Op 5 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 januari 2016, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie stelde dat het tenlastegelegde bewezen kon worden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak. De verdachte zou samen met een ander een grote hoeveelheid staal hebben verduisterd in dienstbetrekking.
De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en concludeerde dat de medeverdachte, die het staal had weggenomen, dit deed buiten reguliere werktijden en zonder toestemming van de werkgever. De rechtbank oordeelde dat het staal niet aan de medeverdachte was toevertrouwd, omdat hij op het moment van het wegnemen niet bevoegd was om het bedrijfsterrein te betreden. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de medeverdachte het staal onder zich had, zoals vereist volgens de artikelen 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Gelet op deze omstandigheden oordeelde de rechtbank dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen konden worden, en sprak de verdachte vrij van het medeplegen van verduistering in dienstbetrekking. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank bepaalde dat elke partij zijn eigen kosten draagt.