In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 november 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Stichting en [gedaagde in conventie, eiser in reconventie]. De Stichting vorderde veroordeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] om de verzekeringspenningen, die voortvloeien uit een brand in 2014, over te maken naar haar rekening. De brand had aanzienlijke schade aan de gepachte woonboerderij veroorzaakt, en de Stichting had conservatoir beslag gelegd om te voorkomen dat de verzekeringsgelden aan [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] zouden worden uitgekeerd. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] onrechtmatig handelde door de uitkering van de verzekeringsgelden te beletten, en dat hij gehouden was om de gemaakte afspraken na te komen. De rechtbank wees de vorderingen van de Stichting toe en machtigde haar om namens [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] de verzekeringspenningen te ontvangen. In reconventie vorderde [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] onder andere een verklaring voor recht dat het recht van erfpacht door de brand verloren was gegaan, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het recht van erfpacht niet eindigt door de brand en dat [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] geen recht had op vergoeding voor verbeteringen aan de opstal, omdat deze niet waren afgesproken. De rechtbank veroordeelde [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de proceskosten.