ECLI:NL:RBLIM:2016:934

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 februari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
03/866232-15 (OWVV)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsprocedure wegens medeplegen van hennepteelt en diefstal van stroom met vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die was veroordeeld voor het medeplegen van hennepteelt en diefstal van stroom. De rechtbank heeft de verdachte, die bijgestaan werd door mr. M.R.H. Meijer, veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Daarnaast is er een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gedaan, waarbij het bedrag van 45.000 euro is vastgesteld. De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag van 103.823 euro gevorderd, gebaseerd op de verkoop van hennepstekken, maar de rechtbank heeft de verklaring van de verdachte als geloofwaardig beoordeeld. De verdachte had verklaard dat hij 45.000 euro had verdiend met de verkoop van hennepstekken, na aftrek van kosten en het delen van de opbrengst met een financier. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en het bedrag van 45.000 euro als het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. H.M.E. de Beukelaer.

Uitspraak

RECHTbANK Limburg

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/866232-15 (ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 4 februari 2016 op de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
hierna te noemen: [verdachte] .
[verdachte] wordt bijgestaan door mr. M.R.H. Meijer, advocaat, kantoorhoudende te Sint Odiliënberg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 21 januari 2016. [verdachte] en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De behandeling van de ontnemingsvordering heeft gelijktijdig plaatsgehad met de behandeling van de strafzaak met parketnummer 03/866232-15. Op 4 februari 2016 heeft de rechtbank eerst vonnis gewezen in de strafzaak. Vervolgens is de onderhavige uitspraak gewezen.

2.De vordering van de officier van justitie

De vordering van de officier van justitie houdt in de ontneming van het voordeel dat [verdachte] heeft verkregen uit de baten van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld. De officier van justitie heeft dit bedrag in eerste instantie geschat op 103.823 euro. De berekening is gebaseerd op een productieperiode van hennepstekken van 13 januari 2014 tot en met 16 november 2014. Het totaal aantal verkochte hennepstekken wordt berekend op 87.609 stekken in deze periode met een verkoopprijs van 1,75 euro per stekje. Als kosten zijn meegenomen de loonkosten alsmede de kosten voor moederplanten en variabele kosten.

3.De beoordeling

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Op de zitting van 21 januari 2016 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin dat zij nu uitgaat van een productieperiode van januari 2014 tot en met juni 2014 met 200 moederplanten en een productieperiode van juli 2014 tot en met 19 november 2014 met 245 moederplanten. Voorts houdt zij rekening met de kosten voor de moederplanten en de variabele kosten, alsmede met de afschrijvingskosten. De officier van justitie schat het wederrechtelijk verkregen voordeel thans op een bedrag van 82.150 euro. De officier van justitie heeft aangevoerd dat dit bedrag ook past bij de middels een kasopstelling berekende onverklaarbare uitgaven in die periode.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgegaan dient te worden van de verklaring van veroordeelde. [verdachte] heeft verklaard dat hij de opbrengsten moest delen met de financier van de hennepstekkerij. [verdachte] hield zelf – na aftrek van alle kosten – 80 cent per stekje over. Hij verklaart in de betreffende periode in totaal 45.000 euro te hebben verdiend. Hoewel de door de officier van justitie berekende bruto-opbrengt lijkt te kloppen, dient niet alleen rekening te worden gehouden met de variabele kosten en de afschrijvingskosten, maar moeten ook de loonkosten van 18.900 euro worden meegenomen. Bovendien heeft verdachte slechts de helft van de opbrengst ontvangen, omdat hij deze, zoals gezegd, moest delen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Inleiding
Bij voormeld vonnis d.d. 4 februari 2015 is [verdachte] veroordeeld voor medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 november 2014.
De officier van justitie heeft de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig gemaakt binnen de daarvoor gestelde termijn.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, [verdachte] voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
3.3.2
Het bewijs [1]
[verdachte] heeft bij de politie [2] en ter zitting van 21 januari 2016 een bekennende verklaring afgelegd. [verdachte] heeft hierbij verklaard dat hij in totaal 45.000 euro heeft verdiend met de verkoop van de hennepstekken.
Op grond van vorenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] voordeel heeft verkregen uit de baten van de strafbare feiten waarvoor de veroordeling heeft plaatsgevonden.
3.3.3
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank zal het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vaststellen op 45.000 euro. Hiertoe overweegt zij het volgende.
De rechtbank gaat bij haar schatting uit van de verklaring van [verdachte] dat hij met de hennepstekkerij 45.000 euro heeft verdiend. Dit bedrag betreft volgens [verdachte] zijn aandeel in de opbrengst van de verkoop van de hennepstekken na aftrek van alle kosten. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank deze verklaring van [verdachte] aannemelijk en geloofwaardig en ziet zij in het dossier ook overigens onvoldoende aanwijzingen op grond waarvan deze verklaring kan worden weerlegd. Het door de officier van justitie voorgestelde uitgavenpatroon is daartoe evenmin voldoende. Hiermee kan niet worden vastgesteld dat deze uitgaven enkel zijn gedaan uit de inkomsten van de hennepstekkerij, maar bovendien is deze berekening slechts gebaseerd op de verklaring van [verdachte] en ontbreekt enige onderbouwing met stukken.
3.3.4
De op te leggen betalingsverplichting
De rechtbank zal aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling van 45.000 euro aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag, waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
  • legt [verdachte] de verplichting op tot
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.K. Kleine, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.M.E. de Beukelaer, griffier, en is

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg, Regionale Recherche, Team Ondermijning Kerkrade, proces-verbaalnummer 2014119610, gesloten d.d. 6 mei 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 403.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.19 november 2014, pagina 367-274.