ECLI:NL:RBLIM:2017:10439

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
C/03/241439 / KG ZA 17-534
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opeisbare vordering van brouwerij op horecaonderneming en de gevolgen van het omzetten van stil pandrecht in vuistpandrecht

In deze zaak vordert een horecaonderneming in kort geding ongedaanmaking van de inbeslagname van haar inventaris door een brouwerij, die zich op een pandrecht beroept. De brouwerij heeft een borgstelling verstrekt voor een lening aan de horecaonderneming, die in betalingsproblemen verkeert. De horecaonderneming biedt een betalingsregeling aan, maar de brouwerij wijst dit aanbod af en neemt de inventaris onder zich na toestemming van de voorzieningenrechter. De horecaonderneming stelt dat de brouwerij onfatsoenlijk heeft gehandeld, maar de voorzieningenrechter wijst deze vordering af. De voorzieningenrechter oordeelt dat de omzetting van het stil pandrecht in een vuistpandrecht niet onaanvaardbaar is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De voorzieningenrechter overweegt dat de horecaonderneming in gebreke is gebleven bij het voldoen van haar betalingsverplichtingen en dat de brouwerij gerechtigd was om haar pandrecht uit te oefenen. De vordering van de horecaonderneming wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/241439 / KG ZA 17-534
Vonnis in kort geding van 25 oktober 2017
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[eiser sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
3.
[eiseres sub 3],
wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. F.H.I. Hundscheid te Sittard,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRAND BIERBROUWERIJ B.V.,
gevestigd te Wijlre,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M.G. Vogels te Roermond.
Partijen zullen hierna [eiser] (in enkelvoud) en Brand genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2017
  • de door Brand ingezonden producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Brand.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteert te [vestigingsplaats] aan de [adres] een café met de handelsnaam [naam café] . De onroerende zaak waarin het café zich bevindt wordt door [eiser] van Brand gehuurd. Brand levert voorts dranken aan [eiser] .
2.2.
De onderneming van [eiser] staat sedert twee tot drie jaar te koop.
2.3.
De Europese Financierings Maatschappij N.V. (hierna: EFM) heeft aan [eiser] op grond van een overeenkomst van geldlening een krediet verstrekt van € 40.000,00. Voor de nakoming van die overeenkomst heeft Brand zich borg gesteld. [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de uit die overeenkomst voortvloeiende verplichting tot betaling van (ongeveer) € 500,00 per maand aan EFM. Brand is daarop door EFM op 16 maart 2017 als borg aangesproken voor een bedrag van € 24.420,29. Brand heeft dit bedrag aan EFM betaald.
2.4.
Op de inventaris van de onderneming van [eiser] rust een pandrecht ten behoeve van vorderingen die Brand op [eiser] heeft.
2.5.
Bij brief van 6 juni 2017 heeft Brand aan [eiser] medegedeeld dat het volgende met [eiser] is afgesproken:
  • [eiser] betaalt in één keer uiterlijk per 15 juli 2017 € 24.420,29 met een dagrente van
  • er worden geen betalingsregelingen getroffen,
  • huurtermijnen en leveranties worden tijdig betaald,
  • betaling kan plaatsvinden uit de verkoop van de exploitatie. De overnamekandidaat moet uiterlijk 15 juli 2017 bij Brand bekend te zijn.
  • bij niet tijdige betaling/niet tijdig voorhanden zijn van een overnamekandidaat zal Brand alle maatregelen treffen die haar ten dienste staan om betaald te worden, waaronder verkoop van de inventaris.
2.6.
[eiser] heeft bij e-mail van 13 juli 2017 aan Brand voorgesteld € 3.500,00 in een keer te betalen en met ingang van 1 augustus 2017 € 400,00 per maand. Brand heeft dat voorstel bij e-mail van 18 augustus 2017 afgewezen. Partijen hebben daarna nog verder gecorrespondeerd, maar dit heeft er niet toe geleid dat Brand dit betalingsvoorstel van [eiser] heeft geaccepteerd.
2.7.
Bij e-mail van 18 september 2017 heeft Brand [eiser] gesommeerd de inventaris in de macht van Brand te brengen. Bij e-mailbericht van 25 september 2017 heeft (de advocaat van) [eiser] aan Brand medegedeeld dat [eiser] niet vrijwillig zal meewerken aan verlening van een vuistpand.
2.8.
Bij e-mail van 28 september 2017 deelt Brand aan [eiser] mede dat [eiser] tot 3 oktober 2017 in de gelegenheid gesteld wordt met een terugbetalingsvoorstel te komen dat “in ieder geval van een veel substantiële omvang zal moeten zijn dan de € 300,00 die zij recentelijk betaald heeft. Een terugbetalingsregeling zal in de tijd beperkt moeten zijn.”
2.9.
Bij e-mail van 4 oktober 2017 heeft [eiser] betaling van € 500,00 per maand vanaf november 2017 en van € 600,00 per maand vanaf april 2018 aangeboden.
2.10.
Brand heeft vervolgens, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter, de inventaris van de onderneming van [eiser] (geheel of gedeeltelijk) onder haar genomen op 5 oktober 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert Brand te veroordelen:
om iedere actie strekkende tot het in vuistpand nemen van enige zaak in de onderneming van [eiser] te staken en gestaakt te houden en om hetgeen zij reeds heeft uitgevoerd ten aanzien van het in vuistpand nemen van enige zaak als hier bedoeld ongedaan te maken binnen 24 uur na betekening van het vonnis, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag dat Brand hiermee in gebreke blijft,
tot betaling van de proceskosten.
3.2.
Brand voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Volgens [eiser] is het onfatsoenlijk van Brand dat zij op 5 oktober 2017 de tot de inventaris van [eiser] behorende zaken onder zich genomen heeft. De voorzieningenrechter begrijpt dat [eiser] heeft willen aanvoeren dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Brand gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid het stil pandrecht om te zetten in een vuistpand. Dit betoog verwerpt de voorzieningenrechter op grond van de volgende overwegingen.
4.2.
Niet in geschil is dat de hoofdsom van € 24.420,29 waarvan Brand betaling verlangt reeds sedert 16 maart 2017 opeisbaar is. [eiser] is derhalve gehouden dit bedrag, te vermeerderen met rente, aan Brand (als borg) te betalen. Tot 2 oktober 2017 heeft [eiser] € 4.400,00 terugbetaald aan Brand.
4.3.
Brand kan als schuldeiser van de schuldenaar [eiser] eisen dat het restantbedrag ineens betaald dient te worden. Partijen zijn immers geen betaling in termijnen overeengekomen. Brand hoeft als schuldeiser (in beginsel) dus niet akkoord te gaan met de door [eiser] voorgestelde betalingsregeling van € 400,00 per maand en ook niet met het latere voorstel van € 600,00 per maand. Van misbruik van recht door Brand is, anders dan door [eiser] is betoogd, in dit verband voorshands niet gebleken.
4.4.
[eiser] stelt dat door ziekte van achtereenvolgens [eiseres sub 3] en van [eiser sub 2] het café de afgelopen twee jaren een financieel moeilijke periode achter de rug heeft en dat het café nu redelijk goed draait. Brand heeft dit gemotiveerd betwist met het betoog dat [eiser] reeds sinds (in ieder geval) 2010 haar betalingsverplichtingen jegens Brand niet nakomt, dat er in de loop van de tijd diverse betalingsregelingen met [eiser] zijn getroffen die [eiser] vervolgens niet nagekomen is en dat ook thans het café juist niet redelijk goed draait. Volgens Brand is het café namelijk “technisch failliet”. Zij verwijst in dat verband naar de hoeveelheid jaarlijks door [eiser] van Brand afgenomen dranken. Volgens Brand is de omvang daarvan zo gering (in 2017 tot op heden 12 fusten) dat daaruit moet worden afgeleid dat het café geen “bestaansrecht” meer heeft. Tegen dit verweer is door [eiser] niets wezenlijks ingebracht, zodat de voorzieningenrechter uitgaat van de juistheid daarvan. Gelet op de geringe omzet van [eiser] en het feit dat [eiser] reeds sinds 2010 regelmatig zijn betalingsverplichtingen jegens Brand alsmede de eerdere met Brand overeengekomen betalingsregelingen niet nagekomen is, is alleszins begrijpelijk dat Brand thans geen vertrouwen meer heeft dat [eiser] de aangeboden betalingsregeling zal nakomen. Bovendien hoeft Brand een dergelijke betalingsregeling met een onvermijdelijk lange looptijd niet te aanvaarden, temeer daar [eiser] (in beginsel) gehouden is om het openstaande bedrag terstond terug te betalen. Niet gezegd kan dus worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat Brand de door [eiser] aangeboden betalingsregelingen niet heeft geaccepteerd.
4.5.
Vaststaat dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting tot gehele betaling van het bedrag van € 24.420,29. Hieruit volgt dat Brand bevoegd was om het op de inventaris rustende stil pandrecht om te zetten in een vuist pandrecht. [eiser] stelt dat exploitatie van het café nu niet meer mogelijk is doordat de inventaris door Brand is verwijderd. Volgens haar is hierdoor verdere aflossing van de schulden aan Brand niet meer mogelijk. Voorts stelt [eiser] dat de opbrengst van de verkoop van de inventaris minder op zal brengen dan wanneer zij door Brand in staat gesteld zou zijn tot verdere aflossing van de schuld. Dit betoog moet worden verworpen aangezien Brand begrijpelijkerwijs er geen vertrouwen meer in heeft dat [eiser] binnen korte termijn de schuld volledig aan haar terugbetaalt. [eiser] heeft ook nog gesteld dat zij de schuld (ook) zal voldoen uit de opbrengst van de verkoop van haar onderneming. Van Brand kan evenwel niet worden verlangd dat zij om die reden geen (verder) gebruik maakt van het op de inventaris van [eiser] rustend pandrecht. De onderneming van [eiser] staat bovendien reeds twee tot drie jaar te koop aangeboden en niet gebleken is dat er nu een potentiële koper is. Aflossing van de schuld uit de opbrengst van de verkoop is dus op korte termijn niet aannemelijk te achten.
4.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Brand worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Brand tot op heden begroot op € 1.434,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op
25 oktober 2017. [1]

Voetnoten

1.type: RW