Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 21 januari 2016, waarbij de verdachte en zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie eiste bewijs voor de tenlastelegging, terwijl de verdediging geen bewijsverweer voerde. De rechtbank oordeelde dat de feiten wettig en overtuigend bewezen waren, mede op basis van de bekentenis van de verdachte en de beschikbare bewijsmiddelen.
De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 1 januari 2014 tot en met 19 november 2014 in Koningsbosch, samen met anderen, opzettelijk hennep had geteeld en elektriciteit had gestolen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met een subsidiaire hechtenis van 120 dagen, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze gepleegd waren, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank besloot af te wijken van de eis van de officier van justitie voor een grotendeels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, en legde in plaats daarvan een maximale werkstraf op.
Daarnaast werd een in beslag genomen geldbedrag van 890 euro verbeurd verklaard, aangezien dit bedrag aan de verdachte toebehoorde en grotendeels door middel van het strafbare feit was verkregen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.