ECLI:NL:RBLIM:2017:10242

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3917
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving tegen kunststofverwerkingsbedrijf wegens geurhinder en schadelijke stoffen

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een perceel aan [adres], een verzoek om handhaving ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. Eiser stelt overlast te ondervinden van een kunststofverwerkingsbedrijf, gelegen op een aangrenzend industrieterrein, in de vorm van chemische stankuitstoot en slagschaduw door stoomwolken. Het college heeft het verzoek om handhaving afgewezen, wat eiser heeft bestreden in beroep.

De rechtbank heeft op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan. De rechtbank overweegt dat de reikwijdte van het handhavingsverzoek na het primaire besluit niet kan worden uitgebreid. Eiser heeft in zijn verzoek vooral geurhinder en de uitstoot van schadelijke stoffen aangevoerd, maar andere klachten zoals geluidsoverlast en opslag van gevaarlijke stoffen vallen buiten de omvang van het geding. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kunststofverwerkingsbedrijf een inrichting type B is en dat de relevante regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing is.

Deskundigenadvies van Windmill Milieu Management Advies heeft aangetoond dat er geen onaanvaardbare geurhinder of relevante emissie van gevaarlijke stoffen is. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van het deskundigenadvies. Eiser heeft geen objectieve onderbouwing van zijn claims gepresenteerd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen reden is voor handhavend optreden tegen het kunststofverwerkingsbedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: 16/3917

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Schönfeld).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[besloten vennootschap], te [vestigingsplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen de derde-partij afgewezen.
Bij besluit van 3 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2017. Eiser is, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens heeft verweerder zich laten bijstaan door drs. O.A.M. Beckers (deskundige). Namens vergunninghouder zijn [naam 1] en [naam 1] verschenen.

Overwegingen

1. Eiser, die eigenaar is van het perceel aan [adres] , heeft bij brief van 20 april 2016 bij verweerder een verzoek om handhaving ingediend. Eiser heeft in dit verzoek aangevoerd dat hij overlast ondervindt van het op het aangrenzende industrieterrein gelegen kunststofverwerkingsbedrijf van de derde-partij. Die overlast bestaat, aldus eiser, uit een chemische stankuitstoot (mogelijk met schadelijke stoffen) en slagschaduwen door de kolossale stoomwolken die de derde-partij uitstoot.
2. In bezwaar en beroep heeft eiser aan het vorenstaande – samengevat weergegeven – toegevoegd dat hij tevens geluidoverlast ondervindt en er bij de derde-partij sprake is van opslag van gevaarlijke stoffen en stofexplosiegevaar. Gelet hierop hoort het bedrijf van de derde-partij in eisers visie niet thuis op het betreffende industrieterrein en is verplaatsing wenselijk.
3. De rechtbank overweegt ten eerste dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 december 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4517), volgt dat de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer kan worden uitgebreid. De reikwijdte van het handhavingsverzoek bepaalt de omvang van het geding. Dit betekent dat hetgeen eiser heeft aangevoerd over geluidsoverlast, opslag van gevaarlijke stoffen, stofexplosiegevaar en de toelaatbaarheid van het bedrijf van de derde-partij op het betreffende industrieterrein buiten de omvang van dit geding valt.
4. De rechtbank zal zich in het navolgende daarom beperken tot de door eiser gestelde geurhinder, uitstoot van schadelijke stoffen en overlast als gevolg van de uitstoot van stoomwolken. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat het bedrijf van de derde-partij een inrichting type B is. Het bedrijf betreft een inrichting voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van producten op basis van elastomeren of kunststoffen als bedoeld in Bijlage I behorende bij het Besluit omgevingsrecht, onderdeel C, categorie 4.1, onder e. De inrichting valt onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Voor de inrichting zijn de bij of krachtens dat besluit gestelde algemene regels van toepassing. Voor een inrichting type B is op grond van artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit geen milieuvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, vereist.
Geurhinder
6. Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit ziet op lucht en geur. Op grond van artikel 2.3a van het Activiteitenbesluit is die afdeling van toepassing op degene die een inrichting type B drijft. Ingevolge artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit wordt indien bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, daarbij geurhinder bij geurgevoelige objecten voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is wordt de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau beperkt. Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid (a); de geurbelasting ter plaatse van geurgevoelige objecten (b); de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de betreffende inrichting (c); de historie van de betreffende inrichting en het klachtenpatroon met betrekking geurhinder (d); de bestaande en verwachte geurhinder van de betreffende inrichting (e), en de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels in de inrichting (f). Het bevoegd gezag kan, indien blijkt dat de geurhinder ter plaatse van een of meer geurgevoelige objecten een aanvaardbaar hinderniveau overschrijdt, bij maatwerkvoorschrift: geuremissiewaarden vaststellen (a); bepalen dat bepaalde geurbelastingen ter plaatse van die objecten niet worden overschreden (b), of bepalen dat technische voorzieningen in de inrichting worden aangebracht of gedragsregels in de inrichting in acht worden genomen om de geurhinder tot een aanvaardbaar niveau te beperken (c).
7. Verweerder heeft, zoals blijkt uit het controlerapport van 26 mei 2016, over de periode tussen 14 januari 2016 en 27 mei 2016 aan de oostzijde van het industrieterrein waarop het bedrijf van de derde-partij is gelegen, bij verschillende windrichtingen negen organoleptische controles verricht. Behoudens tijdens de bedrijfsrondgang van 24 februari 2016, waarbij direct naast de productiehal een zeer lichte plastic geur werd waargenomen, is bij die controles geen geurhinder gebleken.
8. In beroep heeft verweerder een advies van Windmill Milieu Management Advies (Windmill) van 10 juli 2017 overgelegd. Ter zitting heeft de deskundige namens Windmill een toelichting op het advies gegeven. Het bedrijf van de derde-partij produceert dunne plastic folies. Hiertoe wordt het basismateriaal, hoofdzakelijk lagedichtheidpolyetheen (LDPE) korrels, in extruders gesmolten. De afgezogen lucht wordt geëmitteerd door twee tonvormige schoorstenen. Vervolgens wordt uit de gesmolten kunststof door een vormlichaam en walsen een folie gemaakt. In de twee vormkabinetten wordt door een hoge waterdruk een perforatie aangebracht, waarna de folie wordt gedroogd, gesneden en opgerold. De waterdamp die ontstaat door de perforatie wordt geëmitteerd door de vormkabinetten. Het water wordt op temperatuur gebracht door een aardgas gestookte installatie. Hierdoor komen onder meer mono-stikstofoxiden (NOx) vrij. Het perforeren van de folie waarbij door verdamping van heet water veel stoom vrijkomt, alsmede de uitstoot als gevolg van het stookproces veroorzaken geen geuremissie. Windmill constateert dat voor het aspect geur enkel de tonvormige schoorstenen relevant kan zijn. Door het versmelten van de plastic korrels kan geur vrijkomen, die afhankelijk van de weersomstandigheden in de omgeving waarneembaar kan zijn. Op basis van de uitgevoerde controles (bij de bron) en bedrijfsbezoeken kan echter niet worden gesteld dat sprake is van onaanvaardbare hinder. Windmill concludeert dat niet handhavend kan worden opgetreden en er geen grond is voor het treffen van maatwerkvoorschriften.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is Windmill te beschouwen als een onafhankelijke deskundige. Verweerder mag in beginsel dan ook op een door Windmill uitgebracht advies afgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. De rechtbank is van oordeel dat eiser dergelijke concrete aanknopingspunten voor twijfel niet naar voren heeft gebracht. Eiser heeft aan zijn standpunt dat sprake is van geurhinder met name zijn eigen waarnemingen en een handtekeningenlijst van omwonenden ten grondslag gelegd. Een objectieve onderbouwing van de geurhinder, bijvoorbeeld in de vorm van een tegenrapport, is achterwege gebleven.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van een overtreding geen sprake is.
Gevaarlijke stoffen
11. In het door verweerder overgelegde advies van Windmill is eveneens ingegaan op de door eiser gestelde emissie van schadelijke stoffen door de derde-partij. Op zitting heeft de deskundige van Windmill het advies nader toegelicht. De stoom afkomstig uit de vormkabinetten is niet het gevolg van een chemisch proces en daarmee niet schadelijk voor het milieu. De kunststofkorrels (bestaande uit de stoffen SABIC®LLDPE en WHITE SURFACTANT PE MB) die in het productieproces van het bedrijf worden gebruikt, hebben geen bijzondere gevaren. De korrels zijn specifiek vervaardigd voor de gehanteerde vormgevingstechniek (extrusie), zijn voor eenieder verkrijgbaar en worden veelvuldig gebruikt. Op basis van het huidige proces en de huidige grondstoffen wordt geen relevante emissie van gevaarlijke stoffen verwacht. Verder emitteren de stookinstallaties in het bedrijf onder meer NOx. Volgens het advies hebben emissies van stookinstallaties een hoge warmte inhoud, waardoor ze stijgen tot op grote hoogte met als gevolg dat ze zeer diffuus worden verspreid. Het is zeer onwaarschijnlijk dat NOx-emissies van het bedrijf in de directe omgeving op concentratieniveau waarneembaar zijn. De stookinstallaties worden periodiek gekeurd waarbij een emissiemeting plaatsvindt. Landelijk en in de omgeving van eiser wordt ruimschoots aan de grenswaarden voor NOx-emissies voldaan. Ter plaatse ligt de uitstoot op minder dan de helft van de landelijke norm. Daarbij heeft NOx geen direct effect op de mens. Geconcludeerd wordt daarom dat er ook op dit punt geen reden is voor handhavend optreden.
12. De rechtbank heeft ook op dit punt in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies aangetroffen. Eisers verwijzing naar het gebruik van de grondstof PolyOne (titaniumdioxide), die zo eiser stelt gevaarlijk voor de volksgezondheid is, wordt, aldus het advies, al vele jaren niet meer gebruikt in het productieproces. Aanknopingspunten voor de onjuistheid van die stelling zijn er niet. De door eiser gestelde ernstige gezondheidsklachten bij omwonenden ontberen een onderbouwing, laat staan dat niet is onderbouwd dat die klachten het gevolg zijn van de gestelde uitstoot van gevaarlijke stoffen door het bedrijf van de derde-partij. Eisers verwijzing naar de uitstoot van andere nabijgelegen industrieterreinen is voor de vraag of ten aanzien van de derde-partij sprake is van een overtreding niet relevant. De rechtbank is van oordeel dat van een overtreding op dit punt niet is gebleken en dat verweerder niet is gehouden nader onderzoek naar de uitstoot van het bedrijf te doen. Daarbij betrekt de rechtbank dat, zoals de deskundige ter zitting heeft verklaard, het vrijwel ondoenlijk is om zonder te weten waarnaar gezocht moet worden, alle zich in de uitstoot bevindende stoffen te meten. Enkel kan, gegeven het productieproces, gericht naar stoffen worden gezocht. De in het productieproces van de derde-partij gebruikte kunststofkorrels geven, aldus de deskundige, geen aanleiding om te veronderstellen dat uitstootnormen worden overschreden.
Stoomwolken
13. De rechtbank overweegt dat uit het vorenstaande volgt dat niet is gebleken dat de stoomwolken uit de vormkabinetten geurhinder veroorzaken dan wel dat ze gevaarlijke stoffen bevatten. Op dit punt heeft de deskundige ter zitting nog toegelicht dat het zeer onwaarschijnlijk is dat bij het perforatieproces waarbij heet water wordt gebruikt, andere stoffen vrijkomen. De stoomwolken bevatten enkel waterdamp. Van een overtreding van milieunormen is in dit verband dan ook geen sprake. Dat eiser, zoals hij stelt, hinder ondervindt van de slagschaduwen van de stoomwolken, houdt geen verband met een overtreding waartegen verweerder handhavend kan optreden. Datzelfde geldt voor het verlies aan uitzicht en de imagoschade voor de wijk Spekholzerheide die vanwege de uitstoot van het bedrijf van de derde-partij door het leven gaat als “Spekwolkenheide”. Tot slot vermeldt het advies van Windmill dat de derde-partij warmtewisselaars heeft geplaatst waardoor het energieverbruik en de stoomuitstoot afnemen. Bovendien is de derde-partij in het bezit van een goedgekeurd Energie-efficiëntieplan. Eiser heeft niet onderbouwd dat bij de derde-partij sprake is van overtreding van voorschriften op het vlak van duurzaamheid.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 31 oktober 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.