ECLI:NL:RBLIM:2017:10252

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
C/03/231564 / HA ZA 17-79
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door valse identiteit op Facebook en oplichting met intieme beelden

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en een gedaagde, waarbij de eiseres vorderingen heeft ingesteld wegens onrechtmatig handelen van de gedaagde. De eiseres, die via Facebook in contact kwam met een gebruiker met de profielnaam '[profielnaam]', heeft intieme foto's van zichzelf gedeeld, onder de indruk dat deze persoon een lesbische vrouw was. De gedaagde, die de identiteit van '[profielnaam]' gebruikte, heeft echter een valse hoedanigheid aangenomen en heeft de eiseres misleid om haar intieme beelden te verkrijgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door de eiseres te bewegen deze beelden te delen, en heeft geoordeeld dat er sprake is van inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de eiseres. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 41.380,10, inclusief immateriële schadevergoeding van € 5.000,-. Daarnaast is de gedaagde verboden om de verkregen gegevens aan derden kenbaar te maken, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele specifieke verzoeken die als onrechtmatig of onredelijk werden beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/231564 / HA ZA 17-79
Vonnis van 11 oktober 2017
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.F.J.M. Mulders,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.L.E. Marchal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 januari 2017
  • de incidentele conclusie van antwoord van 22 maart 2017
  • het vonnis in incident van 19 april 2017
  • de conclusie van antwoord van 19 april 2017
  • de rolbeslissing van 26 april 2017
  • de akte inbreng producties van 21 juni 2017
  • het proces-verbaal van comparitie van 28 juni 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft in december 2015 via Facebook contact gekregen met de Facebookgebruiker met de profielnaam ‘ [profielnaam] ’. Zij is op uitnodiging van ‘ [profielnaam] ’ opgenomen in de gesloten Facebookgroep ‘Lesbische vrouwen 25+’.
Nadat ‘ [profielnaam] ’ intieme foto’s met [eiseres] had gedeeld waarvan zij meedeelde dat het foto’s van haarzelf waren, heeft [eiseres] intieme foto’s van zichzelf met ‘ [profielnaam] ’ gedeeld.
2.2.
De foto’s die ‘ [profielnaam] ’ heeft gedeeld, zijn foto’s van [naam] , en gemaakt door [fotograaf] , een fotograaf.
2.3.
In een Facebookgesprek op 29 maart 2016 waarin [eiseres] haar twijfels over de identiteit van ‘ [profielnaam] ’ uitte, hebben [eiseres] ( [eiseres] ) en ‘ [profielnaam] ’ ( [profielnaam] ) geschreven:
(…)
[eiseres] : Ach schei uit. Je hebt je kans gehad. Hoe vaak heb ik jou gevraagd jezelf te laten horen zien?
Het enige wat je hoeft te doen is je te laten zien.
[profielnaam] : en mij de groep afnemen maar pas op ik kom terug met hele andere dingen zoals filmpjes op internet etc
(…)
[eiseres] : dat is chantage.
[profielnaam] : en wat jullie dan doen niet. Oog om oog tand om tand.
(…)
[eiseres] : Jij bent gewoon een vent
[profielnaam] : ben ik niet
absoluut niet
[eiseres] : Bewijs het maar
[profielnaam] : en ik laat me niet chanteren door jullie.
[eiseres] : Ik heb mezelf laten zien in alles.
[profielnaam] : het eerste filmpje gaat binnen 5 min internet op.
(…)
[profielnaam] : Jullie stoppen nu met die leugens over mij te verspreiden anders ga ik echt maatregelen nemen tegen jullie
(…)
2.4.
Het profiel ‘ [profielnaam] ’ is op 30 maart 2016 van Facebook verwijderd.
2.5. ‘
[profielnaam] ’ heeft op soortgelijke wijze als met [eiseres] contact heeft gehad met andere vrouwen.
2.6.
Na daartoe door de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland bij vonnis van 3 oktober 2016 te zijn veroordeeld, heeft Facebook op 13 oktober 2016 gegevens over het profiel ‘ [profielnaam] ’ verstrekt aan [eiseres] . Uit die gegevens blijkt onder meer dat ‘ [profielnaam] ’ vanaf 16 maart 2016 tot en met 30 maart 201 gebruik heeft gemaakt van het IP-adres [IP-adres] (KPN). De verstrekte informatie bevat verder het mailadres [profielnaam] @hotmail.nl en de “ [domeinnaam] ” ‘ [profielnaam] .509’.
2.7.
KPN heeft bij brief van 25 oktober 2016 [eiseres] meegedeeld dat het IP-adres [IP-adres] van 31 juli 2016 tot en met 30 september 2016 wijst naar een gebruiker te [woonplaats 2] , te weten [gedaagde] , met vermelding van zijn adres.
2.8.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft op 5 december 2016 [eiseres] verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag op:
de in productie 3 bij het beslagrekest opgenomen intieme foto’s en/of video’s die zij gestuurd heeft aan [gedaagde] , en
de WhatsApp-gesprekken die zij met ‘ [profielnaam] ’ heeft gevoerd via het WhatsApp-account van ‘ [profielnaam] ’, welk account was gekoppeld aan het telefoonnummer [telefoonnummer] ,
en voorts de gerechtelijke bewaring van het bewijs bevolen en Digitale Opsporing B.V. tot bewaarder benoemd.
2.9.
Op 22 december 2016 heeft de deurwaarder onder [gedaagde] globaal conservatoir beslag gelegd op 31 harde schijven (waaronder die van 2 laptops en een pc), een mobiele telefoon, een tablet, 850 CD-roms/DVD’s, diverse digitale fotocamera’s en diverse geheugenkaartjes en deze gegevensdragers afgegeven aan de bewaarder, die belast is met het nadere onderzoek van de in beslag genomen zaken.
2.10.
Op 28 december 2016 is het verlof uitgebreid in die zin dat ook beslag mocht worden gelegd op (a) e-mails van Facebook aan [gedaagde] betreffende het Facebookaccount ‘ [profielnaam] ’ en (b) (bewijzen) van inlogmomenten op social media onder de naam ‘ [profielnaam] ’, die zich op kopieën van gegevensdragers bevinden die reeds door de bewaarder zijn gemaakt naar aanleiding van het eerder verleende verlof.
2.11.
De bewaarder heeft op 28 december 2016 aan [eiseres] meegedeeld dat de politie op 27 december 2016 strafrechtelijk beslag had gelegd op de in conservatoir beslag genomen zaken.
2.12.
[eiseres] heeft op 28 december 2016 bij de politie aangifte van oplichting gedaan.
2.13.
De bewaarder heeft op 6 januari 2017 aan [eiseres] meegedeeld dat de onderzoeksmachines op volle capaciteit draaien en dat er vanwege de grote hoeveelheid data ongeveer acht werkdagen nodig zijn voor onderzoek.
2.14.
Bij proces-verbaal van 25 januari 2017 heeft de deurwaarder verklaard:
Heden (...) sprak ik met de heer [naam onderzoeker] , (...) belast met het digitale onderzoek van de gemaakte kopieën van de gegevensdragers (...). Het meenemen van alle gegevensdragers is een noodzakelijkheid geweest nu gerekwireerde op 22 december 2016 aan mij gerechtsdeurwaarder heeft bevestigd bekend te zijn met rekwirante en dat gerekwireerde aan mij heeft bevestigd in het verleden fotomateriaal van rekwirante te hebben ontvangen. Gerekwireerde gaf daarbij aan het betreffende materiaal reeds verwijderd te hebben. Nu controle van deze verwijdering niet kan plaatsvinden, gerekwireerde inderdaad bevestigd fotomateriaal te hebben ontvangen van rekwirante, gerekwireerde geen aanwijzing heeft kunnen doen van het specifieke materiaal (...), alsmede aangezien door mij een grote hoeveelheid aan gegevensdragers is aangetroffen is omwille hiervan globaal beslag gelegd op alle gegevensdragers opdat deze na het maken van de kopieën (…) nader onderzocht zijn (…); voornoemde medewerker heeft aangegeven dat na indexatie van de bestanden en doorzoeking er geen beeldmateriaal is aangetroffen welke overeenkomstig is aan de specificatie (…) van de beschikking; aangezien geen beeldmateriaal is aangetroffen is beslag op deze bewijsmiddelen niet mogelijk; (…).
2.15.
Op 25 januari 2017 heeft de deurwaarder conservatoir beslag gelegd op (bewijzen van) inlogmomenten op social media onder de naam ‘ [profielnaam] ’, die zich bevonden op de kopieën van de gegevensdragers die de deurwaarder op 22 december 2016 bij [gedaagde] had aangetroffen. De bewijzen zijn volgens het proces-verbaal opgeslagen op:
  • een harde schijf van het merk Toshiba, 1 TB, met kenmerk [kenmerk 1] ,
  • een harde schijf van het merk Toshiba, 500 GB, met kenmerk [kenmerk 2] ,
  • een USB-stick van het merk Kingston, 16 GB, met kenmerk [kenmerk 3] .
en afgegeven aan de bewaarder.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - in de hoofdzaak - samengevat:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door, onder valse voorwendselen en/of door middel van een valse hoedanigheid en/of een onjuiste weergave van de feiten, haar te bewegen intieme beelden aan hem te sturen;
II. veroordeling van [gedaagde] tot vergoeding aan haar van alle door haar geleden en nog te lijden schade als gevolg van dat onrechtmatig handelen;
III. [gedaagde] te verbieden enige gegevens, waaronder mede begrepen foto’s van haar en/of chatgesprekken, die zijn verkregen als gevolg van dat onrechtmatig handelen, aan derden kenbaar te maken, op straffe van een dwangsom;
IV. [gedaagde] te gebieden aan haar te verstrekken een lijst met alle contactgegevens - waaronder e-mailadressen, namen, Facebookaccounts, telefoonnummer - van personen, websites en/of organisaties aan wie hij, enige (intieme) beelden of chatgesprekken, verkregen van [eiseres] heeft verstrekt, voor zover hij daarover beschikt, op straffe van een dwangsom;
V. [gedaagde] te gebieden alle medewerking te verlenen aan een door een forensisch computerexpert te verrichten onderzoek op zijn computerapparatuur naar de aanwezigheid van door haar aan hem verstrekte (intieme) beelden en/of chatgesprekken en/of aanwijzingen dat en aan wie hij deze heeft verspreid, alsmede tot medewerking aan professionele verwijdering van eventueel aangetroffen (intieme) beelden en/of chatgesprekken, betrekking hebbende op haar;
VI. veroordeling van [gedaagde] tot betaling van kosten, gemoeid met dat onderzoek c.q. het verwijderen, alsook tot betaling van een voorschot op die kosten;
VII. veroordeling van [gedaagde] tot betaling aan haar van de volgende door haar gemaakte kosten ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid:
1. primair € 7.945,06, zijnde de werkelijke kosten van haar procedure tegen Facebook, subsidiair € 2.580,54, zijnde de kosten volgens het liquidatietarief;
2. € 3.006,09 aan werkelijke kosten voor juridische bijstand buiten rechte;
3. € 2.734,00, zijnde de griffierechten en salaris van de advocaat vanwege het opstellen van de beslagverloven;
4. € 3.682,22, zijnde de deurwaarderskosten voor het leggen van de beslagen;
5. € 19.012,73, zijnde de kosten van Digitale Opsporing B.V.,
6. € 2.658,04, vanwege door [eiseres] persoonlijk bestede tijd;
VIII. veroordeling van [gedaagde] te betaling aan haar van € 25.000,00, vanwege door haar geleden immateriële schade;
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Zij stelt daartoe - kort gezegd - dat [gedaagde] de gebruiker was van het Facebookprofiel ‘ [profielnaam] ’ en dat hij, door met dit profiel haar te bewegen intieme informatie en foto’s van haarzelf te delen en vervolgens te dreigen die foto’s openbaar te maken, onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. [eiseres] stelt dat zij hierdoor materiële en immateriële schade heeft geleden.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Onder meer ontkent hij dat hij de gebruiker was van het Facebookprofiel ‘ [profielnaam] ’.

4.De beoordeling

4.1.
Voor toewijzing van de vorderingen is onder meer nodig dat vaststaat dat [gedaagde] de gebruiker was van het Facebook-profiel ‘ [profielnaam] ’.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat [eiseres] bij dagvaarding al bewijsmateriaal terzake heeft overgelegd:
Uit de informatie van Facebook blijkt dat ‘ [profielnaam] ’ van 16 maart 2016 tot en met 30 maart 2016 gebruik heeft gemaakt van het IP-adres [IP-adres] (KPN).
Uit de informatie van KPN blijkt dat dat IP-adres in de periode van 31 juli 2016 tot en met 30 september 2016 toebehoorde aan [gedaagde] , op zijn adres te [woonplaats 2] .
Uit de informatie van Facebook en KPN blijkt dat de gebruiker van dat IP-adres van provider is gewisseld op dezelfde dag (16 maart 2016) dat het IP-adres van ‘ [profielnaam] ’ wisselde.
[fotograaf] , de fotografe die de foto’s heeft gemaakt die ‘ [profielnaam] ’ met [eiseres] heeft gedeeld, heeft verklaard dat die foto’s op haar computer stonden, dat [gedaagde] het onderhoud van die computer heeft gedaan, dat [gedaagde] de enige buiten haar en haar dochter is geweest die op haar computer is geweest en dat zijzelf die foto’s nooit ergens heeft gebruikt.
Blijkens het onder 2.14 geciteerde proces-verbaal heeft [gedaagde] aan de deurwaarder meegedeeld dat hij foto’s van [eiseres] heeft ontvangen.
4.2.
Ter verdere onderbouwing van haar stellingen heeft [eiseres] op 21 juni 2017 ten behoeve van de zitting op 28 juni 2017 de pagina’s 5 tot en met 14 van het onderzoeksrapport van Digitale Opsporing B.V., een door het ministerie van Veiligheid en Justitie erkende onderzoeker, van 24 januari 2017 overgelegd.
[gedaagde] heeft tegen (de late overlegging van) dit stuk bezwaar gemaakt. Dit bezwaar wordt verworpen, nu het stuk op zichzelf tijdig door [eiseres] is ingediend en [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad om van de inhoud kennis te nemen en, mede gezien zijn ICT-achtergrond, daarop ter zitting te reageren.
4.3.
Het rapport vermeldt duidelijk en beknopt hoe het onderzoek is verricht en welke informatie op de Archeos smartphone en Toshiba laptop van [gedaagde] is aangetroffen. [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de inhoud van het rapport en niet aangegeven dat hij een contraexpertise wil (laten) uitvoeren. Nu en de rechtbank ook geen indicaties ziet om aan het rapport geen of minder bewijskracht toe te kennen, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de bevindingen in het rapport.
Uit het rapport blijkt dat:
met de smartphone van [gedaagde] op 15 oktober 2015 een googleaccount met het mailadres [profielnaam] @gmail.com is aangemaakt en dat diezelfde dag met dat nieuwe mailadres een Snapchat-profiel is aangemaakt,
met de smartphone van [gedaagde] op 31 oktober 2016 een Kik-account is geregistreerd op het mailadres ( [profielnaam] @hotmail.nl) waarmee het Facebookprofiel van ‘ [profielnaam] ’ is geregistreerd,
de profielfoto van het Kik-account gelijk is aan de profielfoto van het WhatsApp-account ‘ [profielnaam] ’, waarbij de onderzoeker verklaart dat die profielfoto alleen kan worden ingesteld door de gebruiker die is ingelogd met zijn account,
met de laptop van [gedaagde] meerdere keren is ingelogd op het Facebookprofiel: ‘ [profielnaam] .509’ (dat gelijk is aan het profiel van “ [profielnaam] ’).
4.4.
[gedaagde] heeft ter zitting volhard in zijn verweer dat hij niet de alias ‘ [profielnaam] ’ heeft gebruikt en verklaard: “
Ik vertel nu pas wat ik eerder liever niet wilde vertellen, namelijk dat ik mijn mobiele telefoon en de Toshiba laptop zo’n ¾ jaar respectievelijk anderhalf jaar heb uitgeleend aan mijn toenmalige achterbuurman (…), omdat hij in een scheiding zat en werd lastig gevallen door zijn ex.”, maar deze stelling is niet onderbouwd en overigens ongeloofwaardig, temeer nu hij ten overstaan van de voorzieningenrechter nog, evenmin onderbouwd, had aangevoerd dat hij een onbeveiligde wifi-extender had gebruikt voor internet in de tuin [1] .
[gedaagde] ontkent voorts dat hij tegenover de deurwaarder heeft verklaard dat hij foto’s van [eiseres] heeft ontvangen, maar de rechtbank ziet geen grond om aan de juistheid van het proces-verbaal op dit punt te twijfelen.
4.5.
Andere op dit punt relevante verweren heeft [gedaagde] niet aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank, in aanmerking nemende de feiten, opgesomd onder 4.1 en 4.3, in onderlinge samenhang bezien, heeft [eiseres] genoegzaam aangetoond dat [gedaagde] de gebruiker van het Facebookprofiel ‘ [profielnaam] ’ was. Bij gebreke van enig verder verweer terzake moet er dan ook van worden uitgegaan dat alles wat door ‘ [profielnaam] ’ is geschreven, geschreven is door [gedaagde] .
4.6.
Vraag is vervolgens of het verweten gedrag onrechtmatig is.
[gedaagde] is een man en dus geen lesbische vrouw. Desondanks was hij binnen de Facebookgroep “Lesbische vrouwen 25+” actief en heeft zich daarbij tegenover [eiseres] voorgedaan als een (lesbische) vrouw met de (profiel)naam [profielnaam] . Die misleiding heeft hij voortgezet door in de hoedanigheid van [profielnaam] een vertrouwensband met [eiseres] op te bouwen, waarbij hij op een zeker moment intieme foto’s van een vrouw aan haar is gaan sturen met de suggestie dat die van [profielnaam] waren. [gedaagde] heeft bijgedragen aan een sfeer waarin [eiseres] vervolgens ook eigen intieme foto’s beelden is gaan sturen aan hem. Met andere woorden: [gedaagde] is door middel van een valse identiteit en onder valse voorwendselen in het bezit gekomen van zeer persoonlijke en vertrouwelijke gegevens betreffende [eiseres] die niet voor hem waren bedoeld en die hij, indien hij zijn ware identiteit had gebruikt, niet van haar zou hebben ontvangen. Daarnaast heeft [gedaagde] om beelden van [eiseres] in compromitterende houding door publicatie via het internet openbaar te maken.
Er is dus sprake van misleiding en oplichting van [eiseres] , en tevens van (dreigende) inbreuk op haar portretrecht en persoonlijke levenssfeer. Dit gedrag is naar het oordeel van de rechtbank evident onrechtmatig jegens haar. De onder I gevorderde verklaring voor recht zal derhalve worden toegewezen.
4.7.
Vaststaat dat [gedaagde] onrechtmatig (vertrouwelijke) gegevens van [eiseres] heeft ontvangen. Hij mag niet over die gegevens beschikken en die zeker ook niet verder verspreiden. Dit vormt reden om, zoals gevorderd, die verspreiding te verbieden. De uitlating tegen over de deurwaarder dat [gedaagde] de foto’s van [eiseres] al had verwijderd, en het gegeven dat het onderzoeksbureau op de onderzochte selectie geen beelden van [eiseres] heeft aangetroffen, geven niet voldoende zekerheid dat [gedaagde] niet toch nog over foto’s van of chatgesprekken met [eiseres] beschikt. Zij heeft dus nog steeds een gerechtvaardigd belang bij haar vordering. Vordering III is dan ook toewijsbaar, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd.
4.8.
[eiseres] vordert onder IV de verstrekking van gegevens van derden. De rechtbank overweegt dat een toewijzing van deze vordering er toe kan leiden dat [eiseres] de beschikking krijgt over persoonlijke, mogelijk vertrouwelijke informatie van derden. Deze vordering kan dus diep in de persoonlijke levenssfeer van derden grijpen, terwijl hun belangen op geen enkele wijze worden gewaarborgd. [eiseres] kan om die reden niet met recht van [gedaagde] de verstrekking van bedoelde gegevens verlangen. De vordering is reeds hierom niet toewijsbaar. Of met toewijzing van de vordering ook een onaanvaardbare inbreuk zou worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [gedaagde] , kan daarom in het midden blijven.
4.9.
Met vordering V beoogt [eiseres] een volledig onderzoek door een forensisch computerexpert van alle digitale gegevens waarover [gedaagde] beschikt, naar de aanwezigheid van door haar aan hem verstrekte (intieme) beelden van en/of chatgesprekken met haar, en zijn medewerking tot professionele verwijdering daarvan.
[gedaagde] voert in dit verband met zoveel woorden aan dat een veroordeling als gevorderd disproportioneel is, omdat zeer onaannemelijk is, gelet op (de opzet van) het reeds verrichte onderzoek, dat een onderzoek van de nog niet onderzochte gegevensdragers nog wat zal opleveren, en omdat de kosten van zo’n aanvullend onderzoek (ca. € 70.000,-) door hem zouden moeten worden gedragen.
De rechtbank overweegt dat er in het kader van het bewijsbeslag al gegevensdragers zijn doorzocht op beelden van [eiseres] . Gezien de enorme hoeveelheid digitale informatie waarover [gedaagde] beschikte, konden echter niet alle gegevensdragers worden doorzocht en heeft [eiseres] zich beperkt tot de gegevensdragers waarvan het meest aannemelijk was dat deze de van belang zijnde gegevens zou bevatten (met name de meest recent gebruikte gegevensdragers). Niettemin blijkt uit de verslaglegging van Digitale Opsporing B.V. dat een zeer grote hoeveelheid digitale gegevensdragers van [gedaagde] doorzocht is. Met andere woorden: ondanks een uitvoerig onderzoek op de meest daarvoor in aanmerking komende gegevensdragers zijn daarop geen beelden van [eiseres] aangetroffen. Dat sluit uiteraard niet uit dat er zich foto’s van haar op niet-onderzochte gegevensdragers bevinden, maar dat dat zo is, is allerminst zeker. [2] Het door haar gevorderde volledige onderzoek sluit ook niet uit dat [gedaagde] bedoelde beelden en chatgesprekken elders heeft opgeslagen. De rechtbank overweegt voorts dat de belangen van [eiseres] in aanzienlijke mate worden beschermd door het verbod van verspreiding van gegevens met de daaraan gekoppelde dwangsom.
Onder die omstandigheden weegt naar het oordeel van de rechtbank het (financiële) belang van [gedaagde] zwaarder dan het belang van [eiseres] om zekerheid te krijgen dat de gegevensdragers waarvan niet erg aannemelijk is dat die foto’s van haar bevatten, inderdaad geen foto’s van haar bevatten. De vordering zal daarom worden afgewezen, en daarmee ook vordering VI, die ertoe strekt dat [gedaagde] de kosten van het onderzoek als schade aan [eiseres] zal vergoeden.
4.10.
Op grond van art. 6:162 lid 1 BW is [gedaagde] gehouden de (toerekenbare) schade die [eiseres] door zijn onrechtmatig handelen pleegt te vergoeden.
4.11.
Van de onder II gevorderde schadevergoeding is de omvang niet onderbouwd, zodat die vordering reeds daarom dient te worden verworpen.
4.12.
De in vordering VII bedoelde schadevergoeding betreft de kosten die [eiseres] in en buiten rechte heeft moeten maken als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] , met name de kosten om zijn identiteit te achterhalen.
Voldoende onderbouwd acht de rechtbank de voor rekening van [eiseres] gebleven kosten van de procedure tegen Facebook (€ 7.945,06), de andere kosten van juridische bijstand (€ 3.006,09), en de kosten van Digitale Opsporing B.V. (€ 19.012,73). De kosten vloeien voort uit de onrechtmatige gedragingen van [gedaagde] en het verborgen blijven houden van zijn ware identiteit. Deze schade kan aan hem worden toegerekend.
De kosten voor de bewijsbeslagen (€ 2.734,-) en de deurwaarderskosten in verband met die beslagen (€ 3.682,22) zijn op grond van art. 706 Rv toewijsbaar.
Betreffende de door [eiseres] gevorderde vergoeding van € 2.658,04 overweegt de rechtbank dat zij niet heeft aangetoond dat zij inkomen heeft gederfd dan wel andere materiële schade heeft geleden door tijd in deze zaak te steken. De vordering is in zoverre niet toewijsbaar.
Van de in vordering VII bedoelde schade is dus € 36.380,10 toewijsbaar.
4.13.
Inzake de immateriële schadevergoeding (vordering VIII) overweegt de rechtbank dat [gedaagde] op een walgelijke manier misbruik heeft gemaakt van het door hem bij [eiseres] in ‘ [profielnaam] ’ gewekte vertrouwen en inbreuk heeft gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Zij is door hem maandenlang ernstig misleid en heeft daarna lange tijd in onzekerheid moeten leven of hij zijn dreigementen om compromitterende beelden van haar via het internet openbaar te maken, zou uitvoeren, een zorg die in het bijzonder belastend is, omdat –het nagenoeg) onmogelijk is om op internet verspreide informatie met 100% zekerheid weer van het internet te verwijderen. Voorts was [eiseres] genoodzaakt om met personen en instanties intieme foto’s van haar te delen teneinde [gedaagde] op te sporen. Ook dat valt hem toe te rekenen.
Door dit alles heeft [gedaagde] [eiseres] onrecht en leed aangedaan en aangetast in haar persoon. Hij is daarom conform art. 106 lid 2 BW haar een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding verschuldigd.
Bij de begroting van de schade houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat niet is gebleken dat hij de door [eiseres] met ‘ [profielnaam] ’ gedeelde intieme foto’s openbaar heeft gemaakt en dat [eiseres] die foto’s heeft gedeeld terwijl zij ‘ [profielnaam] ’ niet in persoon had ontmoet en ook anderszins geen zekerheid had dat ‘ [profielnaam] ’ de persoon was die zij voorwendde te zijn. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat bij het gebruik maken van Facebookaccounts, chatrooms e.d. door personen eenvoudig valse identiteiten kunnen worden gebruikt, dat daarvan misbruik kan worden gemaakt en dat dat ook vaak gebeurt.
Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- passend.
4.14.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot een schadevergoeding van een bedrag van € 41.380,10. Wat hij op grond van het vonnis in kort geding van 13 februari 2017 met zaak/rolnummer C/03/230777 / KC ZA 17-21 al aan voorschot op de schadevergoeding aan [eiseres] heeft voldaan, strekt hierop uiteraard in mindering.
4.15.
Als niet betwist is de vordering van wettelijke rente over de schadevergoeding toewijsbaar.
4.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [eiseres] op € 2.482,31, opgebouwd uit € 97,31 aan kosten deurwaarder, € 597,- aan griffierechten (excl. beslag) en € 1.788,- aan salaris advocaat (2,0 punten × tarief IV).
4.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld door, onder valse voorwendselen en/of door middel van een valse hoedanigheid en/of een onjuiste weergave van de feiten, haar te bewegen intieme beelden aan hem te sturen,
5.2.
verbiedt [gedaagde] enige gegevens - waaronder begrepen foto’s van [eiseres] en/of chatgesprekken - die zijn verkregen als gevolg van dat onrechtmatig handelen, aan derden kenbaar te maken, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding, te vermeerderen met € 1.000,- per dag of gedeelte daarvan dat zo’n overtreding voortduurt, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 41.380,10, vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in art. 6:119 BW, over het verschuldigde bedrag vanaf 26 januari 2017 tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 2.482,31, vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in art 6:119 BW, daarover vanaf de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente, bedoeld in art. 6:119 BW, over de nakosten met ingang van de 15e dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.F. Gerard en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2017. [3]

Voetnoten

1.Voorzieningenrechter rechtbank Limburg 13 februari 2017, C/03/230777 / KC ZA 17-21, overweging 6.6
2.Hetzij omdat daarop nooit foto’s van en/of chatgesprekken met [eiseres] hebben gestaan, hetzij omdat [gedaagde] , zoals hij tegenover de deurwaarder heeft verklaard, die verwijderd heeft.
3.type: CM