ECLI:NL:RBLIM:2016:927

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
4748936 CV EXPL 16-731
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering loondoorbetaling in kort geding toegewezen na onterecht ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter op 3 februari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], een werknemer van City Tax Kerkrade B.V., en zijn werkgever. De werknemer vorderde loondoorbetaling na een ontslag op staande voet dat hij betwistte. De werknemer was sinds 7 november 2011 in dienst bij City en had een conflict over gewerkte en uitbetaalde uren. Na een reeks van e-mailcorrespondentie over zijn werkuren, werd hij op 5 december 2015 ontslagen wegens werkweigering. De werknemer stelde dat het ontslag onterecht was en dat de arbeidsovereenkomst voortduurde. Hij vorderde onder andere zijn loon en toelating tot het werk.

De kantonrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat de werknemer in een bodemprocedure gelijk zou krijgen. De rechter vond dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was, omdat de werkgever niet adequaat had gereageerd op de verzoeken van de werknemer en er geen dringende reden was voor het ontslag. De rechter wees de vorderingen van de werknemer toe, met uitzondering van een deel dat onvoldoende was gespecificeerd. City werd veroordeeld tot betaling van het loon, het toelaten van de werknemer tot het werk en de proceskosten. De dwangsom voor het niet naleven van de veroordeling werd gemaximeerd tot € 10.000,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 4748936 CV EXPL 16-731
Vonnis van 3 februari 2016
in het kort geding van
[eiser]
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. C.M.A. Fens,
tegen
de besloten vennootschap
CITY TAX KERKRADE B.V.,
gevestigd te Kerkrade,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. E. Aarden.
Partijen zullen hierna [eiser] en City genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 19 januari 2016
  • de op 27 januari 2016 van de zijde van [eiser] ingebrachte productie
  • de op 25 en 27 januari 2016 van de zijde van City ingebrachte producties
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 28 januari 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is per 7 november 2011 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van City, aanvankelijk in de functie van groepsvervoerchauffeur doordeweeks tegen een bruto loon van (laatstelijk) € 11,77 per uur met een minimum gegarandeerd loon op basis van een
10-urige werkweek. Vanaf 2012 werkt [eiser] ook in de weekenden, waaraan door partijen als “straattaxi” gerefereerd wordt.
2.2.
Op 13 november 2015 verzoekt [eiser] per e-mailbericht om een persoonlijk onderhoud op korte termijn met (de directrice van) City aangaande een door [eiser] - naar zijn zeggen - geconstateerd verschil in gewerkte en uitbetaalde uren. De hierna tot en met 2.9. genoemde correspondentie is eveneens steeds per e-mail gevoerd.
2.3.
Op 25 november 2015 geeft [eiser] aan City te kennen dat hij per 1 december (2015) stopt met de straattaxi in het weekend en alleen nog maar het doordeweekse groepsvervoer doet.
2.4.
City reageert op 29 november 2015 met het volgende bericht: “Hallo [eiser] , as dinsdag om 11. . 00 op kantoor voor een gesprek.”
2.5.
[eiser] verzoekt vervolgens om het gesprek op een ander dag te voeren aangezien hij in de nacht van maandag op dinsdag nachtdienst heeft, waarop City “prima” antwoordt.
2.6.
Op 30 november stuurt City [eiser] het volgende bericht: “ [eiser] , as vrijdag om 13:00.”, waarmee vrijdag 4 december 2015 werd bedoeld.
2.7.
Laatstgenoemde afspraak is door City op 4 december 2015 om 12:01 afgezegd, waarbij City tevens te kennen geeft dat zij verwacht dat [eiser] de dienst van 6-12 zal werken in het weekend.
2.8.
Hierop reageert [eiser] op zaterdag 5 december 2015 om 15:46 met de mededeling: “Ik zal op 6dec2015 de dienst niet werken. Ik blijf bij mijn mail van 25nov2015. (…)”
2.9.
Een paar uur later (om 19:30) stuurt City vervolgens het volgende bericht aan [eiser] : “Middels deze email bevestigen wij dat u op staande voet en met onmiddellijke ingang ontslagen bent. De reden hiervoor is kort samengevat als volgt: werkweigering op 06 december 2015. (…) Buiten de werkweigerig is er in de eerste half jaar van 2015 ongeoorloofd prive gebruik van het bedrijfsvoertuig gemaakt.(…) Door deze twee ernstige feiten ben ik genoodzaakt u op staande voet en met onmiddellijke ingang te ontslaan.”
2.10.
Bij brief van 17 december 2015 aan City betwist [eiser] de dringende reden voor het ontslag en stelt hij zich op het standpunt dat de arbeidsovereenkomst derhalve voortduurt. Tevens stelt hij zich beschikbaar om de bedongen arbeid te verrichten. Daarnaast verzoekt [eiser] om loondoorbetaling, overlegging van de rittenkaarten, uitdraaien van de boordcomputer over 2015 en het door City geadministreerde urenoverzicht per maand aangaande de door [eiser] gewerkte uren.
2.11.
City handhaaft haar standpunt dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en heeft tot op heden niet aan genoemde verzoeken van [eiser] voldaan.

3.De vordering en het geschil

3.1.
Bij voormeld exploot van dagvaarding vordert [eiser] de veroordeling van City:
om [eiser] binnen 24 uur na dit vonnis toe te laten tot het werk, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 150,00 per dag dat City nalaat aan deze veroordeling te voldoen
om binnen twee dagen na dit vonnis aan [eiser] het hem toekomende loon vanaf 5 december 2015 te verstrekken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2015 en met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW
tot overlegging binnen twee dagen na dit vonnis van de door [eiser] ingediende rittenkaarten, de uitdraaien van de boordcomputer over 2015 aangaande de door [eiser] gewerkte uren alsmede het door City geadministreerde urenoverzicht per maand betreffende de door [eiser] gewerkte uren
tot betaling van het [eiser] toekomende loon over de uit de onder punt 3 genoemde bescheiden nog vast te stellen gewerkte uren waarover nog geen loon is betaald
tot betaling van de proceskosten.
3.2.
City heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisende belang wordt op zichzelf niet betwist en vloeit bovendien reeds voort uit de aard van de gevorderde voorziening.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, dient met een redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat deze - of een vergelijkbare - vordering zal slagen. Meer specifiek gaat het in dit geval dan om een verzoek als bedoeld in art. 7:681 lid 1 BW juncto art. 7:686a lid 4, aanhef en onder a sub 2. Bij deze beoordeling kan dus slechts een voorlopig oordeel worden gegeven en die beoordeling moet geschieden op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Voornoemde mate van zekerheid over een voor [eiser] positieve uitkomst van een (nog te entameren) bodemprocedure is naar het oordeel van de kantonrechter aanwezig.
Het privégebruik van de bedrijfsauto door [eiser] is een kwestie die in april/mei 2015 speelde en is door partijen toen afgedaan met een terugbetalingsregeling die door [eiser] is nagekomen. Dat City dat voorval [eiser] in hoge mate verweet, kan - wat daar ook verder van zij - naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter een half jaar later geen dringende reden vormen voor een onverwijlde opzegging. Dit laatste geldt ook voor de door City gestelde werkweigering. Naar aanleiding van het bericht van [eiser] van 25 november 2015 dat hij vanaf 1 december 2015 geen weekenddienst meer zal draaien, laat City eerst op
4 december 2015 (bijna twee weken later) weten dat zij van hem ‘verwacht’ dat hij de dienst van 6-12 in het weekend zal werken (waarmee bedoeld werd de avonddienst die op zaterdag 5 december 2015 begon). Gesteld noch gebleken is dat City [eiser] er op enig moment voor gewaarschuwd heeft dat indien hij die dienst niet zou werken ontslag op staande voet zou volgen of dat zich reeds eerder een dergelijk voorval heeft voorgedaan, terwijl vaststaat dat [eiser] al twee weken eerder had aangekondigd niet meer in de weekenden te zullen werken en reeds op 13 november om een persoonlijk onderhoud op korte termijn had verzocht, waar door City bepaald niet adequaat op gereageerd is.
4.4.
Gelet op het bovenstaande zullen de gevorderde voorzieningen onder 1, 2 en 3 worden toegewezen, zij het dat de dwangsom zal worden gemaximeerd tot € 10.000,00.
4.5.
Het onder 4 gevorderde is in dit kort geding niet toewijsbaar omdat dit deel van de vordering onvoldoende is bepaald. [eiser] stelt de vordering immers zelf afhankelijk van de nog vast te stellen gewerkte uren.
4.6.
City zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 778,87, bestaande uit € 600,00 aan salaris gemachtigde, € 79,00 aan griffierecht en € 99,87 aan explootkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt City om [eiser] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis toe te laten tot het werk, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 150,00 per dag dat City nalaat aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 10.0000,00,
5.2.
veroordeelt City om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] het hem toekomende loon vanaf 5 december 2015 te verstrekken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2015 en met de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW,
5.3.
veroordeelt City tot het binnen twee dagen na betekening van dit vonnis overleggen van de door [eiser] ingediende rittenkaarten, de uitdraaien van de boordcomputer over 2015 aangaande de door [eiser] gewerkte uren alsmede het door City geadministreerde urenoverzicht per maand betreffende de door [eiser] gewerkte uren,
5.4.
veroordeelt gedaagde tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van eiseres tot de datum van dit vonnis begroot op € 778,87,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken.
RK