3.3Het oordeel van de rechtbank
In de zaak met parketnummer 03/659299-16
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
De rechtbank acht de tenlastegelegde oplichting van het [slachtoffer 1] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 1] namens [slachtoffer 1] d.d. 16 juni 2016.
Feit 2
De rechtbank acht de tenlastegelegde oplichting van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 2] namens [slachtoffer 2] d.d. 1 juni 2016.
Feit 3
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal van geld uit het kinderdagverblijf wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 3] namens [slachtoffer 20] d.d. 30 maart 2016.
Feit 5
De rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot oplichting van [slachtoffer 3] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 4] namens [slachtoffer 3] d.d. 6 augustus 2016.
Feit 6
De rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot oplichting van [slachtoffer 4] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 5] namens [slachtoffer 4] d.d. 8 juni 2016.
Feit 7
De rechtbank acht de tenlastegelegde oplichting en diefstal (van/bij [slachtoffer 5] ) wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 6] namens [slachtoffer 5] d.d. 3 augustus 2016.
Partiële vrijspraak feit 4
Anders dan de officier, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de personenauto van de heer [slachtoffer 21] heeft gestolen. De rechtbank acht wel de eveneens tenlastegelegde diefstal van de autosleutels wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 21] d.d. 1 juni 2016.
De rechtbank overweegt daartoe, dat verdachte ter terechtzitting van 5 oktober 2017 heeft verklaard dat zij de autosleutels (behorende bij de personenauto met kenteken [nummer] ) van [slachtoffer 21] heeft gestolen, waarna zij in de auto van [slachtoffer 21] is gestapt en is weggereden, om vervolgens korte tijd later terug te keren en de auto aan de overkant van de straat te parkeren met de autosleutels in het contactslot. Gelet op deze verklaring en het feit dat uit ook de aangifte volgt dat de auto de volgende dag was teruggebracht, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte het oogmerk heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van de auto. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de diefstal van de auto. Het handelen van verdachte dient eerder te worden aangemerkt als joyriding, maar dat is niet ten laste gelegd.
Verdachte heeft voorts ontkend de goederen die in de auto lagen te hebben gestolen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook hiervan moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft namelijk verklaard dat zij helemaal niet gelet heeft op die goederen en dat zij de auto enkel heeft gebruikt om naar een tankstation te rijden. Zoals hiervoor al is beschreven, heeft zij de auto diezelfde nacht teruggebracht en daarbij de sleutels in het contact gelaten. De auto was dus open en het is goed mogelijk dat een ander de goederen vervolgens heeft gestolen. Nu deze verklaring niet wordt weersproken door andere bewijsmiddelen en naar het oordeel van de rechtbank ook niet onaannemelijk is - mede gelet op het feit dat verdachte over vrijwel al haar diefstallen openheid van zaken heeft gegeven - zal de rechtbank verdachte ook van dit deel vrijspreken.
In de zaak met parketnummer 03/227971-15:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de tenlastegelegde diefstallen bij [slachtoffer 6] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 7] namens [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] d.d. 12 november 2015.
In de zaak met parketnummer 03/020144-16:
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
De rechtbank acht de tenlastegelegde oplichtingen van [slachtoffer 8] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 8] namens [slachtoffer 8] d.d. 29 januari 2016.
Feit 2
De rechtbank acht de tenlastegelegde pogingen tot oplichting van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 8] namens [slachtoffer 8] d.d. 29 januari 2016;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 9] namens [slachtoffer 9] d.d. 28 januari 2016.
In de zaak met het parketnummer 03/659107:
Feit 1
Op donderdag 24 maart 2016 is aangeefster [betrokkene 10] als leerkracht werkzaam op de [slachtoffer 10] te Venlo. Nadat zij om 15.15 uur haar leerlingen naar huis heeft gestuurd, wordt zij door een vrouw aangesproken, die naar de directeur van de school vraagt omdat zij een aanmeldformulier voor de school wil krijgen. [betrokkene 10] brengt de vrouw naar de directeur en loopt vervolgens naar een collega. Die collega legt vervolgens een link tussen het verhaal van de vrouw en een eerdere diefstal op een andere basisschool. Aangeefster rent vervolgens naar haar klaslokaal en ziet dat haar mobiele telefoon, een I-phone 4S, niet meer op haar bureau ligt. Ook in haar tas ligt de mobiele telefoon niet.
Diezelfde dag is ook aangeefster [betrokkene 11] als docent werkzaam op de school. Collega [betrokkene 10] vertelt haar rond 15.30 uur dat er een vrouw in de school loopt met een vreemd verhaal en dat er onlangs op een andere basisschool in Venlo goederen zijn gestolen. Op verzoek van [betrokkene 10] gaat [betrokkene 11] naar haar klaslokaal op de eerste verdieping van de school en kijkt zij in haar handtas die achter het bureau staat. Zij opent haar handtas en ziet dat haar portemonnee niet meer in de tas zit. Het betreft een portemonnee met daarin 60,00 euro aan contant geld, diverse pasjes, haar identiteitskaart en die van haar kinderen, alsmede haar rijbewijs.
Aangeefster [betrokkene 12] is die dag eveneens als leerkracht werkzaam op de school. Als zij omstreeks 15.20 uur haar tas pakt die in een kamertje op de eerste etage ligt en vervolgens naar beneden loopt met haar tas in de hand, komt zij een collega tegen. Deze vraagt haar of ze een vrouw door de school heeft zien lopen, die ‘dingen zou hebben meegenomen’. [betrokkene 12] kijkt daarop in haar tas en ziet dat haar beurs met daarin een bedrag van 25,00 euro is weggenomen.
Die donderdag krijgt aangeefster [betrokkene 13] , die op dat moment als stagiaire werkzaam is op de school, tussen 15.30 en 15.45 uur van haar collega [betrokkene 14] het verzoek haar tas te controleren. Die staat in het klaslokaal, rechts van de hoofdingang gelegen. [betrokkene 13] ziet dat haar portemonnee, 15,00 euro aan contant geld, rijbewijs, schoolpas, zorgpas, diverse pasjes van winkels en een voetbalplaatje zijn gestolen.
Diezelfde dag krijgt aangeefster Hielckert, die dan eveneens als stagiaire werkzaam is op de school, tussen 16.00 uur en 16.30 uur het verzoek om haar spullen te controleren, omdat iemand ongewenst in het schoolgebouw is geweest. Zij is later haar tas, die in een klaslokaal op de eerste verdieping staat, gaan controleren en ziet dan dat zij haar portemonnee met daarin een bankpas en diverse andere pasjes mist.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij op 24 maart 2016 in de [slachtoffer 10]
is geweest, zowel op de begane grond als op de eerste verdieping, en dat zij daar heeft rondgezocht en twee portemonnees heeft gestolen. Eén portemonnee heeft zij direct aan de vrouw die haar later achtervolgde (de rechtbank begrijpt aangeefster [betrokkene 11] ) teruggegeven en een andere portemonnee heeft zij in de prullenbak gestopt.
De politie heeft de mobiele telefoon van aangeefster [betrokkene 10] op 24 maart 2016 in de dakgoot van een pand waar verdachte is aangehouden, aangetroffen.
Tijdens de insluitingsfouillering van de verdachte heeft de politie nog een drietal pasjes, waaronder een bankpas, van aangeefster [betrokkene 10] aangetroffen.
Op 25 maart 2016 heeft de politie een bruine portemonnee gevonden in de prullenbak die zich recht tegenover de basisschool bevindt.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 maart 2016 in de
[slachtoffer 10] te Venlo is geweest en daar vier portemonnees met inhoud heeft gestolen. Verdachte is zowel op de beneden- als bovenverdieping van de school geweest.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij die dag behalve de mobiele telefoon maar twee portemonnees heeft gestolen. Welke dat waren, weet zij niet meer. Een dag eerder is zij ook in de school geweest en toen heeft zij ook een portemonnee gestolen. Het zijn er volgens haar in totaal dus drie en geen vier geweest. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Uit de aangiftes blijkt dat de diefstal plaatsvond op 24 maart 2016 nadat de verdachte in het schoolgebouw had rondgelopen. Dat verdachte één van de portemonnees een dag eerder zou hebben gestolen, doet voor de bewezenverklaring van de diefstal niet ter zake, maar is bovendien onwaarschijnlijk. Aangenomen mag worden dat de eigenaar van de portemonnee die dezelfde dag nog zou hebben gemist, hetgeen op 23 maart 2016 kennelijk niet het geval was. De rechtbank volgt verdachte verder niet in haar verklaring dat zij slechts drie in plaats van vier portemonnees zou hebben gestolen. Vast staat dat verdachte zowel op de eerste als op de tweede verdieping van de school heeft rondgelopen en daar spullen heeft gestolen. Uit de aangiftes blijkt dat uit vier tassen een portemonnee is meegenomen en de rechtbank ziet geen reden om op dat punt aan de aangiftes te twijfelen. Dat bij verdachte geen vierde portemonnee is aangetroffen, ondersteunt haar verklaring niet, omdat goed mogelijk is dat zij die tijdens haar vlucht heeft weggegooid, zoals zij kennelijk met één van de telefoons en een bruine portemonnee heeft gedaan. Tot slot laat de rechtbank meewegen dat verdachte heeft toegegeven dat zij op die bewuste dag onder invloed van drugs was. Het is dus voorstelbaar dat zij over de vierde portemonnee geen (duidelijke) herinnering meer heeft. Ook dit is voor de rechtbank een reden de verklaringen van de aangeefsters te volgen.
Tot slot merkt de rechtbank op dat het vaste jurisprudentie is van de Hoge Raad dat de rechtsregel dat de bewezenverklaring niet slechts op de verklaring van één getuige (in dit geval een aangever) mag berusten, niet geldt voor álle losse bestanddelen van de gehele bewezenverklaring. Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank dan ook van oordeel dat er voldoende bewijs is voor een bewezenverklaring van dit feit, zoals hierna weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
Feit 2
Aangeefster [betrokkene 11] verklaart dat zij na de ontdekking van de diefstal van haar portemonnee op 24 maart 2016 te Venlo naar buiten is gerend en samen met de directeur van de school, [betrokkene 15] , achter de vrouw die zojuist de school was binnen geweest (de rechtbank: verdachte dus), is aangelopen en aangerend. Op een gegeven moment, na een achtervolging te voet en per fiets, hebben zij verdachte klem gezet. Verdachte probeert los te komen en slaat om zich heen. Zij raakt daarbij aangeefster op haar rechterhand.
Aangever [betrokkene 15] is die dag als directeur aan het werk op de school. Hij verklaart dat hij aan verdachte informatie en een inschrijfformulier heeft gegeven over de school, waarna verdachte naar buiten loopt. Collega [betrokkene 11] roept vervolgens dat verdachte moet worden tegengehouden en dat haar portemonnee is gestolen. Aangever loopt met zijn collega achter verdachte aan en als het aangever uiteindelijk lukt om verdachte bij haar armen vast te pakken, merkt hij dat verdachte zich verzet en dat zij slaande bewegingen maakt. Hij ziet dat verdachte op enig moment haar rechterhand tot een vuist balt en met deze hand richting zijn hoofd slaat. Hij voelt dat verdachte hem raakt met een harde slag op zijn neus.
Verdachte verklaart ter zitting dat zij wilde voorkomen dat zij werd aangehouden en dat zij zich daarom heeft losgerukt toen zij werd vastgehouden. Het kan zijn dat zij daarbij iemand heeft geraakt.
Overwegingen rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangevers [betrokkene 11] en [betrokkene 15] heeft mishandeld. Verdachte heeft verklaard dat zij zich slechts heeft losgerukt toen zij door de slachtoffers werd vastgegrepen en dat zij dus geen opzet had om hen pijn te doen. De rechtbank acht deze verklaring aannemelijk, hetgeen betekent dat verdachte geen bloot, doelbewust opzet had. Echter, door zich met kracht los te rukken, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank wel willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat zij de slachtoffers zou raken en daarmee pijn of lichamelijk letsel zou toebrengen. Dit betekent dat er wel sprake is van voorwaardelijk opzet aan de zijde van verdachte, waardoor de tenlastegelegde mishandeling wettig en overtuigend bewezen is.
Feit 3
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal bij [slachtoffer 11] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte (ten aanzien van de door haar gepleegde diefstal van twee pakken luiers en één six-pack bier), afgelegd ter terechtzitting van
5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 16] namens [slachtoffer 11] d.d. 12 april 2016.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte deze diefstal tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd, nu uit het dossier onvoldoende naar voren komt dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met de mannelijke medeverdachte, [naam 1] De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het bestanddeel medeplegen.
Nu verdachte bovendien, zowel bij de politie als ter zitting, heeft verklaard dat zij maar één (en niet drie) six-pack bier heeft gestolen, hetgeen de rechtbank niet onaannemelijk acht omdat drie six-packs niet in haar handtas zullen hebben gepast, zal de rechtbank haar volgen in die verklaring en enkel de diefstal van bier in zijn algemeenheid bewezen achten.
In de zaak met parketnummer 03/659155-16
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de onder 1 tot en met 7, 9 en 10 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal bij [slachtoffer 7] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 17] namens [slachtoffer 7] d.d. 8 december 2015.
Feit 2
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal bij [slachtoffer 7] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 17] namens [slachtoffer 7] d.d. 30 september 2015.
Feit 3
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal bij [slachtoffer 12] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 18] namens [slachtoffer 12] d.d. 19 maart 2016.
Feit 4
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal bij [slachtoffer 13] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 19] d.d. 19 maart 2016.
Feit 5
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal bij [slachtoffer 14] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 20] namens [slachtoffer 14] d.d. 18 maart 2016.
Feit 6
De rechtbank acht de tenlastegelegde oplichting van [slachtoffer 15] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 34] namens [slachtoffer 15] d.d. 28 maart 2016.
Feit 7
De rechtbank acht de tenlastegelegde oplichting en diefstal bij Drogisterij [slachtoffer 16] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 22] namens Drogisterij [slachtoffer 16] d.d. 17 maart 2016.
Feit 9
De rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot diefstal bij [slachtoffer 17] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 23] namens [slachtoffer 17] d.d. 14 april 2016.
Feit 10
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal bij [betrokkene 24] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 24] d.d. 27 april 2016.
Vrijspraak feiten 8 en 11
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van de feiten 8 en 11 moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent beide feiten, zowel bij de politie als ter terechtzitting, en er bevinden zich in het dossier geen verklaringen of foto’s op grond waarvan wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de beide diefstallen heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 8 heeft in dat verband te gelden dat zich meerdere personen in het café bevonden. Het is denkbaar dat een ander de diefstal heeft gepleegd; niemand heeft de diefstal waargenomen en ook anderszins is in het dossier geen bewijs aanwezig dat verdachte als ‘de dief’ aanwijst.
Met betrekking tot feit 11 acht de rechtbank van belang dat de modus operandi bij dit feit anders is dan bij de andere aan verdachte ten laste gelegde feiten. Verdachte pleegt de strafbare feiten altijd alleen, terwijl bij dit feit volgens de aangifte sprake is van meerdere vrouwen die betrokken zijn bij de winkeldiefstal. Bovendien gaat het hier om diefstal van 3 broeken van ongeveer € 130,- per stuk, terwijl verdachte normaliter goederen van een veel beperktere waarde steelt.
In de zaak met parketnummer 03/661113-16
Evenals de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de onder 1 tot en met 3 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
De rechtbank acht de tenlastegelegde diefstal bij [slachtoffer 19] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 25] namens [slachtoffer 19] d.d. 29 februari 2016.
Feit 2
De rechtbank acht de tenlastegelegde oplichting bij [slachtoffer 19] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 26] namens [slachtoffer 19] d.d. 24 februari 2016.
Feit 3
De rechtbank acht de tenlastegelegde poging tot oplichting bij [slachtoffer 19] wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd bij de politie;
- het proces-verbaal van aangifte door [betrokkene 27] namens [slachtoffer 19] d.d. 24 februari 2016.
In de zaak met parketnummer 03/661166-17
Feit 1
Verdachte verbleef op 23 mei 2017 in de woning aan de [adres 1] te Venlo. Wijkagent [naam 2] is die dag met collega’s naar die woning gegaan om verdachte (buiten heterdaad) aan te houden in verband met het zich niet houden aan de voorwaarden, die verbonden waren aan haar schorsing uit de voorlopige hechtenis. Verdachte maakte een boze en agressieve indruk op [naam 2] . Verdachte riep dat zij niet mee wilde werken en dat zij niet mee wilde gaan. Op het moment dat zij meerdere malen riep dat zij niet mee zou gaan, stond verdachte met haar twee handen rustend op een in de woning staande tafel. [naam 2] stond op dat moment nog geen meter van haar vandaan. Verdachte griste een mes van zo’n 15 centimeter lang met een geel gekleurd handvat van tafel. [naam 2] wilde dat mes wegpakken, maar was net te laat. Verdachte pakte het mes met haar rechterhand bij het lemmet vast en gaf het vervolgens over in haar linker hand. Ze richtte het mes in de richting van [naam 2] en zei dat zij niet met hem mee zou gaan. [naam 2] schrok dat verdachte het mes in haar handen nam en dreigend met het mes in zijn richting wees.
Politieagent [naam 3] , die ook in de woning aanwezig was om verdachte aan te houden, zag dat verdachte net iets eerder dan zijn collega [naam 2] een geel gekleurd voorwerp van tafel pakte en het in haar linker hand vast pakte. Op dat moment zag [naam 3] dat het een mes met een geel gekleurd handvat en een lemmet van ongeveer 10 tot 15 centimeter lang was. Hij zag dat verdachte het mes met gestrekte arm in de richting van collega’s, waaronder [naam 2] , hield. Hij hoorde haar roepen dat zij niet mee zou gaan.
Verdachte verklaarde dat zij inderdaad een mes in haar handen heeft gehad.
Overweging
De rechtbank acht op grond van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de aangiftes van de politieagenten in de kern eensluidend zijn en dat zij steun vinden in elkaar. Beiden hebben verklaard dat verdachte met het mes in de richting van politieagent [naam 2] wees.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van zodanige aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij aangever de redelijke vrees kon ontstaan dat verdachte hem (ernstig) wilde verwonden. De verklaring van verdachte, inhoudende dat zij het mes alleen in haar hand vast had en het mes langs haar lichaam hield en dus niet met het mes in de richting van de politieagent wees, wordt door de voor het bewijs gebezigde verklaringen van beide verbalisanten weerlegd.
Feit 2
De rechtbank acht de tenlastegelegde belediging van de twee politieagenten [naam 2] en Van den Ham wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 5 oktober 2017;
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2017 door [naam 2] ;
- het proces-verbaal van aangifte d.d. 23 mei 2017 door [naam 3] .