ECLI:NL:RBLIM:2016:9526

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2016
Publicatiedatum
3 november 2016
Zaaknummer
C/03/224645 / FA RK 16-2962
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag over minderjarige in het kader van problematische gezinsomstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 3 november 2016 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [X] te beëindigen. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de vertegenwoordiger van de Raad en de Gecertificeerde Instelling (GI) aanwezig waren. De moeder heeft het gezag over [X] sinds de ondertoezichtstelling die op 18 juni 2013 is uitgesproken. Sinds 16 oktober 2013 is [X] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst en verblijft momenteel bij Rubicon te Horn.

De Raad heeft verzocht om beëindiging van het gezag van de moeder, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [X] en de problematische gezinsomstandigheden. De moeder heeft echter aangegeven dat zij zich niet verzet tegen de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [X], maar ziet een beëindiging van het gezag als een straf. De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er sprake is van een situatie waarin beëindiging van het gezag passend zou zijn, het belang van de minderjarige leidend is. De rechtbank heeft vastgesteld dat zowel de Raad als de GI geen concrete bezwaren hebben tegen de wijze waarop de moeder het gezag uitoefent en dat de relatie tussen de moeder en [X] goed is. Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de Raad afgewezen.

De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de rechtbank het belang van de minderjarige vooropstelt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het niet in het belang van [X] is om het gezag te beëindigen, en heeft het verzoek van de Raad afgewezen. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Roermond
zaakgegevens : C/03/224645 / FA RK 16-2962
datum uitspraak: 3 november 2016
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Maastricht,
betreffende
[X], geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [X] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. M.J. Rubberg,
STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI), gevestigd te Roermond,
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader] ,hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats vader] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 8 augustus 2016, ingekomen bij de griffie op 09 augustus 2016.
1.2.
Op 6 oktober 2016 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Rubberg
- [vertegenwoordiger Raad] , vertegenwoordiger van de Raad,
- [vertegenwoordiger GI] , vertegenwoordiger van de GI.
Ook is aanwezig [Y] , namens de Raad.
Opgeroepen en niet verschenen:
- de vader.
1.3.
De voorzitter heeft de minderjarige voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven.

2.2. De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [X] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 18 juni 2013 is de ondertoezichtstelling van [X] uitgesproken. Sinds 16 oktober 2013 is [X] met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst. Sinds de zomer 2016 verblijft [X] bij Rubicon te Horn. Deze maatregelen duren nog steeds voort.
2.3.
De GI heeft zich bij brief van 10 augustus 2016 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en de GI tot voogd over [X] te benoemen.
3.2.
Uit het raadsrapport blijkt dat bij [X] sprake is van een hardnekkige problematiek. [X] is bedreigd in haar ontwikkeling als gevolg van zeer problematische gezinsomstandigheden. Zorg is er over het feit dat de moeder niet altijd duidelijk is naar [X] over het perspectief dat zij haar kan bieden. [X] wil graag weer thuis wonen en de moeder weet dat dit niet kan omdat ze [X] onvoldoende tegenwicht kan bieden, waardoor de kans op een terugval van [X] in haar gedrag niet onwaarschijnlijk is. Daarnaast heeft de moeder haar handen vol aan zichzelf en heeft ze tevens de zorg voor [A] , die gezien zijn ontwikkeling extra aandacht vraagt. Ook zijn er de zorgen die de moeder over haar oudste zoon [B] heeft.
De moeder heeft inzicht in haar eigen mogelijkheden en onmogelijkheden. Zo weet ze verstandelijk dat ze overvraagd wordt in het dragen van de volledige verantwoordelijkheid voor [X] , in haar hart voelt dat echter anders. De moeder heeft de afgelopen tijd goed samengewerkt met de hulpverlening rondom [X] en ook de samenwerking met de gezinsvoogd is goed verlopen. De moeder en [X] zijn allebei tegen het verzoek tot een gezagsbeëindigende maatregel.

4.De standpunten van partijen ter zitting

4.1.
Vanuit de moeder is onder meer gesteld dat het voor haar duidelijk is dat [X] voor haar achttiende verjaardag niet meer thuis zal komen wonen. Zij zal zich in de toekomst dan ook niet verzetten tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [X] . De moeder heeft zich de afgelopen tijd goed ingespannen en zij voelt een beëindiging van het ouderlijk gezag als een straf.
4.2.
Door de GI is gesteld dat eigenlijk iedereen gelijk heeft en dat, als het niet in de wet had gestaan (nu er geen perspectief is op plaatsing van [X] thuis), de GI de maatregel niet aangevraagd zou hebben.
4.3.
De vertegenwoordiger van de Raad heeft gesteld dat het perspectief van [X] niet bij moeder is. De moeder kan dit [X] niet bieden en voor [X] is het belangrijk dat zij leert om op eigen benen te staan.

5.De beoordeling

5.1.
De Raad stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:266, eerste lid, onder a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
5.2.
Uit het raadsrapport blijkt dat de moeder niet achter de uithuisplaatsing van de minderjarige [X] staat.
5.3.
De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 1:266 lid 1 BW blijkens het woordje “kan” een discretionaire bevoegdheid voor de rechter behelst. Hoewel op zichzelf sprake is van een situatie waarin beëindiging van het ouderlijk gezag passend zou zijn, nu niet langer aan het doel van de ondertoezichtstelling wordt gewerkt en daarmee ook een duidelijke situatie voor de minderjarige zou worden gecreëerd, ziet de rechtbank aanleiding om daartoe in dit specifieke geval niet over te gaan. De rechtbank acht daarbij het belang van de minderjarige leidend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zowel de Raad als de GI geen concrete bezwaren hebben tegen de wijze waarop de moeder het gezag uitoefent over de minderjarige [X] , dat zowel [X] als de moeder weten en begrijpen dat het perspectief van [X] niet thuis bij de moeder is en dat de relatie tussen de moeder en [X] goed is. De rechtbank acht het dan ook niet in het belang van [X] om over te gaan tot een gezagsbeëindiging en zal derhalve het verzoek van de van de Raad afwijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek van de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. Wassenberg, mr. M.B.T.G. Steeghs (voorzitter) en mr. E.J.M. Boogaard-Derix, allen kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.V.M. Smeets als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2016.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch