ECLI:NL:RBLIM:2017:10407

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
03/704229-09
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn in een witwaszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen, het gebruik van valse koop- en huurovereenkomsten, en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn, die in overwegende mate te wijten was aan het handelen van het Openbaar Ministerie. De rechtbank oordeelde dat deze overschrijding het verdedigingsbelang en het belang van waarheidsvinding ernstig had geschaad. De verdachte was bijgestaan door haar advocaten, mr. P.W. Szymkowiak en mr. J.M.H. Römkens, en de zaak was behandeld op meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie uiteindelijk vrijspraak vorderde voor de deelname aan de criminele organisatie. De rechtbank concludeerde dat het strafvorderlijk belang bij verdere vervolging ontbrak en verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een redelijke termijn in strafprocedures en de gevolgen van overschrijding daarvan voor de rechtsgang.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/704229-09
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.W. Szymkowiak en mr. J.M.H. Römkens, advocaten kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de zittingen van 21 en 28 maart 2014, 8 september 2016 en 24 oktober 2017. De verdachte en haar raadslieden zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen dan wel witwassen van geldbedragen;
feit 2:samen met anderen een valse koopovereenkomst en/of een valse huurovereenkomst heeft gebruikt;
feit 3:deel heeft genomen aan een organisatie gericht op het witwassen van geldbedragen.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – zoals vervat in de overgelegde pleitnota – de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte vanwege -kort gezegd- de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het zeer moeilijk is geworden om nog een betekenisvolle en inhoudelijke verdediging te kunnen voeren. Bovendien valt niet in te zien welke strafdoelen in deze zaak nog opgeld doen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in deze zaak inderdaad is overschreden, maar dat dit, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Compensatie zal gezocht moeten worden in de modaliteit en de omvang van de op te leggen straf.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tijdverloop in deze zaak moet worden aangemerkt als een overschrijding van de redelijke termijn. Als beginpunt voor de redelijke termijn neemt de rechtbank de datum waarop de eerste doorzoeking bij verdachte heeft plaatsgevonden, te weten 11 november 2009. Er zijn in de tussentijd bijna acht jaren verstreken, zodat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna zes jaar. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt hierop niet de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar van reductie van de op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval echter wél de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie uitgesproken dient te worden en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst bevat de tenlastelegging feiten die zich hebben voorgedaan in de periode 2001 tot en met 2011. Het is voorstelbaar dat wanneer in 2017 de inhoudelijke behandeling van feiten uit deze periode plaatsvindt, verdachte zich, gelet op dit grote tijdsverloop, zaken niet meer goed kan herinneren en niet goed meer in staat is de verdediging te voeren. Hierdoor is zowel het verdedigingsbelang als het belang tot waarheidsvinding geschonden.
Voorts stelt de rechtbank vast dat het eindproces-verbaal in mei 2012 is gesloten en vervolgens pas in maart 2014 de eerste regiezitting heeft plaatsgevonden. Vanwege het feit dat zowel aan verdachte als aan alle medeverdachten onder andere deelname aan een criminele organisatie is ten laste gelegd, werden alle zaken tegelijk behandeld. Deze regiezitting leidde vervolgens tot het horen van in totaal bijna vijftig getuigen door de rechter-commissaris.
Thans heeft de officier van justitie bij aanvang van de zitting medegedeeld dat hij voor alle verdachten vrijspraak zal gaan vorderen met betrekking tot deelname aan de criminele organisatie. Dit betreft het meest ernstige feit op de tenlastelegging. Hoewel dit standpunt de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier allerminst verbaast, is zij van oordeel dat wanneer bij de regiezitting in maart 2014 het dossier inhoudelijk goed door de officier van justitie zou zijn beoordeeld, destijds de tenlastelegging reeds had kunnen worden aangepast, althans dit standpunt toen al naar voren had kunnen worden gebracht. Dat had naar alle waarschijnlijkheid tot gevolg gehad dat het proces efficiënter was verlopen en er minder getuigen gehoord waren. Daarbij komt dat door het wegvallen van de criminele organisatie een deel van de medeverdachten afgesplitst had kunnen worden, hetgeen niet is gebeurd vanwege het handhaven van deze verdenking bij alle verdachten. De ernstige overschrijding van de termijn is daarmee naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate te wijten aan het optreden van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen en kijkend naar de resterende feiten waarvan de officier van justitie nog vindt dat deze kunnen worden bewezenverklaard, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang dat de officier van justitie vanuit dit oogpunt bezien nog heeft bij vervolging van verdachte ontbreekt. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij, gelet op de zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn waarmee rekening dient te worden gehouden, in het niet onwaarschijnlijke geval dat de rechtbank hoogstens tot eenzelfde bewezenverklaring zou komen, nauwelijks nog ruimte ziet voor een eventuele strafoplegging die nog enig strafdoel kan dienen. Wanneer de rechtbank dit strafvorderlijk belang afzet tegen de maatschappelijke kosten die tot die tijd nog gemaakt moeten worden, het verdedigingsbelang en het belang van waarheidsvinding dat door het overschrijden van de termijn ernstig is geschaad, wegen naar het oordeel van de rechtbank deze laatste belangen zwaarder. Om die reden acht de rechtbank thans dan ook geen belang meer aanwezig om de vervolging voort te zetten en zal om die reden de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de (verdere) vervolging van verdachte.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Kleine, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. I.C.A. Wilschut, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, van het plegen van witwassen, te weten het meermalen (telkens) opzettelijk verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen en/of omzetten en/of gebruik maken van geld een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of een of meer van haar, verdachtes, mededader(s)
-in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, meerdere malen (telkens) een bedrag aan geld, tot een totaalbedrag van ongeveer van ongeveer 582.021,04 Euro contant gestort/doen storten op een of meer SNS-rekening(en) en/of op (een) bankrekening(en) in België op haar, verdachtes, naam dan wel van haar, verdachtes, mededader(s) en/of op naam van een of meer van haar en/of haar, medeverdachtes, bedrijven
en/of
-in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011 een bedrag van ongeveer 454.489,92 Euro voorhanden gehad en/of uitgegeven, bestaande voormeld bedrag uit:
1. geschatte uitgaven van vakanties/attracties/evenementen 16.250 Euro en/of
2. kosten voor levensonderhoud volgens NIBUD-berekening 129.750,07 Euro en/of
3. aangetroffen bonnen en facturen tot een bedrag van 188.893,85 Euro en/of
4. investeringen in Bosnië, in totaal, ten bedrage van 120.000 Euro, ter
fine van het verkrijgen van -onder andere- casinorechten
en/of
-in of omstreeks de periode van 27 oktober 2009 tot 4 november 2009 een drietal bedragen van respectievelijk 34.000 Euro, 36.000 Euro, en 30.000 Euro, in totaal 100.000 Euro, overgedragen/overgeboekt/doen overboeken van een rekening van de [rechtspersoon 7] in Hongkong ter terugbetaling van een lening verkregen van [medeverdachte 1] in verband met de aankoop van een pand in België aan de [adres 1] ,
terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en), althans (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal (telkens) het hierboven onder 1. primair genoemde geld op de hierboven onder 1. primair genoemde tijdstippen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven geld (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 januari 2002 tot en met 30 maart 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) het hierboven onder 1. primair genoemde geld op de hierboven onder 1. primair genoemde tijdstippen heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar, verdachtes, mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven geld (telkens) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij, verdachte, in of omstreeks de maand oktober 2008, in elk geval in het jaar 2008, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland en/of te Genk, in elk geval in België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van het/de navolgende geschrift(en), te weten een "koopovereenkomst [adres 2] " en/of een huurovereenkomst met betrekking tot het pand [adres 3] , - zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte, en/of haar medeverdachte(n) dit/deze geschrift(en) heeft doen toekomen aan Record-bank in Genk(B) ten bewijze van het hebben van voldoende eigen geldmiddelen ter fine van het verkrijgen van een hypothecaire geldlening ten behoeve van de aankoop van het pand aan de [adres 1] en bestaande die valsheid of
vervalsing hierin (zakelijk weergegeven) dat in voornoemde koopovereenkomst wordt vermeld in strijd met de waarheid dat het pand aan [adres 2] is verkocht aan een zekere [naam 1] en/of [naam 2] voor een bedrag van 650.000 Euro en bestaande de valsheid van de huurovereenkomst hierin (zakelijk weergegeven) dat zij, verdachte en/of haar medeverdachte(n), voormeld pand verhuurd heeft/hebben voor een bedrag van 750 Euro per maand;
3.
zij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen, waarvan naast haar, verdachte, (onder andere) deel uitmaakte(n) [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13] en/of een of meer andere(n), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder andere) het/de misdrijf/misdrijven witwassen (art. 420 Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting (art. 326 Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (art. 225 Wetboek van Strafrecht);