ECLI:NL:RBLIM:2017:10222

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2017
Publicatiedatum
24 oktober 2017
Zaaknummer
03/661052-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met aanrijding tussen taxibus en fietsster

Op 14 juli 2016 vond er een aanrijding plaats op de Maaseikerweg in Weert tussen een taxibus, bestuurd door de verdachte, en een fietsster. De verdachte had de fietsster niet gezien, wat leidde tot een aanrijding waarbij de fietsster zwaar lichamelijk letsel opliep. De officier van justitie stelde dat de verdachte onoplettend was geweest, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet schuldig was aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende onvoorzichtig had gehandeld om tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW te komen, en sprak haar vrij van het primair ten laste gelegde feit. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte door een kort moment van onoplettendheid gevaar op de weg had veroorzaakt, en veroordeelde haar voor het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk overtreding van artikel 5 WVW. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,00, te betalen in termijnen, en besloot geen ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/661052-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 oktober 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.G.J. Deuss, advocaat kantoorhoudende te Weert.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 oktober 2017. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte met een taxibusje een ongeval heeft veroorzaakt waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en subsidiair dat de verdachte door haar rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de verdachte de fietsster niet heeft gezien, waar zij de fietsster wel had moeten zien. Het is niet aannemelijk geworden dat de fietsster niet goed zichtbaar was. Gelet op de inhoud van de Verkeersongevallenanalyse (hierna VOA) heeft de verdachte met haar taxibusje deels op de fietssuggestiestrook gereden en toen zij daar reed de fietsster van achteren aangereden. Het slachtoffer was op leeftijd en het ongeluk heeft grote gevolgen voor haar gehad, zowel lichamelijk als later ook geestelijk. De officier van justitie is van oordeel dat het primair tenlastegelegde bewezen kan worden gelet op de inhoud van de VOA en de jurisprudentie van de Hoge Raad uit 2009 en 2011. Het niet zien van een andere verkeersdeelnemer, terwijl je die had moeten zien met als gevolg dat een aanrijding plaatsvindt, is aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna WVW).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW. De enkele omstandigheid dat je een andere verkeersdeelnemer niet ziet, vormt nog niet de aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid zoals beschreven staat in artikel 6 WVW. De raadsman heeft hierbij gewezen op het arrest van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch van 27 november 2014.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 14 juli 2016 heeft er een ongeval plaatsgevonden op de openbare weg de Maaseikerweg tussen de bestuurster van een taxibus, zijnde verdachte, en een fietsster, zijnde [slachtoffer] . De Maaseikerweg bestaat uit een rijbaan waar aan de rechterkant, bezien vanuit de richting van de Blatenkampweg in de richting van de Beatrixlaan, een rode fietssuggestiestrook is gelegen die is gescheiden van het grijze middengedeelte door middel van een onderbroken witte deelstreep. De taxi-bus en de fietsster reden beiden in de richting van de Beatrixlaan. Op de Maaseikerweg geldt een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur. Het uitzicht voor verdachte werd ter plaatse niet belemmerd.
Uit de VOA is gebleken dat de fietsster reed op de fietssuggestiestrook en de taxi-bus niet geheel op het voor haar bestemde deel van de rijbaan, maar deels met de rechterzijde van de taxi-bus op de fietsstrook. De bestuurster van de taxi-bus reed met de rechter voorzijde van haar voertuig tegen de achterzijde van de fiets. De fiets is als gevolg van de kracht van de aanrijding eerst rechtstandig voorwaarts gedrukt en de bestuurster zat op dat moment nog op de fiets. De fiets werd in het verloop van de botsing en het voorwaarts duwen, naar rechts gedrukt in de botsing waardoor de fiets in onbalans raakte en naar rechts kantelde en viel. In dit kantelen van de fiets kwam de bestuurster van de fiets eveneens ten val. Zij raakte daarbij met haar rechter voet of enkel de sluitband van het trottoir.
De bestuurster van de fiets rolde of schoof door. De fiets was in een nagenoeg rechte lijn op de rechterflank doorgeschoven. De taxi-bus is direct na het ongeval kennelijk doorgereden tot in de eindpositie.
Op het moment van de aanrijding bevond de fiets zich in een verticale positie in het midden, dan wel net rechts van het midden van de fietssuggestiestrook. Het sporenbeeld wijst hierop, hetgeen betekent dat de rechter voorzijde van de taxi-bus het rechter deel en de rechter wielen van de bus, zich op dat moment van de botsing, op de fietssuggestiestrook moet hebben bevonden. Immers, indien de aanrijding had plaatsgevonden op de rijbaan, links naast de strook, dan zouden de sporen welke zijn ontstaan als gevolg van het ongeval ook verder naar links (op de rijbaan) hebben gelegen. De plaats van het eerste contact tussen de rechter voorkant van de bus en de achterkant van de fiets is derhalve gelegen nagenoeg in het midden van de fietssuggestiestrook.
De bestuurster van de taxi-bus had een aanrijding kunnen voorkomen door niet rechts over de fietssuggestiestrook te rijden, maar door gebruik te maken van het voor haar bestemde weggedeelte, aldus nog steeds de VOA. [2]
De verdachte heeft de plaats van het ongeval niet betwist [3] .
Overweging van de rechtbank
De rechtbank gaat er, gelet op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en de inhoud van het proces-verbaal van de VOA, vanuit dat de aanrijding heeft plaatsgevonden op de fietssuggestiestrook waar het slachtoffer op dat moment fietste. Het rijden met een motorrijtuig over een fietssuggestiestrook is op zichzelf geen strafbaar feit, maar gelet op het proces-verbaal van de VOA kan de rechtbank niet anders concluderen dan dat de aanrijding niet zou hebben plaatsgevonden indien de verdachte de voor haar taxi-bus bedoelde rijstrook zou hebben gebruikt.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het rijgedrag van de verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Of sprake is van een dergelijke schuld hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank dient in deze zaak te beoordelen of de enkele omstandigheid dat de verdachte de fietsster niet heeft gezien, waardoor er een aanrijding heeft plaatsgevonden, voldoende is om te komen tot een bewezenverklaring voor de aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW.
De verdachte heeft gereden over de Maaseikerweg die op dat gedeelte geheel recht loopt. Het zicht voor de verdachte werd niet belemmerd. De rechtbank concludeert hieruit dat de verdachte de fietsster had kunnen én moeten zien. Niet is vast komen te staan dat zij met andere dingen bezig was dan met het besturen van de taxi-bus. Desondanks heeft zij steeds verklaard de fietsster niet te hebben gezien. De verdachte heeft, voordat de aanrijding plaatsvond, getuige [getuige 1] ingehaald, die op dat moment 20 meter achter het slachtoffer eveneens op de fietssuggestiestrook fietste. Tijdens dit inhalen is er niets gebeurd. Ook heeft de verdachte getuige [getuige 1] niet rakelings gepasseerd; hierover verklaart getuige [getuige 1] immers niet.
De verdachte is enkel en alleen te verwijten dat zij, rijdende in haar taxi-bus, kennelijk een kort moment van onoplettendheid heeft gehad waarin zij de fietsster over het hoofd heeft gezien waardoor een aanrijding met deze fietsster heeft plaatsgevonden. De rechtbank gaat ervan uit dat het moment van onoplettendheid niet lang heeft geduurd, aangezien de verdachte van te voren de getuige [getuige 1] , die zich 20 meter achter het slachtoffer bevond, zonder problemen heeft ingehaald.
Vrijspraak artikel 6 van de Wegenverkeerswet
Van enige bijkomende gedraging of omstandigheid die zou maken dat sprake is geweest van ten minste aanzienlijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid, onnadenkendheid of ondeskundigheid is de rechtbank dan ook niet gebleken. De rechtbank is van oordeel dat, hoe ingrijpend de gevolgen van de enkele onoplettendheid voor het slachtoffer ook zijn geweest, daarmee niet kan worden gezegd dat de verdachte de mate van schuld heeft gehad die vereist is voor bewezenverklaring van het misdrijf als omschreven in artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring artikel 5 van de Wegenverkeerswet
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte door een kort moment van onoplettendheid een aanrijding heeft veroorzaakt waardoor gevaar op de weg, namelijk een aanrijding met een fietsster, werd veroorzaakt. De verdachte heeft immers op de fietssuggestiestrook gereden waar op dat moment het slachtoffer fietste en heeft vervolgens niet voldoende uitgeweken om een aanrijding te voorkomen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 14 juli 2016, in de gemeente Weert, als bestuurder van een motorrijtuig (taxibus), daarmee rijdende op de weg, de Maaseikerweg, zo onoplettend, een vóór haar, verdachte, in dezelfde richting als haar gaande fietsster van achteren is genaderd en in onvoldoende mate op de aan de rechterzijde van die rijstrook gelegen fietssuggestiestrook heeft gelet of is blijven letten en niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met haar, verdachtes, motorrijtuig en de door voornoemde fietsster bestuurde fiets te voorkomen, waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan met haar, verdachtes, motorrijtuig en de door die fietsster bestuurde fiets, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval de rechtbank bewezen acht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW, de verdachte geen enkel verwijt gemaakt kan worden, omdat de fietsster volgens de verdachte naar links moet zijn gekomen. De raadsman doet een beroep op afwezigheid van alle schuld.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Alhoewel de getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat het taxibusje plotseling naar links stuurde en plots naar de linkerkant van de weg ging, zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden waaruit kan worden afgeleid dat de fietsster naar links zou zijn gekomen. De duidelijke sporen en de interpretatie daarvan door de VOA, laten ook geen andere conclusie toe dan dat de plaats van het ongeval nagenoeg in het midden van de fietssuggestiestrook lag. Derhalve acht de rechtbank de verdachte strafbaar nu er overigens ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een geldboete van
€ 1000,00 subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor wat betreft het primair tenlastegelegde. Mocht er een geldboete worden opgelegd, verzoekt de verdediging dat deze geldboete in termijnen betaald mag worden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Nu de rechtbank vrijspreekt van het misdrijf van art 6 WVW en komt tot een bewezenverklaring van de overtreding van artikel 5 WVW, komt de rechtbank, ook gezien het verschil in het wettelijk strafmaximum tussen art 6 en 5 WVW, tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank heeft als uitgangspunt voor de strafmaat acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. Voorts heeft de rechtbank gelet op de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft een nagenoeg blanco justitiële documentatie. De verdachte heeft zich van het begin af aan bekommerd om het slachtoffer en betrokkenheid getoond voor het herstel van het slachtoffer. Pas toen er vanuit (de omgeving van) het slachtoffer het signaal kwam dat geen behoefte meer was aan dit contact, heeft de verdachte gepaste afstand genomen.
De aanrijding heeft op de verdachte een grote impact gehad. Zij heeft haar werk als chauffeur van een taxi-bus beëindigd in de nasleep van de aanrijding. De verdachte is op dit moment werkzoekend.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande, een geldboete passend. De rechtbank zal bij de bepaling van de straf rekening houden met de financiële draagkracht van de verdachte.
De officier van justitie heeft naast een geldboete een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen geëist voor de duur van drie maanden. De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een dergelijke ontzegging, nu de kans dat verdachte zich na dit feit opnieuw schuldig zal maken aan een dergelijk verkeersdelict niet te verwachten valt.
Alles overwegende komt de rechtbank tot de oplegging van een geldboete van € 500,00,
te vervangen door 10 dagen hechtenis. Deze geldboete mag de verdachte, gelet op haar financiële draagkracht, voldoen in vijf maandelijkse termijnen van ieder € 100,00.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 63 van het Wetboek van Strafrecht en het artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde feit tot een geldboete van
€ 500,00;
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van tien dagen;
  • bepaalt dat de opgelegde geldboete in vijf achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 100,00 mag worden voldaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M.W. Nuijts, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. G. Demmink, rechters, in tegenwoordigheid van J.G.A.M. Spijkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 oktober 2017.
Buiten staat
Mr. G. Demmink is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 14 juli 2016, in de gemeente Weert, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (bedrijfsauto/taxibus) daarmede rijdende over de weg, de Maaseikerweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke bovenbedoelde gedragingen zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend waren en hieruit hebben bestaan dat zij, verdachte, een vóór haar, verdachte, in dezelfde richting als haar gaande fietsster van achteren is genaderd, en/of daarbij niet voortdurend haar aandacht bij de weg en/of het verkeer heeft gehouden en/of niet, althans in onvoldoende mate op de voor haar gelegen rijstrook en/of de aan de rechterzijde van die rijstrook gelegen
fietssuggestiestrook heeft gelet of is blijven letten, en/of (vervolgens) met haar motorrijtuig niet het verloop van de voor haar bestemde rijstrook heeft gevolgd en/of haar motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waar binnen zij de weg kon overzien en
waarover die vrij was en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde fietsster, althans de door haar bestuurde fiets te voorkomen, waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en die fietsster, zijnde [slachtoffer] , althans de door haar bestuurde fiets;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
zij op of omstreeks 14 juli 2016, in de gemeente Weert, als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto/taxibus), daarmee rijdende op de weg, de Maaseikerweg, zo onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig, een vóór haar, verdachte, in dezelfde richting als haar gaande fietsster van achteren is genaderd, en/of daarbij niet voortdurend haar aandacht bij de weg en/of het verkeer heeft gehouden en/of niet, althans in onvoldoende mate op de voor haar gelegen rijstrook en/of de aan de rechterzijde van die rijstrook gelegen fietssuggestiestrook heeft gelet of is blijven letten, en/of (vervolgens) met haar motorrijtuig niet het verloop van de voor haar bestemde rijstrook heeft gevolgd en/of haar motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht binnen de afstand waar binnen zij de weg kon overzien en
waarover die vrij was en/of niet behoorlijk is uitgeweken om een aanrijding of botsing met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en voornoemde fietsster, althans de door haar bestuurde fiets te voorkomen, waardoor althans mede waardoor een botsing en/of aanrijding is ontstaan met/tussen/door haar, verdachtes, motorrijtuig en die fietsster, althans de door haar bestuurde fiets, door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2016128167, gesloten d.d. 30 november 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 27, alsmede het proces-verbaal van de Verkeersongevalanalyse.
2.Het proces-verbaal van de Verkeersongevalanalyse, d.d. 14 juli 2016.
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 12 oktober 2017.