geen plantage gestaan kan hebben. Toch vallen wederom een aantal zaken op.
2.6.
Allereerst is er natuurlijk de hiervoor al aangehaalde verklaring van [getuige 1] die aangeeft dat de machines al in 2008 in het tuinhuisje stonden.
Daarnaast is bij de ontmanteling van de plantage een transformator aangetroffen met als productiedatum week 41 van 2008 en kabels met daarop het getal 2008. Natuurlijk kan de transformator tweedehands gekocht zijn en kan het getal geen jaartal zijn, maar bijvoorbeeld de aanduiding van meter 2008 op de kabelrol waar de kabel ooit opgezeten heeft. Erg aannemelijk is het echter niet en duiden deze getallen er eerder op dat de hennepplantage eind 2008, begin 2009, is ingericht.
2.7.
Voor zover er nog enige twijfel mocht bestaan bij de kantonrechter met betrekking tot het moment waarop de hennepplantage in gebruik is genomen door [gedaagde partij] , wordt die definitief weggenomen door de verklaring van de getuige [getuige 2] , de zoon van gedaagde.
[gedaagde partij] heeft verklaard dat hij aan de achterzijde van het zaaghok, bij de uitblaasopening voor de mechanische ventilatie, een fontein had neergezet om het lawaai van de afzuiging te maskeren. Aan getuige [getuige 2] is gevraagd of hij, als hij in de periode 2009 – 2014 thuis was, geluiden van mechanische afzuiging heeft gehoord bij het zaaghok. Hierop antwoordde hij dat dat niet het geval was, want: “
er stonden aan de buitenkant waterbakken, anders was er teveel lawaai”. Daarop doorvragend heeft de getuige verklaard dat hij doelde op het lawaai van de houtbewerkingsmachines maar dat acht de kantonrechter volstrekt ongeloofwaardig. Immers, met behulp van het fontein kan men wel geluid maskeren maar niet het volume verlagen. Sterker nog, het geluid van het fontein zal sterker moeten zijn om het geluid uit het zaaghok te overstemmen. Lawaai wegnemen door een fontein te plaatsen die nog meer lawaai veroorzaakt dan het geluid dat men wilde dempen is natuurlijk zinloos. Het is dan ook duidelijk dat de getuige doelde op het geluid van de mechanische afzuiging, behorende tot de hennepplantage. Daaruit volgt ook dat deze in de periode 2009 tot 2014 in bedrijf was.
2.8.
Uit het vorenstaande volgt dat de kantonrechter [gedaagde partij] in overwegende mate niet geslaagd acht in het ontzenuwen van het rechterlijk vermoeden zoals verwoord in het tussenvonnis van 19 oktober 2016. Wel is er naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aangedragen om niet bewezen te kunnen achten dat de hennepplantage al vanaf 5 november 2008 in gebruik was. Het tuinhuisje is immers pas voor het eerst vanaf oktober 2009 waargenomen en getuige J.L.E. [gedaagde partij] heeft het – naar het oordeel van de kantonrechter - over het lawaai van de mechanische afzuiging vanaf 2009. Als moment vanaf wanneer er door [gedaagde partij] hennep gekweekt wordt en stroom wordt ontvreemd zal de kantonrechter daarom 1 oktober 2009 nemen. De vordering van Enexis zal dienovereenkomstig moeten worden aangepast.
2.9.
Overwogen wordt dat de huidige situatie, dat niet exact kan worden vastgesteld hoeveel elektriciteit [gedaagde partij] precies heeft gebruikt, is gecreëerd door [gedaagde partij] zelf, nu deze de illegale aftakking vóór de meter heeft gemaakt/laten maken. Het is een feit van algemene bekendheid dat in Nederland energie door middel van verrekening achteraf wordt betaald. Energieleveranciers en netwerkbedrijven maken hiertoe gebruik van (geijkte) meters waarmee de omvang van de energieafname in beginsel wordt bepaald. Deze meter is ter beschikking van [gedaagde partij] gesteld en Enexis heeft daar vervolgens geen zicht meer op. In het geval dat (zoals hier dat een illegale aftakking op de aansluitkabel vóór de kWh0meter is gemaakt) het enige controlemiddel van Enexis (de meter) is gemanipuleerd (omzeild) en correcte meting dus opzettelijk onmogelijk is gemaakt, mag Enexis volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die de afgenomen hoeveelheid energie voldoende aannemelijk maken.
2.10.
Enexis baseert haar vordering op 22 voorafgaande oogsten, aangevangen op 1 november 2008. Zoals hiervoor is overwogen neemt de kantonrechter als startdatum van de stroomdiefstal 1 oktober 2009. De posten ‘berekend verbruik’ en ‘capaciteitstarief’ zijn periode-afhankelijk. De periode 5 november 2008 – 1 juli 2014 bedraagt 68 maanden. De periode 1 oktober 2009 – 1 juli 2014 bedraagt 57 maanden. In het tussenvonnis van 19 oktober 2016 is reeds overwogen dat de kantonrechter geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de stellingen van Enexis met betrekking tot de gehanteerde tarieven. Hierin is in het verdere verloop van de procedure geen wijziging gekomen. Deze worden dan ook als uitgangspunt genomen. Om tot schatting van de door Enexis geleden schade te komen wordt de volgende berekening gemaakt:
203.689 kWh: 68 maanden x 57 maanden = 170.739,30 kWh x € 0,0699 = € 11.934,68;
€ 5.263,95 : 68 maanden x 57 maanden = € 4.412,43.
De overige posten zijn niet periode-afhankelijk. De gevorderde administratiekosten, de kosten van het slopen van de oude aansluiting en het plaatsen van de nieuwe aansluiting, de kosten van de monteur, de kosten van de net- en warmtemeting en de kosten van de fraude-inspecteur zijn niet dan wel onvoldoende weersproken, alleszins redelijk en kunnen gelet op de jurisprudentie eveneens aan Enexis worden toegewezen.
2.11.
Gelet op het voorgaande zal aan Enxis worden toegewezen:
  • berekend verbruik € 11.934,68
  • capaciteitstarief € 4.412,43
  • administratiekosten € 363,89
  • slopen oude aansluiting € 280,26
  • nieuwe aansluiting € 652,00
  • kosten monteur € 441,00
  • kosten fraude-inspecteur € 296,00
  • kosten netmeting € 331,24
  • kosten warmtemeting
€ 19.042,74,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2014.
2.12.
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Enexis worden begroot op:
  • dagvaarding € 82,39
  • griffierecht 941,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 3.423,39
2.13.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Enexis te betalen een bedrag van € 19.042,74, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2014 tot aan de voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten aan de zijde van Enexis gevallen en tot op heden begroot op € 3.423,39,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: ksf
coll: