ECLI:NL:RBLIM:2016:9578

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
5426048 CV EXPL 16-9052
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • K.A.J.M. van den Berg Jeths- van Meerwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woonruimte in kort geding na huurachterstand

Op 3 november 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] als eisende partijen en [gedaagde] als gedaagde partij. De eisende partijen vorderden ontruiming van de door [gedaagde] gehuurde woonruimte wegens huurachterstand. De huurachterstand was ontstaan doordat [gedaagde] vanaf april 2016 de huur niet had betaald, wat resulteerde in een totale achterstand van acht maanden, inclusief november 2016. Tijdens de zitting op 31 oktober 2016 werd de situatie besproken, waarbij [gedaagde] aanvoerde dat hij in april 2016 een huurtermijn had betaald, maar de eisende partijen stelden dat deze betaling was toegerekend aan een eerdere huurtermijn.

De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand voldoende spoedeisend belang rechtvaardigde voor de gevorderde ontruiming. De rechter wees de vorderingen van de eisende partijen toe, inclusief de betaling van de achterstallige huur en de proceskosten. De rechter merkte op dat het verweer van [gedaagde] niet slaagde, omdat de huur niet van rechtswege was geëindigd en de stellingen van [gedaagde] over bedreigingen en afsluiting van nutsvoorzieningen niet onderbouwd waren. De rechter veroordeelde [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en de achterstallige huur te betalen, evenals de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 5426048 CV EXPL 16-9052
Vonnis van 3 november 2016
in het kort geding van

1.[eiser sub 1]

en
2.
[eiseres sub 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. R.G.P. Voragen
tegen
[gedaagde] ,
wonend te [woonplaats] aan de [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. E.G.W. Hendriks.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 20 oktober 2016
  • de van de zijde van [gedaagde] op 28 oktober 2016 ingebrachte productie
  • de van de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] op 29 oktober 2016 en 30 oktober 2016 ingebrachte producties alsmede de op 30 oktober 2016 van die zijde ontvangen akte vermeerdering van eis, waarvan ten aanzien van die laatste geldt dat door [gedaagde] ter zitting desgevraagd te kennen is gegeven dat die tijdig is ingediend en dat hij daardoor niet in zijn procesbelang is geschaad
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 31 oktober 2016, waar van de zijde van [gedaagde] nog een conclusie van antwoord is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] de woonruimte te [woonplaats] aan de [adres] (dan wel [adres nummer X] of [adres nummer Y] ), tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 500,00 per maand.
2.2.
[gedaagde] heeft de huur vanaf april 2016, derhalve inclusief november 2016 in totaal voor een periode van acht maanden, geheel onbetaald gelaten.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Op grond van een huurachterstand (primair) vorderen [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] na eisvermeerdering de veroordeling van [gedaagde] :
tot - kort gezegd - ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis en deze onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te stellen;
tot betaling van ‘een bedrag aan’ (bedoeld zal zijn: een vergoeding voor gemaakte) buitengerechtelijke kosten;
tot betaling van de onbetaald gelaten huur ad € 4.000,00
tot betaling van € 500,00 per maand bij vooruitbetaling ingaande 1 december 2016, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag van voldoening;
tot betaling van de proceskosten.
Ten aanzien van het gevorderde onder punt 4 hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ter zitting - na vragen daarover door de kantonrechter - die vordering verminderd tot de periode waarover [gedaagde] na 1 december 2016 nog niet aan de veroordeling onder 1 heeft voldaan (met andere woorden: tot aan de dag van ontruiming).
3.2.
[gedaagde] heeft ter zitting weliswaar aangevoerd dat hij in april 2016 een huurtermijn heeft betaald, doch [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hebben daarop aangegeven dat zij die betaling aan de nog openstaande huur voor maart 2016 hebben toegerekend. De totale huurachterstand van acht huurtermijnen (inclusief november 2016) is door [gedaagde] erkend.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst merkt de kantonrechter op dat in het exploot als woonadres van [gedaagde] het adres [adres nummer Y] wordt genoemd, terwijl de in geding gebrachte huuroveeenkomst het adres [adres] vermeldt. In de vermeerdering van eis wordt vervolgens het adres [adres nummer X] genoemd. Ter zitting hebben partijen aan dit aspect geen aandacht geschonken, zodat het petitum (in de vermeerdering van eis) bepalend is gebleven voor de eventuele veroordeling.
4.2.
Het gestelde spoedeisende belang is op zichzelf niet betwist en staat daarmee in deze procedure vast.
4.3.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient te worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal toewijzen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.4.
De vaststaande omvang van de huurachterstand rechtvaardigt de in kort geding gevorderde veroordeling tot ontruiming, alsmede de veroordeling tot betaling van de achterstallige huur tot aan de ontruiming, zodat die zullen worden toegewezen, inclusief de daarover gevorderde wettelijke rente. Die omvang rechtvaardigt bovendien de gevorderde ontruimingstermijn van drie dagen (waar in dit soort zaken normaal gesproken een termijn van twee weken gehanteerd wordt).
4.5.
Het verweer van [gedaagde] , inhoudende dat de huur niet van rechtswege op 1 oktober 2016 is geëindigd (zoals door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] is gesteld), is op zichzelf correct: huur van woonruimte voor bepaalde tijd eindigt immers niet door het enkele verloop van de huurtijd (art. 7:271 lid 1 BW). Dit doet echter aan het bestaan van de huurachterstand niets af, zodat dit verweer niet slaagt. Ter zitting heeft [gedaagde] nog gewag gemaakt van een bedreiging door [eiser sub 1] en gesteld dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] het gehuurde hebben afgesloten van gas water en elektriciteit. Die stellingen zijn echter op geen enkele wijze door [gedaagde] onderbouwd en zijn bovendien door [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] gemotiveerd betwist, zodat ze in deze procedure niet vaststaan, nog daargelaten dat [gedaagde] niet uitlegt op grond waarvan - in zijn optiek - hem dit (uitgaande van de juistheid van zijn stellingen) van zijn betalingsverplichting zou kunnen ontslaan. Ook dit verweer faalt derhalve. Aan het verzoek van [gedaagde] om hem een langere termijn voor ontruiming te gunnen zal eveneens worden voorbij gegaan reeds omdat [gedaagde] geen feiten en omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan aan dit verzoek gevolg zou moeten worden gegeven.
4.6.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten is niet toewijsbaar. In de eerste plaats hebben [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] dit onderdeel in het exploot volstrekt niet onderbouwd. Desgevraagd heeft de gemachtigde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ter zitting in dit kader nog wel verwezen naar het “Rapport Voor-Werk” en gesteld dat de vergoeding gerelateerd dient te worden aan de huurachterstand, doch nu het verzuim in kwestie na
1 juli 2012 is ingetreden, is genoemd rapport niet aan de orde. Voor zover bedoeld is te verwijzen naar art. 6:96 lid 5 en 6 BW juncto het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, heeft te gelden dat de gemachtigde (wederom: desgevraagd ter zitting) zich beroept op ‘die twee brieven’, waarmee hij dan kennelijk doelt op de aan het exploot gehechte brief van 12 juli 2016 en de als nadere productie overgelegde brief van 13 mei 2016. Geen van die brieven voldoet echter aan de in dit kader relevante vereisten zoals gesteld in art. 6:96 lid 6 BW.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot de datum van dit vonnis begroot op
€ 775,02, bestaande uit € 600,00 aan salaris gemachtigde, € 79,00 aan griffierecht en € 96,02 aan explootkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de woning staande en gelegen te [woonplaats] aan de [adres nummer X] met al de zijnen en al het zijne te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om tegen bewijs van kwijting aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] € 4.000,00 te betalen als zijnde de tot en met november 2016 onbetaald gelaten huur,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] € 500,00 te betalen voor elke ingegane maand vanaf 1 december 2016 tot aan de dag van ontruiming, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van elke maand tot aan de dag van voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] tot de datum van dit vonnis begroot op € 775,02,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.J.M. van den Berg Jeths- van Meerwijk en is in het openbaar uitgesproken.
RK