Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het standpunt van de veroordeelde en de officier van justitie
4.De beoordeling
vernietigd.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen de afname van DNA-materiaal van een minderjarige veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2000, was op het moment van het misdrijf 16 jaar oud en was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 20 uur, subsidiair 10 dagen jeugddetentie, voor mishandeling. Het bezwaar werd ingediend op 12 september 2017, en de kinderrechter heeft de zaak achter gesloten deuren behandeld.
De veroordeelde stelde dat de afname van DNA-materiaal in strijd was met zijn rechten, met name artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De kinderrechter overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden als uitgangspunt heeft dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, maar dat er uitzonderingen zijn. In dit geval was er sprake van bijzondere omstandigheden, waaronder de leeftijd van de veroordeelde en het feit dat hij als first-offender werd aangemerkt.
De kinderrechter concludeerde dat de belangen van de veroordeelde zwaarder wogen dan de noodzaak tot DNA-afname. De beslissing werd genomen in het kader van de pedagogische benadering van het kinderstrafrecht, waarbij de kinderrechter oordeelde dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige niet gerechtvaardigd was. De kinderrechter verklaarde het bezwaar gegrond en beval de onmiddellijke vernietiging van het celmateriaal van de veroordeelde.