Uitspraak
,
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het standpunt van de veroordeelde en de officier van justitie
4.De beoordeling
vernietigd.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen de afname van DNA-materiaal van een minderjarige veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur voor mishandeling. Het bezwaar was ingediend op 26 september 2017, en de kinderrechter heeft de raadsvrouw en de officier van justitie in raadkamer gehoord. De veroordeelde stelde dat de afname van DNA in zijn geval disproportioneel was, gezien zijn leeftijd en de omstandigheden van het misdrijf. Hij had geen eerdere strafbare feiten gepleegd sinds de mishandeling en de zaak had te maken met een eenmalige emotionele uitbarsting in een conflict over een meisje.
De officier van justitie betoogde dat de afname van DNA noodzakelijk was, maar de kinderrechter oordeelde dat de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder de jeugdige leeftijd van de veroordeelde en zijn diagnose PDD-NOS, maakten dat de afname van DNA niet gerechtvaardigd was. De kinderrechter concludeerde dat de belangen van de veroordeelde zwaarder wogen dan de noodzaak van DNA-afname, en verklaarde het bezwaar gegrond. De kinderrechter beval bovendien dat het reeds afgenomen celmateriaal onmiddellijk vernietigd moest worden. Deze beslissing is in overeenstemming met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, die de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van minderjarigen waarborgen.