ECLI:NL:RBLIM:2017:10624

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
03/700185-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door het gooien van bakstenen naar buurvrouw en haar kind

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 17 oktober 2017, staat de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 mei 2017 in Heerlen, waar de verdachte, na een ruzie met zijn buurvrouw [slachtoffer 1], twee bakstenen naar haar en haar 4-jarige zoontje [slachtoffer 2] gooide. De eerste steen raakte [slachtoffer 1] op haar bovenarm, terwijl de tweede steen het hoofd van [slachtoffer 2] trof, wat resulteerde in een schedelbreuk. De officier van justitie beschouwde de handelingen van de verdachte als een poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet bewust het risico had genomen dat iemand zou overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde en het risico van ernstig letsel of de dood van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] op de koop toe nam. De rechtbank achtte de poging tot doodslag bewezen en legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met strikte voorwaarden. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700185-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.
d.
17 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.M. van Venrooij-Nieuwenhuis, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 oktober 2017. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden door een baksteen naar hen te gooien. Van de feiten zijn ook subsidiaire varianten ten laste gelegd (zware mishandeling, poging tot zware mishandeling en eenvoudige mishandeling).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte bakstenen heeft gegooid in de richting van zijn buurvrouw [slachtoffer 1] op 17 mei 2017. [slachtoffer 1] werd door de eerste steen geraakt op haar bovenarm en been en had veel zwaarder letsel op kunnen lopen. De verdachte heeft dit risico op de koop toegenomen en dat levert een poging op tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] , acht de officier van justitie niet bewezen.
De tweede steen trof [slachtoffer 1] ’s 4-jarige zoontje, [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] liep daardoor zwaar lichamelijk letsel op (een schedelbreuk) en had net zo goed dodelijk getroffen kunnen worden. De verdachte wist dat het kind aanwezig was en heeft bewust het risico genomen dat zijn buurjongetje dodelijk getroffen zou worden. Dat levert een poging tot doodslag op, aldus de officier van justitie.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde. De verdachte heeft niet bewust het risico genomen dat iemand het leven zou laten. De verdachte wist niet dat [slachtoffer 2] buiten was, omdat [slachtoffer 2] door zijn moeder naar binnen was gestuurd, omdat de verdachte en [slachtoffer 1] ruzie hadden. Verder is ook niet duidelijk waarmee nu precies is gegooid en welk risico dat met zich meebracht, zodat ook niet bewezen kan worden dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer 1] dodelijk getroffen zou worden of zwaar gewond zou raken.
Een bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2] zou wel mogelijk zijn volgens de raadsvrouw, alsook de meer subsidiair tenlastegelegde eenvoudige mishandeling van [slachtoffer 1] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1.
De bewijsmiddelen
De aangiften
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan voor zichzelf en haar zoon [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zich op 17 mei 2017 met haar 4-jarige zoon in haar tuin van haar woning in Heerlen bevond en ruzie kreeg met de buurman, de verdachte. Er ontstond discussie met de verdachte, waarop [slachtoffer 1] met haar zoontje naar binnen wilde gaan.
De tuinen werden gescheiden door een stenen muurtje. De verdachte had beide handen op het muurtje gelegd en de bovenste laag bakstenen viel naar beneden in de tuin van de verdachte. [slachtoffer 2] was inmiddels naar binnen gegaan. [slachtoffer 1] zag dat de verdachte een baksteen met kracht in haar richting gooide. De baksteen raakte [slachtoffer 1] op haar linker bovenarm en viel vervolgens op haar bovenbeen.
[slachtoffer 2] kwam echter ook weer naar buiten en werd door een tweede baksteen geraakt op zijn hoofd. Tussen het gooien van de eerste en tweede baksteen zat ongeveer 5 seconden. Ze zag meteen veel bloed op het hoofd van [slachtoffer 2] en is met haar zoontje haar woning in gerend. [2] [slachtoffer 1] schatte de afstand tussen de tuinmuur en haar achterdeur op ongeveer drie en halve meter. [3]
Het letsel
De verbalisanten die de aangifte van [slachtoffer 1] hebben opgenomen, zagen een bloeduitstorting op haar linker bovenarm. [4] [slachtoffer 2] is in het ziekenhuis behandeld: hij had een scheurwond op zijn achterhoofd en een botbreuk van de schedel, waaraan hij uiteindelijk niet geopereerd hoefde te worden. Het herstel zou in elk geval weken duren. Op 19 juni 2017 is [slachtoffer 2] onderzocht door een kinderarts-neuroloog. [slachtoffer 2] is tot en met 24 mei 2017 opgenomen geweest in het ziekenhuis. Het afwachtende beleid verliep ongecompliceerd, maar [slachtoffer 2] bleef nog wel onder controle van het ziekenhuis. [5] [6]
De verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 17 mei 2017 ruzie had met zijn buurvrouw, [slachtoffer 1] . De ruzie speelde zich af terwijl ieder zich in de eigen tuin bevond. Ook het buurjongetje [slachtoffer 2] was in de tuin bij zijn moeder. Afgesproken werd dat [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] naar binnen zou sturen. De verdachte heeft uit kwaadheid, staande op een krukje, over de scheidingsmuur tussen de tuinen twee stenen naar zijn buurvrouw gegooid. De stenen waren afkomstig van het tuinmuurtje. [7]
Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat hij bakstenen gegooid heeft. Hij wilde de buurvrouw pijn doen en haar terugpakken, omdat hij een steen uit het muurtje op zijn voet had gekregen, waarvan hij haar de schuld gaf. De eerste steen was een grote. Hij had bewust stenen naar [slachtoffer 1] gegooid en het was zijn intentie haar te raken. De verdachte wist dat [slachtoffer 2] in de tuin was. [8]
3.3.2.
Overwegingen en conclusies van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte twee bakstenen heeft gegooid naar zijn buurvrouw. De raadsvrouw en de verdachte hebben ter terechtzitting aangevoerd dat het mogelijk geen bakstenen waren, maar eerder brokken cement uit het tuinmuurtje, maar de rechtbank acht dat niet aannemelijk en ziet geen reden aan te nemen dat de verdachte bij zijn verhoor de zaken overdreven heeft, zoals hij ter terechtzitting heeft aangevoerd.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte bewust, met kracht, staande op een kruk, vanaf enkele meters afstand, een baksteen naar zijn buurvrouw heeft gegooid en kort daarna nog een. De rechtbank stelt ook vast dat de verdachte wist dat [slachtoffer 2] in de tuin in de nabijheid van zijn moeder was. De vraag is nu hoe het handelen van de verdachte juridisch moet worden beoordeeld.
Voor een veroordeling is vereist dat de verdachte met opzet handelde. De kern van opzet is: weten en willen. De conclusie van de rechtbank is dat de verdachte geweten heeft dat de bakstenen [slachtoffer 1] op het hoofd zouden kunnen raken. De verdachte wilde dat ook. Hij heeft weliswaar niet letterlijk gezegd dat hij haar op het hoofd wilde treffen, maar als je met kracht vanaf enkele meters afstand gericht met een baksteen gooit, dan is dat risico zo evident, dat het je kennelijk niet uitmaakt dat er raak wordt gegooid. Je neemt het op de koop toe.
Verder is de kans dat iemand, geraakt op het hoofd door een met kracht gegooide baksteen, hersenletsel oploopt, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Beschadiging van het hersenweefsel of de harde klap alleen al kan een zwelling van de hersenen veroorzaken die een dodelijke afloop kan hebben. Dat is een vaker voorkomend en voorzienbaar gevolg. Ook dat risico heeft de verdachte op de koop toe genomen. Voor de rechtbank levert dat alles een poging tot doodslag op ten aanzien van [slachtoffer 1] .
Dat geldt ook ten aanzien van [slachtoffer 2] . De verdachte wilde [slachtoffer 2] niet raken, maar wist dat hij in de buurt van zijn moeder was. Als je dan, zonder je ervan te vergewissen dat het kind ook echt binnen is, met kracht gericht met een baksteen vanaf korte afstand gooit, neem je bewust het risico van het intreden van een fataal gevolg.
De rechtbank zal dan ook beide feiten in de primaire variant, de poging tot doodslag, bewezen verklaren.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 primair
op 17 mei 2017 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet vanaf een korte afstand met kracht een baksteen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gegooid, waarbij die baksteen op het hoofd van die [slachtoffer 2] terecht is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 primair
op 17 mei 2017 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet vanaf een korte afstand met kracht een baksteen tegen de bovenarm van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
poging tot doodslag
Feit 2 primair
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog drs. T. ’t Hoen heeft over de geestvermogens van de verdachte op 19 september 2017 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
Voornoemde psycholoog heeft geadviseerd de feiten (enigszins) verminderd aan de verdachte toe te rekenen. De verachte lijdt namelijk aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en is onvoldoende in staat om met te hoog oplopende spanningen om te gaan. Het risico op conflicten, woede-uitbarstingen en agressieve impulsdoorbraken neemt dan toe. De verdachte was in conflict geraakt met de buurvrouw en het vallen van een steen op zijn voet lijkt de trigger geweest te zijn, waardoor hij niet langer de controle had over de oplopende woede en frustratie met de onderhavige feiten als gevolg.
De verdachte is zich volgens de psycholoog wel bewust van de wederrechtelijkheid van zijn handelen, maar hij was als gevolg van zijn persoonlijkheidsstoornis onvoldoende in staat zijn gedrag op gezonde wijze bij te sturen. De oplopende spanning was indirect ook veroorzaakt door frustratie over het proces in het kader van zijn genderdysforie, waardoor de spreekwoordelijke emmer al voor een deel gevuld was en er niet veel meer nodig was om deze te laten overlopen.
De rechtbank begrijpt de conclusies en het advies van de deskundige. Zij zal het advies volgen en de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank daarmee rekening houden.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de verdachte moeten bijzondere voorwaarden worden opgelegd conform het advies van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de verdachte niet opnieuw naar de gevangenis te sturen. Het voorarrest is hem zeer zwaar gevallen, nu hij een transgender is en als vrouw in een mannengevangenis moet verblijven, wat detentie buitengewoon zwaar maakt.
Volstaan zou moeten worden met een geheel voorwaardelijke straf, opdat de verdachte zijn tijd kan besteden aan begeleiding en de door de reclassering voorgestelde ambulante forensische behandeling. De rechtbank zou rekening moeten houden met wat er gebeurd is en niet met wat had kunnen gebeuren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. De rechtbank gaat uit van een ander bewijsoordeel dan de officier van justitie, wat ook een andere visie oplevert van de rechtbank ten aanzien van de op te leggen straf.
De verdachte heeft op 17 mei 2017 van korte afstand bakstenen naar zijn buurvrouw en buurjongetje gegooid. [slachtoffer 1] is daar fysiek goed vanaf gekomen, maar haar
4-jarige zoontje niet. Hij heeft een schedelbreuk opgelopen en het is op dit moment niet helemaal zeker of dat niet alsnog gevolgen zal hebben voor zijn verdere ontwikkeling.
De rechtbank houdt wel degelijk rekening met wat had kunnen gebeuren: [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden door toedoen van de verdachte het leven kunnen laten. Zij ondervinden naast de fysieke gevolgen ook grote psychische gevolgen van het wangedrag van de verdachte. Ze zijn verhuisd, waardoor [slachtoffer 2] vertrouwde vriendjes moet missen. [slachtoffer 2] , zo blijkt uit de slachtofferverklaring van zijn moeder, heeft een trauma opgelopen en zijn toekomst is onzeker. De PTSS waar [slachtoffer 1] mee te kampen had voor 17 mei 2017, is verergerd.
Dat alles vanwege een flesje nagellak. Daar ging de ruzie in de beleving van de verdachte namelijk over. Onderliggend bestonden er ook andere spanningen, mede veroorzaakt door de genderdysforie van de verdachte. Daarbij bracht zijn persoonlijkheidsstoornis mee dat hij niet op gezonde manier met die spanningen kon omgaan, maar dat betekent niet dat hem geen verwijt kan worden gemaakt.
De feiten zijn zo ernstig dat niet volstaan kan worden met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van de verdachte. Verder is het van groot belang dat de verdachte voorkomt dat zich nog eens zo’n impulsdoorbraak voordoet.
Uitgangspunt voor de straftoemeting bij doodslag is doorgaans een langdurige gevangenisstraf, waarbij al gauw gedacht moet worden aan 8 jaar. Omdat het bij pogingen gebleven is in deze zaak, is het uitgangspunt lager. De wet gaat uit van eenderde minder straf. Verder is het lastig om zaken met elkaar te vergelijken: de feiten en omstandigheden kunnen enorm verschillen. Ook houdt de rechtbank rekening met het advies van psycholoog ’t Hoen de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten en het advies de verdachte te laten behandelen door een forensische polikliniek om herhaling te helpen voorkomen.
Tot slot is er nog het gegeven dat de verdachte als man is geboren, maar zich vrouw voelt. De verdachte is onder behandeling van artsen om uiteindelijk een transitie te ondergaan. Tot die tijd zal hij als man te boek staan, wat betekent dat hij ook in een penitentiaire inrichting voor mannen zal moeten verblijven. Dat maakt dat detentie hem zwaar zal vallen. De verdachte heeft reeds 3 maanden in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft overwogen om het daarbij te laten, maar dat doet geen recht aan de ernst van de feiten.
De rechtbank vindt in deze zaak een gevangenisstraf van 24 maanden voor beide feiten een passende straf. Zij vindt ook dat de verdachte nog terug moet naar de gevangenis. Vanwege de hiervoor genoemde omstandigheden, in het bijzonder de gevoelde zwaarte van de straf als die wordt tenuitvoergelegd in een mannengevangenis, zal de rechtbank het alsnog te ondergane onvoorwaardelijke deel beperken tot drie maanden en zal ze voor het overige de straf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 3 jaren.
Aan het voorwaardelijk deel van de straf zullen strikte voorwaarden worden verbonden, zoals een behandelverplichting en een contactverbod.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een schadevergoeding van € 578,79 terzake van feit 2, waarvan € 450,- voor geleden immateriële schade (smartengeld). Namens haar zoon [slachtoffer 2] vordert zij tevens een schadevergoeding voor feit 1 van € 330,04 voor geleden materiele schade (kleding, ziekenhuisdaggeldvergoeding en reiskosten).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen toewijsbaar met uitzondering van de schade aan de telefoon van [slachtoffer 1] . Deze schade blijkt niet uit het dossier. Tevens heeft de officier van justitie de oplegging van de schademaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vorderingen met uitzondering van de gestelde schade aan een telefoon.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade van [slachtoffer 1] zou de rechtbank rekening moeten houden met de draagkracht van de verdachte en de conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid van psycholoog ’t Hoen. Verder valt de vordering moeilijk te splitsen, omdat [slachtoffer 1] voor 17 mei 2017 al aan PTSS leed en niet duidelijk is in hoeverre de verdachte daarvoor verantwoordelijk is.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 2] zal de rechtbank toewijzen. Zij acht de gevorderde schade het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 1. De verdachte is voor deze schade aansprakelijk. De schade moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen, voor het geval de verdachte niet uit zichzelf de schade zal betalen.
Ook de vordering van [slachtoffer 1] zal de rechtbank toewijzen, maar niet volledig.
De vergoeding die zij vordert voor schade aan haar telefoon, zal de rechtbank afwijzen, omdat er geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn voor die schade als rechtstreeks gevolg van het handelen van de verdachte. Voor het overige is de materiële schade, verhuiskosten, kleding en reiskosten, het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 2. De verdachte is voor deze schade aansprakelijk.
De rechtbank zal verder de vordering voor geleden immateriële schade toewijzen tot een bedrag van € 250,-. Zij acht deze schade tot heden het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder feit 2, gelet op het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen. Ten aanzien van het meergevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren, omdat zij al vóór 17 mei 2017 leed aan een PTSS. De behandeling daarvoor is weliswaar geïntensiveerd omdat haar klachten verergerd zijn, maar de rechtbank kan geen bedrag schatten dat daarbij zou redelijk zou zijn aan smartengeld. Dit zal aan de civiele rechter overgelaten moeten worden.
Het toe te wijzen bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor het geval de verdachte niet uit zichzelf de schade zal betalen. Tot slot zij nog vermeld dat er geen reden is het toegewezen bedrag aan smartengeld te matigen vanwege beperkte financiële draagkracht van de verdachte. Dat verweer acht de rechtbank, ook in relatie tot de betrekkelijk geringe hoogte van het toegewezen bedrag, onvoldoende onderbouwd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 primair en 2 primair tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende
bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde moet zich binnen vijf dagen melden bij Reclassering Nederland, locatie Maastricht, op telefoonnummer 088-8041502 en vervolgens zich gedurende de proeftijd blijven melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
de veroordeelde zal meewerken aan een intake bij de forensische polikliniek Radix te Heerlen of een soortgelijke instelling, ter beoordeling van de reclassering, ten behoeve van zijn psychische problemen en persoonlijkheidsproblematiek en zal meewerken aan de daaruit voortvloeiende behandeling, zolang de reclassering en de behandelaars dit gedurende de proeftijd nodig achten;
de veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van de behandeling zullen worden gegeven door zijn behandelaars en de reclassering;
e veroordeelde zal op geen enkele wijze contact zoeken met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en daarna alleen in overleg met de reclassering;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, alsmede de regierol op zich te nemen bij de afstemming met de overige behandelingen die de veroordeelde ondergaat;

Benadeelde partij(en) en schadevergoedingsmaatregel(en)

  • wijst de vordering van
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van
  • wijst de vordering af met betrekking tot de schade aan de telefoon;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk voor het meer gevorderde aan immateriële schade;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. P.H.M. Kuster en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 oktober 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 mei 2017 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet vanaf een (zeer) korte afstand (met kracht) een (zware) baksteen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gegooid, waarbij die baksteen op het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] terecht is gekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 mei 2017 in de gemeente Heerlen aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de schedel, heeft toegebracht door vanaf een (zeer) korte afstand (met kracht) een (zware) baksteen in de richting van [slachtoffer 1] te gooien, waarbij die baksteen op het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 2] terecht is gekomen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij op of omstreeks 17 mei 2017 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door vanaf een (zeer) korte afstand (met kracht) een (zware) baksteen in de richting van [slachtoffer 1] heeft gegooid, waarbij die baksteen op het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] terecht is gekomen tegen het hoofd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 mei 2017 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet door vanaf een (zeer) korte afstand (met kracht) een (zware) baksteen tegen de bovenarm, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heef gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 17 mei 2017 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door vanaf een (zeer) korte afstand (met kracht) een zware baksteen tegen de bovenarm, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat
hij op of omstreeks 17 mei 2017 in de gemeente Heerlen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door vanaf een (zeer) korte afstand (met kracht) een (zware) baksteen tegen de bovenarm, althans tegen het lichaam, van die [slachtoffer 1] heeft gegooid.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2017079550, gesloten d.d. 20 juni 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 41.
2.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 7 en 8.
3.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 35, tweede helft.
4.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 8.
5.Het geschrift geneeskundige verklaring d.d. 18 mei 2017, dossierpagina 11.
6.Het geschrift, de brief d.d. 31 augustus 2017 van Dr. B. Panis, niet opgenomen in de doornummering.
7.De verklaring ter terechtzitting van 3 oktober 2017.
8.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, dossierpagina 33.