Uitspraak
Rekestnummer: 17/2114
,
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
3.Het standpunt van de veroordeelde en de officier van justitie
4.De beoordeling
vernietigd.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan over een bezwaar tegen de afname van DNA-materiaal van een minderjarige veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2002, was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur voor mishandeling. De officier van justitie had op 12 september 2017 celmateriaal van de veroordeelde afgenomen voor het bepalen van zijn DNA-profiel, wat leidde tot het indienen van een bezwaar op 26 september 2017. De kinderrechter heeft de zaak achter gesloten deuren behandeld en na het horen van de veroordeelde, zijn moeder en de raadsman, direct uitspraak gedaan.
De kinderrechter overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden als uitgangspunt heeft dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, maar dat er uitzonderingen zijn. In dit geval was de veroordeelde op het moment van het misdrijf 14 jaar oud en functioneerde hij op een sociaal-emotioneel niveau van een jongere tussen de 3 en 7 jaar. De kinderrechter concludeerde dat de bijzondere omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat het misdrijf zich voordeed op een schoolplein en dat er geen celmateriaal was achtergelaten, maakten dat de afname van DNA niet gerechtvaardigd was.
De kinderrechter oordeelde dat het belang van de veroordeelde prevaleerde boven het opsporingsbelang en verklaarde het bezwaar gegrond. Tevens werd bevolen dat het celmateriaal van de veroordeelde terstond vernietigd moest worden. Deze beslissing werd genomen in het kader van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de minderjarige, in overeenstemming met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.