ECLI:NL:RBLIM:2016:948

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
C/03/207133 / HA ZA 15-320
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake erfgenaamschap en hypotheekrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 januari 2016 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, die zich als erfgenaam van zijn ouders beschouwt, vorderde een verklaring voor recht dat een hypotheekrecht, gevestigd bij notariële akte van 21 december 2000, rechtsgeldig is en dat de curator van een failliete vennootschap dit recht moet respecteren. De curator betwistte de vordering en stelde dat er geen geldlening had plaatsgevonden, maar dat er sprake was van een witwasconstructie. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon worden ontvangen in zijn vordering, omdat hij geen notariële verklaring van erfrecht had overgelegd, wat noodzakelijk is om zijn erfgenaamschap te bewijzen. De rechtbank vernietigde het eerdere verstekvonnis en verklaarde de eiser niet-ontvankelijk in zijn vordering, met veroordeling van de eiser in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/207133 / HA ZA 15-320
Vonnis in verzet van 27 januari 2016
in de zaak van
[eiser, gedaagde in het verzet],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. V.E.J. Noelmans,
tegen
[naam curator]
in hoedanigheid van curator van de naamloze vennootschap [naam bedrijf] te Curaçao, kantoorhoudend te Maastricht,
kantoorhoudend te Maastricht,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. R.A.G. Smeets.
Partijen zullen [eiser, gedaagde in het verzet] en de curator worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het door deze rechtbank op 25 maart 2015 tussen Lahoij en de curator bij verstek gewezen vonnis met kenmerk 201467 / HA ZA 15-51,
  • de verzetdagvaarding van 11 mei 2015 (aan te merken als de conclusie van antwoord),
  • het exploot ingevolge artikel 126 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering,
  • de rolbeslissing van 17 juni 2015 waarbij een comparitie van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 26 augustus 2015,
  • de akte van [eiser, gedaagde in het verzet] ,
  • de akte van de curator.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) is op 19 juni 2012 op verzoek van de Ontvanger der belastingen gefailleerd met aanstelling van mr. [naam curator] als curator.
Bestuurders van [naam bedrijf] waren [naam broer eiser 1] (hierna: [naam broer eiser 1] ) en Erweka Consultancy en Management B.V..
2.2.
Bij vonnis van de rechtbank Limburg van 23 april 2014 is [naam broer eiser 1] bij verstek veroordeeld tot betaling van het tekort in de boedel c.q. tot betaling van de schade op te maken bij staat. Het verzet tegen dit vonnis is ongegrond verklaard en het vonnis van 23 april 2014 is bekrachtigd (vonnis van 26 augustus 2015, zaak 193993 / HA ZA 14-424).
2.3.
Op 21 december 2000 is tussen de ouders van [naam broer eiser 1] met [naam broer eiser 1] als schuldenaar en [naam bedrijf] als hypotheekgever een hypotheekakte opgemaakt door notaris H.J.M. van de Weijer, strekkende tot zekerheid voor een geldlening van ƒ 250.000,00
(€ 113.445,00). Het recht van hypotheek is gevestigd op het pand aan de [adres] , dat in november 2001 in drie appartementsrechten is gesplitst. Tot het vermogen van [naam bedrijf] behoort thans nog de in staat van ruwbouw verkerende bovenwoning (hierna: de onroerende zaak) waarvan de waarde in opdracht van de curator in augustus 2012 is getaxeerd op € 50.000,00. In de hypotheekakte is bepaald dat bij faillissement van de hypotheekgever de geldlening direct en volledig opeisbaar is.
2.4.
Op 18 december 2000 is door de ouders [naam ouders eiser] ƒ 250.000,00 gestort op de derdenrekening van de notaris onder vermelding van “financiering pand [adres] .”
2.5.
De ouders [naam ouders eiser] zijn in 2007 respectievelijk 2009 overleden. Zij hadden vijf kinderen: [eiser, gedaagde in het verzet] , [naam broer eiser 1] , [naam broer eiser 2] , [naam broer eiser 3] , [naam broer eiser 4] en [naam zus eiser] . Deze laatste staat onder curatele. [naam broer eiser 4] is haar curator.
2.6.
[naam broer eiser 1] heeft op 27 juni 2012 tegenover de curator verklaard dat het bedrag van ƒ 250.000,00 zou zijn terugbetaald aan zijn ouders door contante betaling. Een bewijs heeft [naam broer eiser 1] daar niet van. De hypothecaire inschrijving is tot op heden nog niet doorgehaald. [naam broer eiser 1] heeft op 18 maart 2013 daarentegen tegenover de rechter-commissaris verklaard dat de geldlening nog volledig open staat en dat hierop niets is terugbetaald.
2.7.
Een administratie van de overleden ouders [naam ouders eiser] is niet voorhanden en er is evenmin een administratie van [naam bedrijf] aanwezig.
2.8.
Geen van de kinderen [naam ouders eiser] heeft een verklaring van erfrecht overgelegd aan de curator, noch is door een (of meer) van hen een vordering ter verificatie ingediend bij de curator.

3.Het geschil

3.1.
[eiser, gedaagde in het verzet] heeft de bij dagvaarding een verklaring voor recht gevorderd inhoudend dat het recht van hypotheek zoals gevestigd bij notariële akte van 21 december 2000, rechtsgeldig tot stand gekomen is en bestaat en dat dit recht ban hypotheek door de curator gerespecteerd dient te worden alsmede de curator te verbieden om in strijd met het recht van hypotheek te handelen op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de curator in de proceskosten.
3.2.
[eiser, gedaagde in het verzet] stelt dat hij erfgenaam is in de nalatenschappen van de ouders [naam ouders eiser] en dat hij de nalatenschappen op 12 november 2014 zuiver heeft aanvaard. De erflaters hebben een recht van hypotheek, zo stelt [eiser, gedaagde in het verzet] met [naam bedrijf] als hypotheekgever van de door [naam bedrijf] in eigendom verkregen appartementsrechten, waarbij ter financiering daarvan een bedrag van ƒ 250.000,00 aan [naam bedrijf] is uitgeleend. Deze lening is, zo stelt [eiser, gedaagde in het verzet] thans opeisbaar, omdat het faillissement van [naam bedrijf] is uitgesproken.
3.3.
De vordering is toegewezen bij verstekvonnis van 25 maart 2015 (201467 / HA ZA 15-51).
Het volgende is, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding, beslist:
“verklaart voor recht dat het recht van hypotheek, zoals gevestigd bij notariële akte van 21 december 2000, tot stand is gekomen en bestaat en dat dit recht van hypotheek door [de curator] gerespecteerd dient te worden,
verbiedt [de curator] om in strijd met het recht van hypotheek te handelen, althans (rechts)handelingen te verrichten die met dat recht van hypotheek strijdig zijn, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde daarmee in strijd handelt met een maximum van€ 50,000,00,”
3.4.
De curator vordert thans te bepalen dat hij zal worden ontheven van de veroordeling en de vordering van [eiser, gedaagde in het verzet] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [eiser, gedaagde in het verzet] in de kosten.
3.5.
De curator legt aan de vordering ten grondslag de omstandigheid dat er destijds geen vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden tussen de ouders [naam ouders eiser] en [naam broer eiser 1] , maar dat er sprake was van een witwasconstructie en dat er dus geen geldlening bestaat ten gevolge waarvan op de onroerende zaak nog enig hypotheekrecht rust. Hij stelt dat de hypotheekakte geen materieel bewijs vormt dat er daadwerkelijk gelden uit het vermogen van de ouders [naam ouders eiser] zijn verschaft aan [naam broer eiser 1] . Hij stelt dat de broers [naam broer eiser 4] en [naam broer eiser 2] tegenover hem hebben verklaard dat hun ouders nooit over een dergelijk vermogen hebben beschikt en staaft deze stelling met een verklaring van de Belastingdienst inhoudend dat er geen aangiften inkomstenbelasting van de ouders [naam ouders eiser] bij haar bekend zijn noch een aangifte succesie(erf)belasting met betrekking tot de nalatenschap.
3.6.
De curator wenst uiteindelijk dat de hypothecaire inschrijving wordt doorgehaald, zodat de appartementsrechten kunnen worden verkocht. Het faillissement van [naam bedrijf] kan dan verder worden afgewikkeld. De curator is bereid de opbrengst in depot te laten totdat een rechterlijke uitspraak uitsluitsel geeft over de vraag of de ouders [naam ouders eiser] geld hebben geleend aan [naam broer eiser 1] . Een vordering in reconventie met dergelijke strekking is evenwel niet ingediend.
3.7.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover deze relevant zijn, in het navolgende ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de curator in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat vóórdat er een oordeel kan worden geveld over de vraag of er (nog een opeisbare vordering is ten gunste van de nalatenschap van de ouders [naam ouders eiser] en dus) een hypotheekrecht bestaat dat gerespecteerd dient te worden door de curator, eerst een oordeel moet worden gegeven over de ontvankelijkheid van [eiser, gedaagde in het verzet] in zijn vordering.
4.3.
Niettegenstaande het recht van een erfgenaam om rechtsvorderingen in te stellen ex artikel 3: 171 Burgerlijk Wetboek, ter verkrijging van een rechterlijke uitspraak ten behoeve van de gemeenschap, dient eerst te blijken van dat erfgenaamschap. Het zijn immers de gezamenlijke erfgenamen die van rechtswege in de rechten en plichten van de overledene treden. Zij zetten als het ware, in vermogensrechtelijke zin, de persoon van de overledene voort. Wie de (gezamenlijke) erfgenamen zijn, moet en kan ook slechts op genoegzame wijze blijken uit een door de erfgena(a)m(en) over te leggen notariële verklaring van erfrecht, als bedoeld in artikel 4: 188 BW. De door [eiser, gedaagde in het verzet] overgelegde verklaring van zuivere aanvaarding van die nalatenschap kan daartoe niet dienen. De rechtbank kan zonder die verklaring van erfrecht niet beoordelen of [eiser, gedaagde in het verzet] als erfgenaam kan worden aangemerkt, het is immers mogelijk dat zijn ouders hem bij testament hebben onterfd of dat hij in een eerder stadium de nalatenschap reeds heeft verworpen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat [eiser, gedaagde in het verzet] geen notariële verklaring van erfrecht in geding heeft gebracht, ondanks een verzoek van de rechtbank om die verklaring ter comparitiezitting over te leggen en de daarna geboden gelegenheid die verklaring bij akte alsnog over te leggen.
De door [eiser, gedaagde in het verzet] bij dagvaarding en in de akte na comparitie aangevoerde redenen dat en waarom er geen verklaring van erfrecht zou kunnen worden overgelegd en dat hij desondanks gerechtigd is de vordering in te stellen, snijden geen hout. Artikel 4:188 lid 1 aanhef en sub a BW vermeldt met zoveel woorden dat de door de notaris af te geven verklaring immers inzicht geeft “dat een of meer in die verklaring genoemde personen, al dan niet voor bepaalde erfdelen, erfgenaam zijn of enige erfgenaam zijn, met vermelding of zij de nalatenschap reeds hebben aanvaard”.
[eiser, gedaagde in het verzet] kan ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij, ook als hij slechts legitimaris zou zijn, als erfgenaam moet worden aangemerkt, nu door het ontbreken van de verklaring van erfrecht zijn status ten opzichte van de nalatenschap niet is gebleken.
4.5.
De rechtbank is voorts - ten overvloede - van oordeel dat ook indien zou moeten worden aangenomen dat [eiser, gedaagde in het verzet] erfgenaam is, niet kan worden vastgesteld dat hij enig recht jegens de curator geldend kan maken op grond van de gestelde hypothecaire zekerheid. [eiser, gedaagde in het verzet] heeft immers ter comparitie verklaard dat zijn broer [naam broer eiser 1] de nalatenschappen heeft ‘afgehandeld’, maar heeft niet gesteld dat hem daarbij enig recht ter zake die lening en de daaraan gekoppelde hypothecaire zekerheid is toegedeeld.
4.6.
[eiser, gedaagde in het verzet] heeft ten slotte niet gesteld noch is anderszins gebleken, dat een van de eventuele overige erfgenamen hem heeft gemachtigd deze procedure namens hen te voeren.
4.7.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het door deze rechtbank op 25 maart 2015 in de zaak met kenmerk 201467 / HA ZA 15-51 gewezen verstekvonnis dan ook zal moeten worden vernietigd en dat opnieuw recht gedaan moet worden in de zin dat [eiser, gedaagde in het verzet] niet in zijn vordering kan worden ontvangen.
4.8.
[eiser, gedaagde in het verzet] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verstek- en verzetprocedure worden verwezen. De kosten van het betekenen van het verstekvonnis en van het uitbrengen van de verzetdagvaarding zullen echter op grond van het bepaalde in art. 141 Rv voor rekening van de curator komen, omdat deze kosten een gevolg zijn van het feit dat de curator in eerste instantie niet is verschenen. De door [eiser, gedaagde in het verzet] te vergoeden kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
griffierecht € 285,00
salaris advocaat
€ 1.130,00(2.5 punt in tarief II)
totaal: € 1.415,00.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het tussen [eiser, gedaagde in het verzet] en de curator op 25 maart 2015 gewezen verstekvonnis van de rechtbank Limburg met kenmerk 201467 / HA ZA 15-51,
en opnieuw beslissend
5.2.
verklaart [eiser, gedaagde in het verzet] niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.3.
veroordeelt [eiser, gedaagde in het verzet] in de kosten van het geding aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.415,00,
5.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken.
type: EvB
coll: