ECLI:NL:RBLIM:2017:10442

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
C/03/240838 / KG ZA 17/504
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van de vordering om woning te verlaten na einde relatie

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres, de man, gedaagde, in kort geding gedagvaard om hem te veroordelen de woning te verlaten na het beëindigen van hun affectieve relatie. De vrouw is eigenaar van de woning en stelt dat de man zonder recht of titel in haar woning verblijft. De man betwist dit en beroept zich op een schriftelijke overeenkomst die volgens hem is aangegaan, waarin is afgesproken dat hij in de woning mag blijven totdat hij andere woonruimte heeft gevonden. De vrouw betwist het bestaan van deze overeenkomst en stelt dat de man eerder afspraken om te vertrekken niet is nagekomen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrouw spoedeisend belang heeft bij haar vordering. De man heeft niet aangetoond dat hij recht heeft om in de woning te verblijven, en de vrouw heeft meerdere keren verzocht om de woning te verlaten. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de vrouw toe, maar geeft de man een termijn van zeven dagen om de woning te verlaten, in plaats van de door de vrouw gevorderde 24 uur. Tevens wordt een dwangsom van € 500,00 per dag opgelegd voor het geval de man niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,00.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. I.M. Etman op 20 oktober 2017.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/240838 / KG ZA 17-504
Vonnis in kort geding van 20 oktober 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonend aan de [adres 1] ,
[woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M. Strijks te Herten, gemeente Roermond,
tegen
[gedaagde],
wonend aan de [adres 2] ,
[woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 4
  • de brief van de vrouw van 10 oktober 2017 met productie 5
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 12 oktober 2017, waar de man niet is verschenen
  • de brief van de vrouw van 13 oktober 2017 met producties 6 en 7
  • de mondelinge behandeling op 16 oktober 2017
  • de pleitnota van de vrouw.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De vrouw is eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] (hierna: de woning). Partijen hebben een affectieve relatie gehad die omstreeks februari 2017 is verbroken. De man woont, net als de vrouw, nog in de woning.

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert, samengevat, de man te veroordelen om binnen 24 uur na het te wijzen vonnis de woning te verlaten en te ontruimen met medeneming van al het zijne en de man te bevelen de woning niet meer te betreden, dit alles op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert de vrouw een veroordeling van de man in de vergoeding van de werkelijke proceskosten ad € 3.412,00, althans in de forfaitaire kosten, vermeerderd met rente.
3.2.
De man voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang voortvloeit uit de aard van de vordering.
4.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat, hoewel in de dagvaarding staat vermeld dat de vrouw woonachtig is op [adres 1] en de man op [adres 2] , het hier feitelijk om een en dezelfde woning gaat.
4.3.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man een inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. De vrouw stelt dat partijen laatstelijk na tussenkomst van hun advocaten in confraternele correspondentie zijn overeengekomen dat de man in ieder geval op 22 september 2017 zou vertrekken, zodat de man thans zonder recht of titel in haar woning verblijft. De man betwist dit en beroept zich daarbij op een overeenkomst, die partijen al in februari 2017 schriftelijk zouden zijn aangegaan. Deze overeenkomst zou inhouden dat de man in de woning mag blijven totdat hij andere woonruimte heeft gevonden. De vrouw betwist dit op haar beurt. Zij stelt dat partijen in februari 2017 de afspraak hebben gemaakt dat de man in april 2017 zou vertrekken. Die afspraak is de man toen niet nagekomen. Ook toezeggingen van de man na april 2017 om te vertrekken is hij niet nagekomen. Dat is de reden waarom zij zich uiteindelijk tot een advocaat gewend heeft, aldus de vrouw.
4.4.
De man heeft de door hem gestelde schriftelijke overeenkomst niet in het geding gebracht. Dit had wel op zijn weg had gelegen omdat op hem de bewijslast rust van de stelling dat hij met een titel in de woning verblijft, nu de vrouw het bestaan van die overeenkomst gemotiveerd betwist heeft. De onderhavige procedure leent zich niet voor nadere bewijslevering. Van het bestaan van een overeenkomst, die erop neerkomt dat de man zonder concrete einddatum in de woning mag blijven, is tijdens de mondelinge behandeling ook anderszins niet gebleken.
4.5.
De confraternele correspondentie waar de vrouw een beroep op doet, is evenmin in het geding gebracht. Wat daarvan ook zij, nu alleen de vrouw eigenaar is van de woning en onbetwist is dat de vrouw de man meerdere keren heeft verzocht en gesommeerd om de woning te verlaten, is van toestemming van de vrouw aan de man om (langer) in de woning te blijven geen sprake meer. De man heeft aan die sommaties tot op heden geen gehoor gegeven. De man verblijft daarom inmiddels zonder recht of titel in de woning. De man zal de woning dan ook dienen te verlaten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zich hiertoe bereid verklaard. Het geschil spitst zich dan ook met name nog toe op de termijn die de man hiervoor dient te worden gegeven.
4.6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat sprake is van een ondraaglijke en zelfs gevaarlijke situatie, waardoor het vertrek van de man per direct is geboden. De man betwist dit gemotiveerd. Een acute noodsituatie is daarmee niet aannemelijk geworden.
4.7.
De man geeft aan dat hij nog enige tijd nodig heeft omdat hij op dit moment niet over de financiële middelen beschikt om de huur en borg te betalen - hij verwacht wel op korte termijn inkomsten uit zijn nieuwe bedrijf te ontvangen -, omdat hij bij niemand terecht kan en omdat zijn zoekgebied is beperkt tot een woning met een garage en wel in de gemeente Kerkrade. De garage heeft hij nodig voor de opslag van zijn twee aanhangers en ander werk gerelateerd materiaal. Hij wil deze goederen niet zolang in de woning van de vrouw achterlaten. Hiervoor heeft de vrouw ook geen toestemming gegeven, zo stelt de man. Deze redenen zijn niet betwist.
4.8.
Tegenover het zwaarwegende belang van de vrouw staat een te respecteren belang van de man om de werkzaamheden als zelfstandige niet in het gedrang te laten komen. Uit het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de huidige situatie niet lang moet voortduren. Een ontruimingstermijn van 24 uur, zoals de vrouw vordert, is echter te kort. De voorzieningenrechter zal de man een termijn van zeven dagen na betekening van dit vonnis gunnen om de woning te verlaten. Deze termijn kan hij mede benutten om zo nodig een tijdelijke opslagruimte voor zijn bedrijfsmateriaal en andere eigendommen te regelen.
4.9.
De met betrekking tot de ontruiming en het niet meer betreden van de woning gevorderde dwangsom van € 500,00 per dag is niet betwist en ligt daarmee voor toewijzing gereed, met dien verstande dat daaraan een maximum wordt verbonden van € 50.000,00.
4.10.
Een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten is alleen mogelijk in “buitengewone omstandigheden” waarbij gedacht dient te worden aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad (zie de uitspraak van de Hoge Raad van
15 september 2017, ECL:NL:HR:2017:2360). Dergelijke omstandigheden zijn hier niet gebleken. De vordering tot vergoeding van de werkelijke kosten is dan ook niet toewijsbaar.
4.11.
In de omstandigheid dat partijen een affectieve relatie hebben gehad, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de man om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] te verlaten, met medeneming van zijn eigendommen en onder afgifte van de sleutels aan de vrouw, en om de woning daarna niet meer te betreden,
5.2.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken.
type: NIv