ECLI:NL:RBLIM:2017:10444

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 oktober 2017
Publicatiedatum
30 oktober 2017
Zaaknummer
6195954/AZ/17-161 30102017
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Transitievergoeding en arbeidsongeschiktheid in het arbeidsrecht

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een werkneemster en haar werkgever, de Stichting Zorggroep Noord- en Midden-Limburg, over de hoogte van de transitievergoeding na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkneemster, die sinds 1997 in dienst was, had een dienstverband van 25 uur per week en een tijdelijke arbeidsovereenkomst van 11 uur per week voor een periode van zes maanden. Na arbeidsongeschiktheid vanaf januari 2015 ontving zij een WGA-uitkering en werd haar arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 september 2017, na toestemming van het UWV.

De werkneemster stelt dat de transitievergoeding berekend moet worden op basis van een arbeidsomvang van 36 uur per week, omdat er feitelijk sprake zou zijn van urenuitbreiding van haar functie. De kantonrechter oordeelt echter dat de tijdelijke arbeidsovereenkomst niet meetelt voor de berekening van de transitievergoeding, omdat deze was ingegeven door een reorganisatie en projectmatige werkzaamheden van tijdelijke aard. De kantonrechter wijst het verzoek van de werkneemster af en stelt dat de transitievergoeding moet worden berekend op basis van het laatstelijk overeengekomen loon van 25 uur per week.

De beslissing van de kantonrechter is dat de werkneemster in het ongelijk wordt gesteld en dat zij de proceskosten moet vergoeden aan de Zorggroep. De uitspraak benadrukt het belang van de overeengekomen arbeidsduur bij de berekening van de transitievergoeding en de gevolgen van arbeidsongeschiktheid voor de hoogte van deze vergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 6195954 \ AZ VERZ 17-161
Beschikking van de kantonrechter van 30 oktober 2017
in de zaak van:
[de werkneemster],
wonend [adres werkneemster] ,
[woonplaats werkneemster] ,
werkneemster
gemachtigde mr. E.G.M.G. Huntjens, Arag Rechtsbijstand Roermond,
verzoekende partij in het verzoek,
tegen:
de stichting STICHTING ZORGGROEP NOORD- EN MIDDEN-LIMBURG,
gevestigd te Venlo,
werkgever
gemachtigde mr. E.S.T.H. Houtakkers,
verwerende partij in het verzoek,
Partijen zullen hierna [de werkneemster] en de Zorggroep worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 27 juli 2017 ter griffie ontvangen verzoekschrift,
- het verweerschrift,
- de mondelinge behandeling d.d. 2 oktober 2017,
- de pleitnota’s van partijen.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de werkneemster] , geboren op [geboortedag werkneemster] 1971, is op 1 september 1997 bij de Zorggroep in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van stafteamleider facilitaire techniek. Deze arbeidsovereenkomst wordt verder arbeidsovereenkomst I genoemd.
2.2.
Partijen zijn verder een nieuwe arbeidsovereenkomst met een omvang van gemiddeld 11 uur per week aangegaan voor de duur van een half jaar, te weten van 1 november 2014 tot 1 mei 2015. Deze arbeidsovereenkomst wordt arbeidsovereenkomst II genoemd.
2.3.
[de werkneemster] is per 29 januari 2015 wegens arbeidsongeschiktheid uitgevallen. Met ingang van 26 januari 2017 ontvangt [de werkneemster] een WGA-uitkering, omdat zij volledig arbeidsongeschikt is geworden.
2.4.
Bij beslissing van 28 maart 2017 heeft het UWV AJD de Zorggroep toestemming verleend om arbeidsovereenkomst I met [de werkneemster] op te mogen zeggen.
2.5.
Bij brief van 6 april 2017 heeft de Zorggroep gebruik gemaakt van de toestemming en arbeidsovereenkomst I opgezegd met ingang van 1 september 2017.
2.6.
Aan [de werkneemster] is een transitievergoeding ter hoogte van € 24.674,34 bruto betaald.

3.Het geschil

3.1.
[de werkneemster] verzoekt – kort weergegeven – veroordeling van de Zorggroep tot betaling van een transitievergoeding van bruto € 35.531,01 althans bruto € 27.388,52 (onder aftrek van de reeds betaalde transitievergoeding van € 24.674,34 bruto, vermeerderd met rente en kosten.
Hieraan legt [de werkneemster] ten grondslag dat haar een lager bedrag aan transitievergoeding is betaald dan waarop zij rechtens aanspraak heeft. Er is ten onrechte geen rekening gehouden met de urenuitbreiding in de periode van 1 november 2014 tot 1 mei 2015. Er moet voorverlengd worden naar de periode voorafgaand aan de ziekte. Bovendien kan en mag de arbeidsongeschiktheid niet leiden tot een negatief resultaat. Dit leidt tot ongelijkheid.
Bij arbeidsovereenkomst II betrof het geen nieuwe/andere functie. Het ging om dezelfde functie en het opstellen van een schriftelijke arbeidsovereenkomst betrof enkel de formalisering van de feitelijke situatie. Verder stelt [de werkneemster] dat de vergelijking moet worden gemaakt met de situatie waarin in de laatste 12 maanden met een wisselende arbeidsomvang is gewerkt. De transitievergoeding dient daarom berekend te worden aan de hand van een arbeidsomvang van 36 uur per week.
3.2.
De Zorggroep heeft verweer gevoerd en voert aan dat het vast overeengekomen aantal arbeidsuren het uitgangspunt is bij de berekening van de transitievergoeding. Periodes met afwezigheid in verband met – onder meer – ziekte zijn daarop niet van invloed. Van voorverlenging kan daarom geen sprake zijn.
Verder is geen sprake van een wisselende arbeidsomvang. Er was immers een vast aantal arbeidsuren per week overeengekomen. Arbeidsovereenkomst II betrof de functie van medewerker in interne samenwerkingsprojecten en deze dient bij de berekening van de transitievergoeding buiten beschouwing te blijven omdat deze slechts een half jaar heeft geduurd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna – voor zover relevant – nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[de werkneemster] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door de Zorggroep is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Partijen zijn het er over eens dat het de Zorggroep aan [de werkneemster] een transitievergoeding verschuldigd is, maar partijen verschillen van mening over de hoogte daarvan. [de werkneemster] is van mening dat de transitievergoeding moet worden berekend op basis van het loon gerekend over 36 arbeidsuren, terwijl de Zorggroep van mening is dat de transitievergoeding moet worden berekend op basis van het laatstgenoten loon gebaseerd op 25 arbeidsuren. Dat was immers het (laatstelijk) overeengekomen loon.
4.3.
Artikel 7:673 lid 2 BW bepaalt op welke wijze de transitievergoeding moet worden berekend. Essentieel onderdeel van die berekening is het loon. Artikel 7:673 lid 10 BW bepaalt vervolgens dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat voor de toepassing van lid 2 wordt verstaan onder loon. Daaraan is uitvoering gegeven in het Besluit loonbegrip vergoeding aanzegtermijn en transitievergoeding (Staatsblad 2014, 538) (hierna: het Besluit loonbegrip), waarvan artikel 2 lid 2 - samengevat - bepaalt dat onder loon wordt verstaan: het bruto uurloon vermenigvuldigd met de overeengekomen arbeidsduur per maand of, in geval van een wisselende arbeidsduur, met de gemiddelde arbeidsduur over in beginsel een periode van twaalf maanden voorafgaand aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. Van belang is derhalve de hoogte van het loon dat partijen zijn overeengekomen. De hoogte van het loon staat in deze procedure echter niet ter discussie maar wel de omvang van de arbeidsduur.
4.4.
[de werkneemster] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat ook de uren uit arbeidsovereenkomst II moeten meetellen bij de berekening. In feite ging het hierbij om uitbreiding van haar eigen functie en er was geen sprake van een project. Enkel en alleen omdat geen uren meer vergeven mochten worden, is de urenuitbreiding met arbeidsovereenkomst II geformaliseerd. Gelet op de arbeidsongeschiktheid dient er voorverlenging plaats te vinden naar de feitelijk laatst gewerkte maand, te weten januari 2015. De zorggroep heeft een en ander uitvoerig gemotiveerd betwist.
4.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het salaris uit de urenomvang van arbeidsovereenkomst II niet moet meetellen bij de berekening van de transitievergoeding en hij overweegt daartoe als volgt. [de werkneemster] verrichtte de functie van stafteamleider facilitaire techniek voor 25 uur per week. Met ingang van 1 november 2014 zijn partijen een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan. Volgens de schriftelijke arbeidsovereenkomst ging het hierbij om de functie van medewerker in interne samenwerkingsprojecten (met code 07021). Het betoog van [de werkneemster] komt er op neer dat arbeidsovereenkomst II een formalisering van de bestaande situatie was, namelijk uitbreiding van het urenaantal in haar functie van stafteamleider facilitaire techniek. De kantonrechter volgt dit betoog niet. Op de eerste plaats heeft [de werkneemster] deze stelling in onvoldoende mate onderbouwd. Daarnaast heeft [de werkneemster] zelf ter zitting verklaard dat zij naast haar vaste werkgebied in de omgeving Roermond ook werd ingezet in de regio Venlo en dat zij geacht werd aanwezig te zijn bij vergadering in de hoofdlocatie van de Zorggroep te Venlo. Verder verklaart [de werkneemster] dat er een reorganisatie/herstructurering plaatsvond zodat alle locaties opnieuw moesten worden ingericht met kleinere teams, korte diensten en dat avonddiensten gepland moesten worden. Uit deze feitelijke gang van zaken volgt reeds dat urenuitbreiding is ingegeven door de reorganisatie en dat er sprake is projectmatige werkzaamheden van tijdelijke aard en duur.
Hieruit volgt dat arbeidsovereenkomst II terecht niet meetelt bij de berekening van de vergoeding van de transitievergoeding, nog afgezien van de vraag of voorverlenging dient plaats te vinden.
4.6.
De stelling dat er sprake is van een wisselende arbeidsomvang biedt evenmin soelaas. Partijen zijn immers een vast urenaantal overeengekomen, te weten 25 uur per week in arbeidsovereenkomst I en 11 uur per week bij arbeidsovereenkomst II.
4.7.
Ter zitting heeft [de werkneemster] nog een derde grondslag geponeerd en zich daarbij op het gelijkheidsbeginsel beroepen. Door de ziekte heeft [de werkneemster] geen extra uren meer kunnen werken die zij voorafgaand aan 1 november 2014 wel werkte. [de werkneemster] ervaart derhalve negatieve gevolgen door haar ziekte, hetgeen ongelijke behandeling oplevert.
Ook deze stelling treft naar het oordeel van de kantonrechter geen doel. Op de eerste plaats heeft [de werkneemster] niet aangetoond dat zij structureel meer werkte dan de overeengekomen 25 uur. Door [de werkneemster] is geen enkel schriftelijk stuk overgelegd die de stelling van [de werkneemster] zou ondersteunen. De Zorggroep heeft bovendien met betrekking tot de overuren aangevoerd dat er altijd compensatie plaatsvindt zodat het urenaantal aan het einde van het jaar op nul uitkomt. Op managers, zoals [de werkneemster] , rust zelf de verantwoording ervoor zorg te dragen dat de extra uren gecompenseerd worden. Dit laatste is niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken door [de werkneemster] .
4.8.
Slotsom is dat het verzoek van [de werkneemster] wordt afgewezen. [de werkneemster] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van Zorggroep worden tot op heden begroot op € 400,00 (2 punten x tarief € 200,00).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
veroordeelt [de werkneemster] in de proceskosten, aan de zijde van Zorggroep tot op heden begroot op € 400,00,
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gewezen door mr. A.H.M.J.F. Piëtte en in het openbaar uitgesproken.
type: PL
coll: HM