ECLI:NL:RBLIM:2017:10405

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
03/704211-10
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder gewoontewitwassen en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ernstige overschrijding van de redelijke termijn, die in overwegende mate te wijten was aan het handelen van het Openbaar Ministerie. De verdediging had verzocht om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, omdat de lange duur van de procedure het verdedigingsbelang en het belang van waarheidsvinding ernstig had geschaad. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden met bijna zes jaar, wat leidde tot de conclusie dat het strafvorderlijk belang bij verdere vervolging ontbrak. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte, omdat de lange duur van de procedure de mogelijkheid van een betekenisvolle verdediging had aangetast. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en tijdige behandeling van strafzaken, waarbij de rechten van de verdachte gewaarborgd moeten blijven.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/704211-10
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr M.M.H. Zuketto en mr. C.P. Posthuma, advocaten kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de zittingen van 21 en 28 maart2014, 8 september 2016 en 24 oktober 2017. De verdachte en zijn raadslieden zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
feit 1:samen met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen dan wel witwassen van geldbedragen;
feit 2:behulpzaam is geweest bij valselijk opmaken van een koopovereenkomst om als echt te gebruiken;
feit 3:samen met anderen jaarrekeningen en/of loonstroken valselijk heeft opgemaakt om als echt te gebruiken dan wel daarbij behulpzaam is geweest;
feit 4:deel heeft genomen aan een organisatie gericht op het witwassen van geldbedragen.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht – zoals vervat in de overgelegde pleitnota – de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte vanwege – kort gezegd – de overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het zeer moeilijk is geworden om nog een betekenisvolle en inhoudelijke verdediging te kunnen voeren alsmede vanwege schending van het verbod op willekeur.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in deze zaak inderdaad is overschreden, maar dat dit, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Compensatie zal gezocht moeten worden in de modaliteit en de omvang van de op te leggen straf.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het tijdverloop in deze zaak moet worden aangemerkt als een overschrijding van de redelijke termijn. Als beginpunt voor de redelijke termijn neemt de rechtbank de datum waarop de eerste doorzoeking bij [rechtspersoon 15] , het bedrijf van verdachte, heeft plaatsgevonden, te weten 11 november 2009. Er zijn in de tussentijd bijna acht jaren verstreken, zodat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna zes jaar. Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt hierop niet de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie, maar van reductie van de op te leggen straf.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval echter wél de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie uitgesproken dient te worden en overweegt daartoe als volgt.
Allereerst bevat de tenlastelegging feiten die zich hebben voorgedaan in de periode 2001 tot en met 2011. Het is voorstelbaar dat wanneer in 2017 de inhoudelijke behandeling van feiten uit deze periode plaatsvindt, verdachte zich, gelet op dit grote tijdsverloop, zaken niet meer goed kan herinneren en niet goed meer in staat is de verdediging te voeren. Hierdoor is zowel het verdedigingsbelang als het belang tot waarheidsvinding geschonden.
Voorts stelt de rechtbank vast dat het eindproces-verbaal in mei 2012 is gesloten en vervolgens pas in maart 2014 de eerste regiezitting heeft plaatsgevonden. Vanwege het feit dat zowel aan verdachte als aan alle medeverdachten onder andere deelname aan een criminele organisatie is ten laste gelegd, werden alle zaken tegelijk behandeld. Deze regiezitting leidde vervolgens tot het horen van in totaal bijna vijftig getuigen door de rechter-commissaris.
Thans heeft de officier van justitie bij aanvang van de zitting medegedeeld dat hij voor alle verdachten vrijspraak zal gaan vorderen met betrekking tot deelname aan de criminele organisatie. Dit betreft het meest ernstige feit op de tenlastelegging. Hoewel dit standpunt de rechtbank gelet op de inhoud van het dossier allerminst verbaast, is zij van oordeel dat wanneer bij de regiezitting in maart 2014 het dossier inhoudelijk goed door de officier van justitie zou zijn beoordeeld, destijds de tenlastelegging reeds had kunnen worden aangepast, althans dit standpunt toen al naar voren had kunnen worden gebracht. Dat had naar alle waarschijnlijkheid tot gevolg gehad dat het proces efficiënter was verlopen en er minder getuigen gehoord waren. Daarbij komt dat door het wegvallen van de deelname aan een criminele organisatie met de medeverdachten, de zaak van verdachte afgesplitst had kunnen worden en daardoor op een veel kortere termijn inhoudelijk behandeld had kunnen worden. Dit is echter niet gebeurd vanwege het handhaven van deze verdenking bij alle verdachten. De ernstige overschrijding van de termijn is daarmee naar het oordeel van de rechtbank in overwegende mate te wijten aan het optreden van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen en kijkend naar de resterende feiten waarvan de officier van justitie nog vindt dat deze kunnen worden bewezenverklaard, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang dat de officier van justitie vanuit dit oogpunt bezien nog heeft bij vervolging van verdachte ontbreekt. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij, gelet op de zeer ernstige overschrijding van de redelijke termijn waarmee rekening dient te worden gehouden, in het niet onwaarschijnlijke geval dat de rechtbank hoogstens tot eenzelfde bewezenverklaring zou komen, nauwelijks nog ruimte ziet voor een eventuele strafoplegging die nog enig strafdoel kan dienen. Wanneer de rechtbank dit strafvorderlijk belang afzet tegen de maatschappelijke kosten die tot die tijd nog gemaakt moeten worden, het verdedigingsbelang en het belang van waarheidsvinding dat door het overschrijden van de termijn ernstig is geschaad, wegen naar het oordeel van de rechtbank deze laatste belangen zwaarder. Om die reden acht de rechtbank thans dan ook geen belang meer aanwezig om de vervolging voort te zetten en zal om die reden de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de (verdere) vervolging van verdachte.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Kleine, voorzitter, mr. M.J.M. Goessen en mr. I.C.A. Wilschut, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 24 oktober 2017.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 27 oktober 2009 tot en met 9
november 2009, in elk geval in de maand oktober van het jaar 2009 en/of in de
maand november van het jaar 2009, in elk geval in het jaar 2009 in de gemeente
Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen , althans
eenmaal (telkens) geld, te weten
-op of omstreeks 27 oktober 2009 een bedrag van ongeveer 34.000,- Euro en/of
-op of omstreeks 27 oktober 2009 een bedrag van ongeveer 36.000,- Euro en/of
-op of omstreeks 4 november 2009 een bedrag van ongeveer 30.000,- Euro en/of
-op of omstreeks 2 november 2009 een bedrag van ongeveer 50.000,- Euro en/of
-op of omstreeks 9 november 2009 een bedrag van ongeveer 49.000,- Euro heeft
verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft
omgezet, althans van voornoemd geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij,
verdachte, wist dat bovenomschreven geld - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 27 oktober 2009 tot en met 9
november 2009, in elk geval in de maand oktober van het jaar 2009 en/of in de
maand november van het jaar 2009, in elk geval in het jaar 2009, in de
gemeente Maastricht, in elk geval in Nederland en/of in België, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen , althans
eenmaal (telkens) geld, te weten
-op of omstreeks 27 oktober 2009 een bedrag van ongeveer 34.000,- Euro en/of
-op of omstreeks 27 oktober 2009 een bedrag van ongeveer 36.000,- Euro en/of
-op of omstreeks 4 november 2009 een bedrag van ongeveer 30.000,- Euro en/of
-op of omstreeks 2 november 2009 een bedrag van ongeveer 50.000,- Euro en/of
-op of omstreeks 9 november 2009 een bedrag van ongeveer 49.000,- Euro heeft
verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft
omgezet, althans van voornoemd geld gebruik heeft gemaakt, terwijl hij,
verdachte, redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven geld -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
[medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 8 oktober 2008, in elk geval in het jaar 2008 in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in elk geval ieder voor zich alleen, een "koopovereenkomst [adres 2] " - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst, immers heeft/hebben verdachte(n) valselijk in voornoemde koopovereenkomst onder "B: koper" vermeld of doen vermelden de personalia van [naam 1] en/of van [naam 2] , als zijnde koper(s) van de woning [adres 2] , zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, bij het plegen van welk voornoemd misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 8 oktober 2008, in elk geval in het jaar 2008 in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk voornoemd misdrijf hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door opzettelijk te dien einde aan [medeverdachte 6] en/of aan [medeverdachte 2] de personalia, in elk geval gegevens van/over voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] aan [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2] voornoemd te verstrekken/bekend te maken/ter beschikking te stellen;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 12 november 2008, in elk geval in het jaar 2008 in de gemeente Genk (B), in elk geval in België en/of in Nederland, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) "koopovereenkomst [adres 2] ", - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware dat geschrift echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte(n) voornoemde koopovereenkomst hebben overlegd/afgegeven/gebruikt bij een aanvraag woonkrediet en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk in voornoemde koopovereenkomst onder "B: koper" was/waren vermeld de personalia van [naam 1] en/of van [naam 2] , als zijnde kopers van de woning [adres 2] bij het plegen van welk voornoemd misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 8 oktober 2008, in elk geval in het jaar 2008 in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Landgraaf, in elk geval in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk voornoemd misdrijf hij, verdachte, opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door opzettelijk te dien einde aan [medeverdachte 6] en/of aan [medeverdachte 2] de personalia, in elk geval gegevens van/over voornoemde [naam 1] en/of [naam 2] aan [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2] voornoemd te verstrekken/bekend te maken/ter beschikking te stellen;
3.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 oktober 2006 tot 1 juni 2009 in de gemeente Beek(L) en/of in de gemeente Maastricht en/of in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) (onderdelen van) een bedrijfsadministratie van het bedrijf [rechtspersoon 9] , met name een of meer jaarrekeningen, te weten de jaarrekeningen van het jaar 2002 en/of 2005 en/of een of meer loonstroken - (elk) zijnde (een) geschrift(en) dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 8 november 2011, in de gemeente Landgraaf, in elk geval in het arrondissement Maastricht en/of elders in Nederland en/of in België en/of in de Bondsrepubliek Duitsland en/of in Luxemburg en/of in Bosnië-Herzegovina, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen, waarvan naast hem, verdachte (onder andere) deel uitmaakte(n) [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 12] en/of [rechtspersoon 13] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder andere) het/de misdrijf/misdrijven witwassen (art. 420 Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting (art. 326 Wetboek van Strafrecht) en/of valsheid in geschrifte (art. 225 Wetboek van Strafrecht);