ECLI:NL:RBLIM:2016:9271

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 oktober 2016
Publicatiedatum
26 oktober 2016
Zaaknummer
C/03/215022 / HA ZA 15-741
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap met betrekking tot erfgenamen en testamentaire bepalingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een geschil over de verdeling van de nalatenschap van de ouders van de partijen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.W.H. Kempen, vordert dat de rechtbank de hoogte van de nalatenschappen vaststelt en de gedaagde, [gedaagde sub 1], veroordeelt tot betaling aan de erfgenamen. De gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], hebben verweer gevoerd, terwijl [gedaagde sub 2] verstek heeft laten verlenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en vader van de partijen bij testamenten een ouderlijke boedelverdeling hebben opgenomen, wat invloed heeft op de verdeling van de nalatenschap. De rechtbank heeft de eiser in de gelegenheid gesteld om een verklaring van erfrecht in te dienen, aangezien deze essentieel is voor de beoordeling van de vorderingen. De rechtbank heeft ook de ontvankelijkheid van de vordering van de eiser besproken, waarbij de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap door de erfgenamen van belang is. De zaak is aangehouden in afwachting van verdere informatie van de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/215022 / HA ZA 15-741
Vonnis van 26 oktober 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. J.W.H. Kempen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.L.E. Marchal,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. F.L.J. van Vloten,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M.P. Schobbers-Deinum.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de akte houdende depot ter griffie van bankafschriften van [eiser] van 23 december 2015,
  • de akte houdende overlegging van een productie van [eiser] van 23 december 2015
  • de akte houdende overlegging van producties van [eiser] van 3 februari 2016,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 4] ,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 3] ,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] ,
  • de rolbeslissing van 17 februari 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast,
  • de brief met bijlagen van [eiser] van 23 mei 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 mei 2016,
  • de reactie van [eiser] op het proces-verbaal van 2 juni 2016.
1.2.
Ter gelegenheid van de comparitie hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] bezwaar gemaakt de door [eiser] op 23 mei 2016 in het geding gebrachte brief met bijlage, omdat deze te laat zou zijn ingediend. De rechter heeft vervolgens medegedeeld dat zij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] hierin volgt, zodat deze brief vanwege de te late indiening daarvan buiten beschouwing wordt gelaten.
1.3.
Tegen [gedaagde sub 2] is verstek verleend.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum 1] is [naam moeder] (hierna: de moeder) overleden. Zij was op dat moment gehuwd met [naam vader] (hierna: de vader). De vader is overleden op [overlijdensdatum 2] .
2.2.
[eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn de kinderen van de moeder en de vader.
2.3.
Zowel de moeder als de vader heeft, na alle eerder gemaakte uiterste wilsbeschikkingen te hebben herroepen, bij testament van 20 augustus 1998, verleden voor mr. L.W.S. van de Weijer, notaris te Maastricht, laatstelijk over haar respectievelijk zijn nalatenschap beschikt.
2.4.
Bij die gelegenheid heeft zowel de moeder als de vader, haar of zijn echtgenoot en haar of zijn kinderen tezamen en voor gelijke delen, met inachtneming van de voor plaatsvervulling geldende wettelijke regels, tot erfgenamen benoemd.
2.5.
Beide testamenten bevatten een zogenoemde ouderlijke boedelverdeling op de voet van artikel 4:1167 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.6.
In beide testamenten zijn de kinderen vrijgesteld van de, krachtens het destijds geldende erfrecht bestaande, verplichting tot inbreng van schenkingen in de nalatenschap van de moeder dan wel in de nalatenschap van de vader, tenzij en voor zover bij enige schenking anders is bepaald.
2.7.
Noch de moeder noch de vader heeft een executeur benoemd die na het openvallen van de nalatenschap zorg dient te dragen voor de afwikkeling daarvan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert primair dat de rechtbank “ter verdeling” de hoogte van de nalatenschappen van de ouders, althans de nalatenschap van de vader van partijen vaststelt op € 59.391,05 en dat zij [gedaagde sub 1] veroordeelt dit bedrag aan hem en de andere erfgenamen, [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , ieder voor een gelijk deel, te voldoen, “rente rechtens.” Subsidiair vordert [eiser] dat de rechtbank de nalatenschappen van de ouders, althans de vader van partijen ex aequo et bono vaststelt ter verdeling en dat zij [gedaagde sub 1] veroordeelt tot betaling van het ter verdeling vastgesteld bedrag, “rente rechtens.” Ten slotte vordert [eiser] primair en subsidiair dat de rechtbank [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de beslagkosten.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 4] hebben verweer gevoerd tegen toewijzing van de vorderingen.
3.2.1.
[gedaagde sub 3] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de vorderingen van [eiser] onderschrijft.
3.2.2.
[gedaagde sub 2] is niet in de procedure verschenen. Zoals hiervoor overwogen is tegen hem verstek verleend (zie 1.3.). [eiser] heeft als productie 9 bij akte van 23 december 2015 een brief van de rechtsbijstandverzekeraar van [gedaagde sub 2] van 17 december 2015 in het geding gebracht. Hierin is vermeld dat [gedaagde sub 2] het standpunt van [eiser] deelt en dat hij om die reden geen verweer zal voeren tegen toewijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Processueel ondeelbare rechtsverhouding
4.1.1.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap van zowel de moeder als de vader van partijen. Partijen zijn niet erin geslaagd dit geschil buiten rechte op te lossen. [eiser] verlangt, althans zo begrijpt de rechtbank zijn vordering, dat de rechtbank in deze procedure de verdeling van de nalatenschap van zowel de moeder als de vader vaststelt.
4.1.2.
Tussen [eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] bestaat als erfgenamen in de nalatenschap van zowel de moeder als de vader een processueel ondeelbare rechtsverhouding, in die zin dat het rechtens noodzakelijk is dat de beslissing ter zake de verdeling van die nalatenschappen ten aanzien van alle betrokkenen hetzelfde luidt. Dit brengt met zich dat hetgeen in deze procedure wordt beslist ter zake de afwikkeling (waaronder de omvang, samenstelling en waarde) van de nalatenschappen rechtens is tussen hen allemaal. De omstandigheid dat [gedaagde sub 2] niet in het geding is verschenen doet hieraan niet af.
4.2.
Wie zijn de erfgenamen?
4.2.1.
Alvorens over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil, stelt de rechtbank vast dat uit de stellingen van [eiser] valt af te leiden dat hij zich op het standpunt stelt dat hij en zijn broers en zussen, [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , de enige kinderen en daarmee, gezien de inhoud van de testamenten, dus ook de (enige) erfgenamen zijn van de moeder en de vader. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben dit niet betwist. Geen van partijen heeft echter een verklaring van erfrecht zoals bedoeld in artikel 4:188 BW in het geding gebracht waaruit de juistheid van die stelling blijkt. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank dan ook niet met zekerheid vaststellen of er nog andere afstammelingen zijn die mogelijk als erfgenamen in deze procedure hadden moeten worden betrokken. De rechtbank zal [eiser] , nu dat in beginsel op zijn weg lag, daarom in de gelegenheid stellen om alsnog een verklaring van erfrecht in het geding te brengen. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] kunnen vervolgens daarop reageren.
4.3.
Verdeling nalatenschappen
4.3.1.
De rechtbank begrijpt de vordering van [eiser] aldus dat hij beoogt dat de rechtbank de verdeling van de nalatenschappen van de ouders, althans van de vader vaststelt en dat de rechtbank in dat verband de waarde van de nalatenschap(pen) vaststelt op € 59.391,05 dan wel op enig ander door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag. Daarnaast vordert [eiser] , althans zo begrijpt de rechtbank die vordering, dat de rechtbank [gedaagde sub 1] in het kader van die verdeling veroordeelt om aan [eiser] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , een vierde deel van de waarde van de nalatenschap(pen) te voldoen.
4.3.2.
De nalatenschap van de moeder
4.3.2.1. Voor zover de vordering van [eiser] betrekking heeft op de verdeling van de nalatenschap van de moeder, is deze, als [eiser] al ontvankelijk zou zijn in die vordering, niet toewijsbaar. Het testament van de moeder bevat immers een ouderlijke boedelverdeling zoals bedoeld in artikel 4:1167 (oud) BW. Dit houdt in dat indien de moeder overlijdt en zij op dat moment nog gehuwd was met de vader, hetgeen in deze zaak blijkens de door [eiser] als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebrachte akte van overlijden het geval was, alle tot de nalatenschap van de moeder behorende vermogensbestanddelen onder een aantal in het testament omschreven verplichtingen aan de vader worden toegedeeld, tenzij de vader en de kinderen binnen twaalf maanden na haar overlijden anders overeenkomen. Dat de vader en de kinderen in dit geval binnen twaalf maanden na het overlijden van de moeder een andere (wijze van) verdeling van haar nalatenschap zijn overeengekomen, is niet gesteld of gebleken. De rechtbank houdt het daarom ervoor dat een dergelijke overeenkomst niet is gesloten. Dit brengt met zich dat de nalatenschap van de moeder is verdeeld door middel van de in het testament opgenomen ouderlijke boedelverdeling.
4.3.2.2. Aangezien vader bij die verdeling is overbedeeld, immers alle tot de nalatenschap van de moeder behorende vermogensbestanddelen zijn aan hem toegedeeld, terwijl de moeder de vader en de kinderen ieder voor een gelijk deel tot haar erfgenamen heeft benoemd, hebben de kinderen een vordering op de vader verkregen. Deze vordering is gelijk aan de waarde van hun erfdeel in de nalatenschap van de moeder, verminderd met het aandeel in de kosten van de begrafenis of crematie van de moeder, eventuele taxatie- en / of boedelkosten en de ten laste van ieder van de kinderen komende successierechten, voor zover deze kosten door de vader overeenkomstig het bepaalde in het testament zijn voldaan. De vordering van de kinderen op de vader zou in beginsel eerst bij het overlijden van de vader opeisbaar zijn. In deze procedure is evenwel geen vordering ingesteld die rechtstreeks verband houdt met de vordering van de kinderen op de nalatenschap van de vader. Wel is het bestaan van deze vordering zijdelings aan de orde geweest. De rechtbank zal, voor zover bij haar beoordeling van de vorderingen van [eiser] relevant, nog ingaan op de stellingen die partijen in dit verband hebben ingenomen.
4.3.2.3. Het voorgaande brengt met zich dat de vordering van [eiser] , voor zover deze betrekking heeft op de verdeling van de nalatenschap van de moeder, bij eindvonnis wordt afgewezen. De rechtbank zal hierna de vordering ter zake de verdeling van de nalatenschap van de vader beoordelen. In dat verband zal zij hierna allereerst beoordelen of [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering.
4.3.3.
Ontvankelijkheid verdeling nalatenschap vader
4.3.3.1. In het kader van de (ambtshalve) te beantwoorden vraag of [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering die strekt tot verdeling van de nalatenschap van de vader, stelt de rechtbank voorop dat noch [eiser] noch [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] of [gedaagde sub 4] zich hebben uitgelaten over de vraag of zij de nalatenschap hebben aanvaard, en zo ja of zij de nalatenschap zuiver dan wel beneficiair hebben aanvaard. Daar komt bij dat, zoals reeds hiervoor is overwogen, evenmin een verklaring van erfrecht in het geding is gebracht, terwijl een en ander hieruit wel had kunnen blijken. Het antwoord op de vraag of en zo ja op welke wijze de nalatenschap is aanvaard, is van belang in verband met volgende.
4.3.3.2. Indien een van de kinderen de nalatenschap zou hebben verworpen dan geldt dat hij of zij op de voet van artikel 4:190 lid 4 BW om die reden met terugwerkende kracht tot aan het openvallenvallen van de nalatenschap geacht wordt nooit erfgenaam te zijn geweest. In dat geval dient hij of zij dan ook niet bij de verdeling van de nalatenschap te worden betrokken, aangezien hij of zij geen deelgenoot in die nalatenschap is.
4.3.3.3. Indien een van de kinderen de nalatenschap beneficiair zou hebben aanvaard, dan dient deze op grond van artikel 4:195 lid 1 BW volgens afdeling 3 van titel 6 van boek 4 BW te worden vereffend. In dat geval geldt dat alle erfgenamen vereffenaar zijn en dat zij hun bevoegdheden als vereffenaar gezamenlijk dienen uit te oefenen. In beginsel zijn de erfgenamen-vereffenaars bij een zogeheten “lichte vereffening” als in dit geval (artikel 4:221 lid 1 BW) gehouden tot het opmaken van een boedelbeschrijving, het per brief oproepen van de bekende schuldeisers en het voldoen van de schulden van de nalatenschap.
4.3.3.4. Uit artikel 4:222 BW volgt dat gedurende de vereffening van titel 7 van boek 3 BW slechts van toepassing zijn de artikelen 166, 167, 169, 170 lid 1 en 194 lid 2. Daaruit vloeit voort dat het gedurende de vereffening niet mogelijk is dat een deelgenoot op grond van artikel 3:185 BW vordert en de rechter naar aanleiding daarvan de wijze van verdeling van de nalatenschap gelast of de verdeling vaststelt. Dat betekent dat de rechter [eiser] , zolang de vereffening niet is voltooid, ambtshalve niet-ontvankelijk zou moeten verklaren in zijn vordering die strekt tot verdeling van de nalatenschap.
4.3.3.5. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [eiser] in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de vraag of de nalatenschap door hem en de overige erfgenamen is aanvaard of verworpen en, in geval van aanvaarding, over de vraag of de nalatenschap door ieder van hen zuiver dan wel beneficiair is aanvaard. In het geval de nalatenschap door één of meer van de erfgenamen beneficiair is aanvaard, dient [eiser] zich tevens uit te laten over de vraag of de vereffening van de nalatenschap heeft plaatsgevonden op de wijze zoals hiervoor onder 4.3.3.3. is omschreven en of die vereffening inmiddels is voltooid. Ook hier geldt dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
4.4.3.6. Voor het geval mocht blijken dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering, zal de rechtbank hierna uiteenzetten welke uitgangspunten hebben te gelden bij de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap. Vervolgens zal zij, zoals hierna zal blijken, [eiser] in de gelegenheid stellen zich alsnog uit te laten over de in dit verband relevante informatie.
4.3.4.
Uitgangspunten verdeling
4.3.4.1. Bij de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap geldt als uitgangspunt dat voor wat betreft de vaststelling van de omvang en samenstelling van de tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen het tijdstip onmiddellijk na overlijden van erflater als peilmoment heeft te gelden.
4.3.4.2. Voor de waardering van de tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen geldt als uitgangspunt dat de hoofdregel is dat het moment waarop de verdeling plaatsvindt, heeft te gelden als peildatum voor de waardering. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken indien partijen een andere peildatum overeen zijn gekomen of indien de rechter meent dat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid van de hoofdregel dient te worden afgeweken.
4.3.5.
In de verdeling te betrekken vermogensbestanddelen
4.3.5.1. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zich op het standpunt stelt dat op de peildatum een inboedel alsook een munten- en postzegelverzameling tot de nalatenschap van de vader behoorden en dat deze zaken in de verdeling dienen te worden betrokken. Indien blijkt dat [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering, zal de rechtbank bij eindvonnis een beslissing hierover nemen.
4.3.5.2. Naast de inboedel en de munten- en postzegelverzameling dient, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [eiser] , het saldo op de bankrekening bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] (in de gedingstukken ook wel aangeduid als de spaarrekening van de vader) alsook het saldo op een bankrekening bij SNS Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] in de verdeling te worden betrokken. Hierbij geldt tevens dat volgens [eiser] gelden die vóór de peildatum, aldus toen de vader nog in leven was, van deze bankrekeningen zijn opgenomen en / of overgeboekt, in de verdeling dienen te worden betrokken. Indien [eiser] ontvankelijk is in zijn vordering zal de rechtbank bij eindvonnis ook hierover een beslissing hierover nemen.
4.3.5.3. [eiser] heeft zich, hoewel dat wel op zijn weg lag, niet uitgelaten over het saldo op de bankrekeningen bij de Rabobank en de SNS Bank op de voor de vaststelling van de omvang en samenstelling van de tot de nalatenschap behorende vermogensbestanddelen geldende peildatum. De rechtbank zal [eiser] in de gelegenheid stellen om zich bij akte alsnog hierover uit te laten. Uiteraard worden [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in de gelegenheid gesteld om ook hierop te reageren.
4.4.
Slotsom
4.4.1.
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank thans nog geen eindvonnis kan wijzen. [eiser] dient een verklaring van erfrecht in het geding te brengen. Daarnaast dient hij zich bij akte uit te laten over de vraag of de nalatenschap door hem en de overige erfgenamen is aanvaard of verworpen, en in geval van aanvaarding of de nalatenschap zuiver dan wel beneficiair is aanvaard. In het geval de nalatenschap door één of meer van de erfgenamen beneficiair is aanvaard, dient [eiser] zich tevens uit te laten over de vraag of de vereffening van de nalatenschap heeft plaatsgevonden op de wijze zoals hiervoor onder 4.3.3.3. is omschreven en of die vereffening inmiddels is voltooid. Ten slotte dient [eiser] zich uit te laten over het saldo van de bankrekening bij de Rabobank met rekeningnummer [rekeningnummer 1] , alsook over het saldo op de peildatum van de bankrekening bij SNS Bank met rekeningnummer [rekeningnummer 2] . [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] kunnen hierop reageren.
4.4.2.
Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank in afwachting van de door partijen te nemen akten iedere verdere beslissing zal aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt [eiser] in de gelegenheid om zich bij akte bestemd voor de rol van
23 november 2016, uit te laten over hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4.4.1. is overwogen en daarbij tevens de in diezelfde overweging genoemde verklaring van erfrecht in het geding te brengen,
5.2.
stelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] in de gelegenheid om bij akte, bestemd voor de rol van
21 december 2016daarop te reageren,
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2016. [1]

Voetnoten

1.type: NL