ECLI:NL:RBLIM:2016:9984

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2016
Publicatiedatum
21 november 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 663u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire maatregel van strafontslag wegens schending ambtsgeheim en belangenverstrengeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politiefunctionaris en de korpschef van politie. De eiser, die sinds 1982 werkzaam was bij de politie, was op 15 mei 2014 disciplinair ontslagen wegens het schenden van het ambtsgeheim en het wekken van de schijn van belangenverstrengeling. De rechtbank oordeelde dat de eiser vertrouwelijke informatie had gedeeld met derden, wat in strijd was met zijn verplichtingen als ambtenaar. Echter, de rechtbank kwam tot de conclusie dat het strafontslag onevenredig was, omdat de eiser geen oneigenlijk gebruik had gemaakt van de informatie en er geen benadeling van derden had plaatsgevonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de korpschef en verklaarde het beroep van de eiser gegrond. De rechtbank droeg de korpschef op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de korpschef veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 15/663

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2016 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H. Welter),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigden:mr. M.T.J.H. Berns en drs. A.F. Quaedvlieg).

Procesverloop

Bij besluit van 15 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Bij besluit van 23 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek heropend en verweerder verzocht een gemotiveerd standpunt in te nemen inzake het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel. Op dit standpunt, neergelegd in de brief van 18 april 2016 van verweerder, is vervolgens door eiser gereageerd bij brief van 3 mei 2016. Naar aanleiding hiervan is van de kant van verweerder weer een reactie, gedateerd 2 juni 2016, ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 18 oktober 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en [naam 2]

Overwegingen

1. Eiser was sinds 1 april 1982 werkzaam bij de politie (Eenheid Limburg, rang inspecteur), laatstelijk binnen het robuust basisteam Brunssum/Landgraaf in het kader van een leerwerkplek tactisch leidinggeven. Daarvoor was eiser werkzaam bij de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland te Eindhoven en in de periode van 1 februari 2011 tot 1 januari 2013 in de voormalige politieregio Limburg-Noord als teamleider ZwaCri binnen het projectteam Hector in Venlo.
2. Op 29 oktober 2013 is eiser in verband met een tegen hem gerezen verdenking van (ernstig) plichtsverzuim, bestaande uit het schenden van het ambtsgeheim, met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld en heeft verweerder hem de toegang tot de gebouwen en terreinen van het korps ontzegd. Tegen deze besluiten heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
3. Hierop volgend is eiser bij besluit van 25 november 2013 (uitgereikt op 28 november 2013), in het belang van de dienst geschorst. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door verweerder ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen rechtsmiddel meer aangewend.
4. Op grond van het proces-verbaal dat in het kader van het tevens tegen eiser lopende strafrechtelijk onderzoek is opgesteld, heeft verweerder vastgesteld dat eiser twee maal het ambtsgeheim heeft geschonden door op 24 januari 2012 en op 31 januari 2012 vertrouwelijke politie-informatie aan één of meerdere derden te verstrekken.
5. Op 20 januari 2012 heeft de heer [naam 3] ( [naam 3] ) van [bedrijfsnaam 1] telefonisch contact opgenomen met eiser en hem gevraagd naar zijn kantoor te komen in verband met een probleem inzake een investering van € 400.000,- en overname van vastgoedprojecten in Duitsland. Er waren afspraken gemaakt over teruggave/terugbetaling van dit bedrag, maar dit gebeurde niet. [naam 3] had het vermoeden dat hij wellicht in handen van oplichters was gevallen. [naam 3] wist dat eiser bij de politie werkte en heeft hem daarom benaderd. [naam 3] heeft eiser hierop enkele stukken van partijen in Duitsland en de Verenigde Arabische Emiraten doen toekomen. Voorts heeft eiser diezelfde dag, nadat hij eerst telefonisch contact had gehad met de heer [naam 4] van het IRC Limburg ( [naam 4] ), via zijn privé-e-mailadres aan het IRC Limburg het verzoek gedaan na te kijken - kort samengevat - of er informatie over de in deze mail vermelde bedrijven was.
6. Op 24 januari 2012 heeft eiser op zijn politie e-mail-adres een e-mail ontvangen van de heer [naam 5] , waarin – kort samengevat – (vertrouwelijke) informatie werd verstrekt over een bedrijf en personen. Op 29 januari 2012 heeft eiser eveneens op zijn politie e-mail-adres een e-mail ontvangen van de heer [naam 6] van het Nederlandse Consulaat in Dubai, waarbij deze eiser heeft bericht dat een bepaald bedrijf niet stond geregistreerd in Dubai. Beide berichten heeft eiser op respectievelijk 24 januari 2012 en 31 januari 2012 doorgezonden aan mevrouw [naam 7] ( [naam 7] ), directiesecretaresse bij [bedrijfsnaam 1] , die deze berichten op haar beurt ter beschikking heeft gesteld aan [naam 3] en daarnaast het bericht van 29 januari 2012 (vermoedelijk) heeft doorgezonden aan de heer [naam 8] ( [naam 8] ), belastingadviseur bij [bedrijfsnaam 2] te Roermond, en die een zakelijke relatie heeft met [bedrijfsnaam 1]
7. Bij brief van 10 april 2014 heeft verweerder eiser op de hoogte gesteld van het voornemen hem op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp de disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag op te leggen, een en ander zo nodig onder bevel van onmiddellijke tenuitvoerlegging. Eiser heeft bij brief van 23 april 2014 zijn zienswijze gegeven.
8. Bij besluit van 15 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd, met ingang van de derde dag volgend op de dagtekening van het besluit. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
9. Bij besluit van 23 januari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard en heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de Bezwarenadviescommissie HRM (de Commissie). De commissie heeft - kort samengevat - gesteld dat eiser in strijd met de Wet Politiegegevens (Wpg) en het Besluit Politiegegevens (Bpg) heeft gehandeld door informatie met belastende persoonsgegevens en vertrouwelijke politie-informatie door te geven aan één of meer derden. Eiser, die [naam 3] privé kende via een vereniging van eigenaren, had [naam 3] erop moeten wijzen dat deze aangifte zou kunnen doen bij een politiebureau en had de kwestie zelf niet in behandeling moeten nemen. Door daarentegen te handelen zoals hij heeft gedaan, heeft eiser de schijn van belangenverstrengeling op zich geladen. Eiser heeft verder niet transparant gehandeld door zijn leidinggevende niet te informeren. Verder is de door eiser gestelde mutatie in het politieregistratiesysteem BVO, ook na onderzoek van interne zaken, niet aangetroffen. De uitstekende staat van dienst van eiser doet niet af aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim, te weten het verstrekken van vertrouwelijke politie informatie aan een of meerdere derden. De door eiser verstrekte informatie bevatte immers de naam/namen van personen, de verdenking van misdrijven en de opgelegde veroordelingen ter zake gepleegde misdrijven en was niet, zoals door eiser is gesteld, afkomstig uit openbare bronnen.
De commissie heeft tot slot in haar advies opgemerkt dat zij niet kan reageren op eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de gegevens over de gestelde gelijke casus ontbreken.
10. Eiser heeft zich met dit besluit niet kunnen verenigen en heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat hij de desbetreffende informatie niet had mogen doorgeven, maar het strafontslag onevenredig is gelet op het feit dat het hier een eenmalige actie van een ambtenaar met een uitstekende staat van dienst betreft, die bovendien de informatie-uitwisseling nadrukkelijk heeft gemotiveerd vanuit het dienstbelang. Eiser betoogt dat het tot zijn taak behoorde om dergelijke onderzoeken zelfstandig uit te voeren en af te ronden, indien er niets uit kwam. Het lag voor eiser, zelf leidinggevende, niet voor de hand zijn leidinggevende te informeren/hierbij te betrekken. Het gebruik van zijn privé-e-mailadres kwam voort uit het spoedeisende belang van leden van het publiek die om zijn hulp hadden verzocht. Eiser zag geen belemmering in het contact met [naam 3] via de vereniging van eigenaren, omdat het hier een zijdelings en puur functioneel contact betrof. Gelet hierop was er volgens eiser geen sprake van een belangenverstrengeling, als gevolg waarvan eiser ontslagen zou moeten worden. Eiser kan niet verklaren waarom er geen registratie in het politieregistratiesysteem BVO heeft plaatsgevonden. Vastlegging in interne e-mail is verder ook te controleren. Eiser heeft transparant gewerkt en doet tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel in die zin dat een collega, die ook informatie heeft gedeeld, wel nog steeds werkzaam is en zelfs bijgestaan wordt door een door verweerder ingeschakelde gemachtigde.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
12. In artikel 76, eerste lid, van het Barp is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft. Ingevolge het tweede lid van artikel 76 van het Barp omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van een voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
In artikel 77, eerste lid, onder j, van het Barp is bepaald dat ontslag als disciplinaire straf kan worden opgelegd.
13. Tijdens de behandeling ter zitting is de rechtbank gebleken dat het plichtsverzuim dat verweerder eiser verwijt, in de kern tweeledig is, te weten:
- het schenden van zijn ambtsgeheim, en
- het wekken van de schijn van belangenverstrengeling.
14. Ten aanzien van het eerste aspect van het verweten plichtsverzuim is de rechtbank van oordeel dat uit de gedingstukken overtuigend is komen vast te staan dat eiser informatie, waarvan hij wist of in elk geval had moeten weten dat deze vertrouwelijk was, aan een derde heeft verstrekt. Dit geldt met name voor de informatie die eiser op 24 januari 2012 aan [naam 7] , directiesecretaresse bij [bedrijfsnaam 1] , heeft doorgezonden, waarin o.a. ten aanzien van een bedrijf en personen is aangegeven in hoeverre zij bij de politie bekend zijn. Door deze informatie desondanks aan derden te verstrekken heeft eiser zijn ambtsgeheim geschonden. Eiser heeft overigens ook erkend dat hij deze vertrouwelijke informatie niet met derden buiten de politie had mogen delen.
15. Met betrekking tot de schijn van belangenverstrengeling die eiser door zijn handelen richting [naam 3] zou hebben gewekt is de rechtbank eveneens van oordeel dat verweerder hem terecht hiervan een verwijt maakt. Eiser kende [naam 3] uit de privésfeer, via een vereniging van eigenaren, waarvan zij beiden lid waren. Juist vanwege deze bekendheid uit de privésfeer zocht [naam 3] specifiek contact met eiser. Eiser had dan ook [naam 3] moeten verwijzen naar zijn dienstdoende collega, of zijn leidinggevende op de hoogte moeten stellen van het feit dat [naam 3] zich tot hem had gewend, omdat zij bekenden van elkaar waren. Door daarentegen zelf en zonder ruggespraak de kwestie die [naam 3] had aangekaart, op te pakken heeft eiser de schijn van belangenverstrengeling gewekt.
16. Nu de gedragingen die eiser worden verweten vaststaan, deze gedragingen ook
naar het oordeel van de rechtbank plichtsverzuim opleveren, en door eiser niet is bestreden
dat deze gedragingen hem kunnen worden toegerekend, ligt de vraag voor of de opgelegde disciplinaire maatregel van onvoorwaardelijk strafontslag evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid niet tot de opgelegde maatregel heeft kunnen komen. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat niet is gebleken dat eiser niet anders heeft gehandeld dan vanuit zijn taak als politiefunctionaris. Dat het oogmerk waarmee eiser heeft geopereerd - zoals verweerder heeft gesteld - niet relevant is, deelt de rechtbank niet. Eiser heeft aangegeven dat zijn doel steeds is geweest een burger vanuit zijn functie als politieambtenaar ter wille te zijn. Het feit dat eiser heeft gevraagd de informatie, waarom hij via zijn privé e-mailadres heeft verzocht, te sturen naar zijn politie e-mailadres, wijst ook in deze richting. Eiser heeft van de vertrouwelijke informatie geen oneigenlijk gebruik gemaakt. Ook is niet gebleken dat [naam 3] door de verstrekte informatie is bevoordeeld of dat derden zijn benadeeld. Verweerder heeft het tegendeel, dat eiser niet vanuit zijn politietaak heeft gehandeld, niet aannemelijk kunnen maken. Het feit dat verweerder de door eiser gestelde mutatie in het politieregistratiesysteem BVO niet heeft kunnen vinden, acht de rechtbank in dezen niet van doorslaand gewicht.
18. Tot slot merkt de rechtbank op dat eiser o.a. door middel van zijn brief van 3 mei 2016 met bijlagen zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel, inhoudende dat een collega ook vertrouwelijke gegevens aan een derde heeft verstrekt, maar hiervoor niet is gestraft, deugdelijk heeft onderbouwd. Verweerder heeft echter - hoewel daartoe ruimschoots in de gelegenheid gesteld - onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat er geen sprake is van gelijke gevallen.
19. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1488,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punt voor het tweemaal verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een zienswijze na het inwinnen van inlichtingen door de rechtbank met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1488, --.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens (voorzitter), en mr. P.J.M. Bruijnzeels en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. I.M.T. Wijnands, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 november 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.