4.3Het oordeel van de rechtbank
Op 16 april 2016 trad de politie binnen in het pand aan [adres] in Maastricht, omdat daar - volgens een MMA-melding - een hennepkwekerij en/of een XTC-laboratorium zou zijn.[verdachte] , verdachte, woont samen met zijn echtgenote, [medeverdachte] , in deze woning.In de woning trof de politie niets aan dat duidde op de aanwezigheid van een hennepkwekerij en/of XTC-laboratorium. Toen de politie aan [medeverdachte] en [verdachte] vroeg of ze in de garage mochten kijken, reageerden deze paniekerig. [medeverdachte] en [verdachte] begonnen plotseling door de woonkamer te lopen, omdat ze op zoek waren naar de sleutel van de garage. [medeverdachte] zei daarna dat ze de sleutel niet kon vinden. Nadat de politie vroeg om nogmaals goed te kijken en na te denken waar de sleutel kon liggen, pakte [medeverdachte] een bos met sleutels uit het keukenkastje. Zij zei toen dat wat er in de garage stond niet van hen was. In de garage zag de politie onder meer een tabletteermachine staan die gebruikt wordt het drukken van XTC-tabletten. In de garage roken zij een chemische lucht.
Bij de doorzoeking van de woning die daarna plaatsvond trof de politie in de muurkast, onder de trap op de begane grond, kratten aan waarin - in zakken verpakt - in totaal tienduizenden tabletten zaten die MDMA en mefedron bleken te bevatten.
Uit onderzoek van de afdeling Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van de politie bleek dat het grootste gedeelte van de garage gebruikt was voor het tabletteren van verdovende middelen. In de garage stonk het naar MDMA. De garage was enkel nog bereikbaar via een zijdeur aan de achterzijde van de woning. De loopdeur in de garagepoort kon namelijk niet worden gebruikt, omdat daar kartonnen dozen en vaten voor waren gestapeld. In de garage stond een wasmachine, een droger en een vriezer. In de garage werden de volgende voorwerpen aangetroffen:
- vier tabletteermachines;
- een aantal stempels, stempelkoppen en stempelhouders;
- een mengmachine;
- een blender;
- een rondloper met trechter;
- 4 bruine tonnen van elk netto 50 kilo die geheel gevuld waren met lactose. Het betrof in totaal dus 200 kilo lactose;
- 10 dozen met daarin telkens een vuilniszak met 25 kilo microcellulose. Het betrof in totaal dus 250 kilo microcellulose.
In de mengmachine werden resten groen poeder aangetroffen dat MDMA en MDEA bleek te bevatten. Ook werd in de garage een bakje met witte ronde pillen, logo diamant, een pot kleurstof “citroengeel” met daarin meerdere kleuren poeder en witte ronde pillen, logo Rolling Stones aangetroffen die MDMA bleken te bevatten. Tot slot werd een pot kleurstof “Ultramarijn” met roze poeder en briefje met opschrift “POES” aangetroffen dat mefedron en MDMA bleek te bevatten.
MDMA, MDEA (ook bekend als N-ethyl MDA) en mefedron zijn vermeld op lijst I van de Opiumwet. Lactose en microcellulose zijn vul- en hulpmiddelen die nodig zijn voor de vervaardiging van MDMA-tabletten.
Tussenconclusie:
De rechtbank stelt vast dat op 16 april 2016 in Maastricht:
in een muurkast op de begane grond van de woning aan de [adres] - de woning van [verdachte] en [medeverdachte] -, tienduizenden tabletten lagen die MDMA en mefedron bleken te bevatten;
in de garage behorende bij de woning aan de [adres] , voorwerpen (onder meer 4 tabletteermachines, stempels en een mengmachine) en grondstoffen (lactose en microcellulose) werden aangetroffen die gebruikt worden bij het tabletteren van MDMA en N-ethyl MDA (MDEA).
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde plegen van voorbereidingshandelingen voor zover dat betrekking heeft op het voorhanden hebben van 300 milliliter BMK. Algemeen bekend is dat BMK wordt gebruikt bij de vervaardiging van amfetamine. Uit de bewijsmiddelen kan slechts worden afgeleid dat de voorwerpen en grondstoffen die in de garage van [medeverdachte] en [verdachte] werden aangetroffen, geschikt waren voor het tabletteren van MDMA en N-ethyl MDA (MDEA). Niet blijkt dat er ook voorwerpen en - afgezien van de BMK - grondstoffen zijn aangetroffen die geschikt zijn voor de productie van amfetamine. Uit de enkele aanwezigheid van BMK kan niet worden afgeleid dat deze grondstof nu voorhanden was met het doel elders nog amfetamine te vervaardigen dan wel dat die grondstof daar stond als een restproduct dan wel overtollige grondstof voor een reeds afgesloten productieproces.
De verklaring van verdachte
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de garage van de woning aan de [adres] in Maastricht aan een bekende ter beschikking heeft gesteld. Deze bekende vroeg aan [verdachte] en zijn echtgenote, [medeverdachte] , of hij spullen in hun garage mocht opslaan. [verdachte] en zijn echtgenote zijn daarmee akkoord gegaan en hebben deze persoon een sleutel van hun garage gegeven. Deze sleutel hing aan een sleutelbos waaraan ook de sleutel van de woning hing. De onbekende heeft dozen in de garage geplaatst. Aanvankelijk waren deze dozen dicht. Later waren de dozen niet meer dicht en kon [verdachte] de inhoud van de dozen zien. Op de zitting zijn aan [verdachte] foto’s getoond van de voorwerpen (onder meer blauwe zakken, een apparaat met een zeef erop en een tabletteermachine) die in de garage zijn aangetroffen. [verdachte] erkende ter zitting deze goederen gezien te hebben. Deze onbekend gebleven persoon is ook in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] geweest. [verdachte] constateerde na verloop van tijd dat er een aantal tassen in de woning waren geplaatst. Deze tassen stonden onder de trap (
de rechtbank begrijpt: in de muurkast onder de trap op de begane grond), achter een gordijn. Hij heeft niet gekeken wat er in die tassen zat.
Wetenschap?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden - voor zowel het onder feit 1 als het onder feit 2 ten laste gelegde - is of [verdachte] wist, of in ieder geval had moeten weten dat:
zich tabletten met harddrugs in de muurkast van zijn woning bevonden (feit 1);
zich voorwerpen en grondstoffen voor het tabletteren van MDMA en N-ethyl MDA (MDEA) in de garage van zijn woning bevonden (feit 2).
Met betrekking tot de in de muurkast van de woning aangetroffen tabletten
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van tabletten met MDMA en mefedron in de muurkast. Hij heeft weliswaar gezien dat er tassen in de muurkast waren geplaatst, maar dat hij niet heeft gekeken wat er in die tassen zat en de inhoud daarvan dus niet heeft gezien. Vervolgens is de vraag of het dossier bewijs bevat waaruit het tegendeel zou kunnen blijven. In het proces-verbaal van bevindingen (pagina 38) staat vermeld dat in de muurkast kratten werden aangetroffen met daarin plastic zakken met pillen. Verbalisant [verbalisant] heeft op de zitting herhaald dat in de muurkast doorzichtige plastic kratten stonden waarin de zakken met tabletten lagen.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat in de tassen die verdachte in de woning heeft zien staan de verdovende middelen zaten die later door de politie in plastic kratten in de muurkast werden aangetroffen. In het verlengde daarvan kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wetenschap had van de aangetroffen verdovende middelen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Met betrekking tot de in de garage aangetroffen voorwerpen en grondstoffen (feit 2).
De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte af dat een onbekend gebleven persoon aan [verdachte] en zijn echtgenote heeft gevraagd hun garage ter beschikking te stellen voor de opslag van spullen. [verdachte] is akkoord gegaan met de opslag van spullen in de garage. Hij heeft ook gezien dat er dozen in de garage zijn geplaatst. Deze waren aanvankelijk dicht. Later heeft [verdachte] ook de inhoud van de dozen kunnen zien. Het LFO heeft daarnaast gerelateerd dat het in en om de garage naar chemicaliën, in dit geval MDMA, stonk. Gelet op de stank - in combinatie met het feit dat verdachte de voorwerpen en grondstoffen in de garage heeft zien staan - had verdachte moeten vermoeden dat er voorwerpen en grondstoffen voor het tabletteren van synthetische drugs in zijn garage waren opgeslagen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte en van [medeverdachte] paniekerig reageerden toen de politie om de sleutels van de garage vroeg en de opmerking van [medeverdachte] “dat hetgeen in de garage stond, niet van hen is”.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] in de garage van zijn woning voorwerpen en grondstoffen voorhanden had waarvan hij op zijn minst had moeten vermoeden dat deze bestemd waren voor het tabletteren van synthetische drugs, zoals - in dit geval - MDMA en N-ethyl MDA (MDEA).
Medeplegen van voorhanden hebben van voorwerpen en grondstoffen voor het tabletteren van synthetische drugs dan wel medeplichtigheid daaraan?
Onder feit 2 is primair ten laste gelegde dat [verdachte] al dan niet samen met (een) ander(en) voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft verricht door voorwerpen en grondstoffen voorhanden te hebben voor het tabletteren van synthetische drugs. Subsidiair is aan [verdachte] ten laste gelegd dat hij medeplichtig is geweest aan deze voorbereidingshandelingen door zijn garage ter beschikking te stellen voor de opslag van de aangetroffen voorwerpen en grondstoffen.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het - primair ten laste gelegde - medeplegen van het voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en (een) ander(en).
De bewijsmiddelen wijzen wat de rechtbank betreft zonder meer op betrokkenheid van (een) derde(n) bij de in de garage aangetroffen tabletteerinrichting. De omvang van en de benodigde werkzaamheden voor het tabletteren van MDMA en N-ethyl MDA (MDEA) wijzen daarop.
Uit de verklaring van [verdachte] leidt de rechtbank af dat hij en zijn echtgenote de garage van hun woning ter beschikking hebben gesteld van een onbekend gebleven derde.
[verdachte] en zijn echtgenote hebben de sleutel van de garage aan deze derde gegeven of wisten dat die derde reeds over deze sleutels beschikte. Deze sleutel hing aan een sleutelbos waaraan ook de sleutel van hun woning hing. Door deze handelwijze heeft [verdachte] geduld dat de onbekende gebleven derde te pas en te onpas in zijn garage kon. Deze derde heeft vervolgens dozen in de garage geplaatst. [verdachte] heeft gezien wat de inhoud van deze dozen was en moet de chemische lucht in en om de garage hebben geroken. Toch heeft [verdachte] , hoewel hij tegen zijn echtgenote heeft gezegd dat de spullen weg moesten, niets gedaan en zich daar dus niet van gedistantieerd, terwijl die mogelijkheid er op meerdere momenten wel was. Verdachte had de politie kunnen waarschuwen of de sloten van zijn woning en garage kunnen vervangen, zodat de onbekend gebleven derde daar geen meer toe had. [verdachte] en zijn echtgenote hebben, door de situatie in stand te houden en te dulden dat de onbekende derde rechtstreeks toegang had tot de woning en garage, daar spullen opsloeg en die spullen daar te laten staan, nauw en bewust samengewerkt met deze derde.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen op 16 april 2016 voorwerpen en grondstoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die bestemd waren tot het bewerken en verwerken van MDMA en MDEA.
De rechtbank acht het onder feit 2 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.