ECLI:NL:RBLIM:2016:9043

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
19 oktober 2016
Zaaknummer
03/700205-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet met betrekking tot MDMA en mefedron

Op 18 oktober 2016 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 oktober 2016, waarbij de verdachte en zijn raadsleden, mr. A. Çinar en mr. A.B.E. van Kan, aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het opzettelijk aanwezig hebben van 82.500 tabletten met de harddrugs MDMA en mefedron, en het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van deze drugs. De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de woning van de verdachte door de burgemeester op grond van de Opiumwet geen 'criminal charge' is in de zin van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet ontvankelijk was in de vervolging.

De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met de medeverdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht, en dat hij op zijn minst had moeten vermoeden dat de voorwerpen en grondstoffen in zijn garage bestemd waren voor het tabletteren van synthetische drugs. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het onder feit 1 ten laste gelegde, maar veroordeelde hem voor feit 2 primair tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische klachten en het feit dat hij al twee jaar niet meer werkte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700205-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 oktober 2016,
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 oktober 2016. De verdachte en zijn raadslieden, mr. A. Çinar en mr. A.B.E. van Kan, beiden advocaat te Maastricht, zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De - ter terechtzitting gewijzigde - tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: (primair) samen met (een) ander(en) dan wel alleen opzettelijk 82.500 tabletten met
de harddrugs MDMA en mefedron aanwezig heeft gehad dan wel (subsidiair) dat zij daaraan medeplichtig is geweest.
Feit 2: (primair) samen met (een) ander(en) dan wel alleen voorbereidingshandelingen voor
de productie van, de handel in of de export van harddrugs heeft gepleegd dan wel (subsidiair) dat zij daaraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte, omdat sprake is van een dubbele vervolging. De burgemeester heeft op grond van artikel 13b van de Opiumwet de woning van verdachte en zijn echtgenote voor de duur van 6 maanden gesloten.
Deze bestuursrechtelijke maatregel kan volgens de raadsman, gelet op de aard en zwaarte daarvan - waarbij kan worden gedacht aan de aanzienlijke financiële consequenties en de ontwrichtende werking op het gezinsleven - worden aangemerkt als een “criminal charge” in de zin van artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit brengt met zich dat de officier van justitie in het kader van het
ne bis in idembeginsel niet ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Met betrekking tot dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
Uit inmiddels bestendige jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en rechtbanken volgt dat de bestuursrechtelijke sluiting van een woning geen verdergaande strekking heeft dan het beëindigen van de overtreding van artikel 2, aanhef en onder b en c van de Opiumwet en niet is gericht op het toevoegen van verdergaand leed of nadeel. Dat de sluiting van de woning aanzienlijke financiële en emotionele consequenties voor betrokkenen kan hebben, doet daar niets aan af. Het betreft een herstelsanctie, waarvan er vele zijn in het bestuursrecht. Voor toepassing van deze ordemaatregel is ook niet vereist dat de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet geen “criminal charge” is in de zin van artikel 6, eerste lid van het EVRM. Het verweer van de raadsman dat sprake is van schending van het
ne bis in idembeginsel wordt verworpen. De officier van justitie is dus ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, zoals onder feit 1 primair ten laste is gelegd, samen met medeverdachte [medeverdachte] , tienduizenden tabletten met MDMA en mefedron opzettelijk aanwezig heeft gehad in de woning aan de [adres] in Maastricht. Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, zoals onder feit 2 primair ten laste is gelegd, samen met medeverdachte [medeverdachte] - kort gezegd - voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft verricht. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat in de garage van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] voorwerpen (zoals tabletteermachines, stempels en stempelkoppen) en grondstoffen werden aangetroffen die geschikt zijn voor het slaan van XTC-tabletten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder feit 1 en 2 primair ten laste gelegde bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte en [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt met (een) derde, onbekend gebleven persoon. Verdachte en [medeverdachte] hebben namelijk van meet af aan verklaard dat de aangetroffen voorwerpen en (grond)stoffen in de woning en in de garage niet van hen is. Zij hebben hun woning en garage slechts ter beschikking gesteld voor de opslag van de aangetroffen voorwerpen en (grond)stoffen.
Het onder feit 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 16 april 2016 trad de politie binnen in het pand aan [adres] in Maastricht, omdat daar - volgens een MMA-melding - een hennepkwekerij en/of een XTC-laboratorium zou zijn. [2] [verdachte] , verdachte, woont samen met zijn echtgenote, [medeverdachte] , in deze woning. [3] In de woning trof de politie niets aan dat duidde op de aanwezigheid van een hennepkwekerij en/of XTC-laboratorium. Toen de politie aan [medeverdachte] en [verdachte] vroeg of ze in de garage mochten kijken, reageerden deze paniekerig. [medeverdachte] en [verdachte] begonnen plotseling door de woonkamer te lopen, omdat ze op zoek waren naar de sleutel van de garage. [medeverdachte] zei daarna dat ze de sleutel niet kon vinden. Nadat de politie vroeg om nogmaals goed te kijken en na te denken waar de sleutel kon liggen, pakte [medeverdachte] een bos met sleutels uit het keukenkastje. Zij zei toen dat wat er in de garage stond niet van hen was. In de garage zag de politie onder meer een tabletteermachine staan die gebruikt wordt het drukken van XTC-tabletten. In de garage roken zij een chemische lucht. [4]
Bij de doorzoeking van de woning die daarna plaatsvond trof de politie in de muurkast, onder de trap op de begane grond, kratten aan waarin - in zakken verpakt - in totaal tienduizenden tabletten zaten die MDMA en mefedron bleken te bevatten.
Uit onderzoek van de afdeling Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) van de politie bleek dat het grootste gedeelte van de garage gebruikt was voor het tabletteren van verdovende middelen. In de garage stonk het naar MDMA. De garage was enkel nog bereikbaar via een zijdeur aan de achterzijde van de woning. De loopdeur in de garagepoort kon namelijk niet worden gebruikt, omdat daar kartonnen dozen en vaten voor waren gestapeld. In de garage stond een wasmachine, een droger en een vriezer. In de garage werden de volgende voorwerpen aangetroffen:
  • vier tabletteermachines;
  • een aantal stempels, stempelkoppen en stempelhouders;
  • een mengmachine;
  • een blender;
  • een rondloper met trechter;
  • 4 bruine tonnen van elk netto 50 kilo die geheel gevuld waren met lactose. Het betrof in totaal dus 200 kilo lactose;
  • 10 dozen met daarin telkens een vuilniszak met 25 kilo microcellulose. Het betrof in totaal dus 250 kilo microcellulose.
In de mengmachine werden resten groen poeder aangetroffen dat MDMA en MDEA bleek te bevatten. Ook werd in de garage een bakje met witte ronde pillen, logo diamant, een pot kleurstof “citroengeel” met daarin meerdere kleuren poeder en witte ronde pillen, logo Rolling Stones aangetroffen die MDMA bleken te bevatten. Tot slot werd een pot kleurstof “Ultramarijn” met roze poeder en briefje met opschrift “POES” aangetroffen dat mefedron en MDMA bleek te bevatten.
MDMA, MDEA (ook bekend als N-ethyl MDA) en mefedron zijn vermeld op lijst I van de Opiumwet. Lactose en microcellulose zijn vul- en hulpmiddelen die nodig zijn voor de vervaardiging van MDMA-tabletten. [5]
Tussenconclusie:
De rechtbank stelt vast dat op 16 april 2016 in Maastricht:
  • in een muurkast op de begane grond van de woning aan de [adres] - de woning van [verdachte] en [medeverdachte] -, tienduizenden tabletten lagen die MDMA en mefedron bleken te bevatten;
  • in de garage behorende bij de woning aan de [adres] , voorwerpen (onder meer 4 tabletteermachines, stempels en een mengmachine) en grondstoffen (lactose en microcellulose) werden aangetroffen die gebruikt worden bij het tabletteren van MDMA en N-ethyl MDA (MDEA).
De rechtbank spreekt verdachte partieel vrij van het onder feit 2 ten laste gelegde plegen van voorbereidingshandelingen voor zover dat betrekking heeft op het voorhanden hebben van 300 milliliter BMK. Algemeen bekend is dat BMK wordt gebruikt bij de vervaardiging van amfetamine. Uit de bewijsmiddelen kan slechts worden afgeleid dat de voorwerpen en grondstoffen die in de garage van [medeverdachte] en [verdachte] werden aangetroffen, geschikt waren voor het tabletteren van MDMA en N-ethyl MDA (MDEA). Niet blijkt dat er ook voorwerpen en - afgezien van de BMK - grondstoffen zijn aangetroffen die geschikt zijn voor de productie van amfetamine. Uit de enkele aanwezigheid van BMK kan niet worden afgeleid dat deze grondstof nu voorhanden was met het doel elders nog amfetamine te vervaardigen dan wel dat die grondstof daar stond als een restproduct dan wel overtollige grondstof voor een reeds afgesloten productieproces.
De verklaring van verdachte
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de garage van de woning aan de [adres] in Maastricht aan een bekende ter beschikking heeft gesteld. Deze bekende vroeg aan [verdachte] en zijn echtgenote, [medeverdachte] , of hij spullen in hun garage mocht opslaan. [verdachte] en zijn echtgenote zijn daarmee akkoord gegaan en hebben deze persoon een sleutel van hun garage gegeven. Deze sleutel hing aan een sleutelbos waaraan ook de sleutel van de woning hing. De onbekende heeft dozen in de garage geplaatst. Aanvankelijk waren deze dozen dicht. Later waren de dozen niet meer dicht en kon [verdachte] de inhoud van de dozen zien. Op de zitting zijn aan [verdachte] foto’s getoond van de voorwerpen (onder meer blauwe zakken, een apparaat met een zeef erop en een tabletteermachine) die in de garage zijn aangetroffen. [verdachte] erkende ter zitting deze goederen gezien te hebben. Deze onbekend gebleven persoon is ook in de woning van [verdachte] en [medeverdachte] geweest. [verdachte] constateerde na verloop van tijd dat er een aantal tassen in de woning waren geplaatst. Deze tassen stonden onder de trap (
de rechtbank begrijpt: in de muurkast onder de trap op de begane grond), achter een gordijn. Hij heeft niet gekeken wat er in die tassen zat.
Wetenschap?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden - voor zowel het onder feit 1 als het onder feit 2 ten laste gelegde - is of [verdachte] wist, of in ieder geval had moeten weten dat:
zich tabletten met harddrugs in de muurkast van zijn woning bevonden (feit 1);
zich voorwerpen en grondstoffen voor het tabletteren van MDMA en N-ethyl MDA (MDEA) in de garage van zijn woning bevonden (feit 2).
Met betrekking tot de in de muurkast van de woning aangetroffen tabletten
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist van tabletten met MDMA en mefedron in de muurkast. Hij heeft weliswaar gezien dat er tassen in de muurkast waren geplaatst, maar dat hij niet heeft gekeken wat er in die tassen zat en de inhoud daarvan dus niet heeft gezien. Vervolgens is de vraag of het dossier bewijs bevat waaruit het tegendeel zou kunnen blijven. In het proces-verbaal van bevindingen (pagina 38) staat vermeld dat in de muurkast kratten werden aangetroffen met daarin plastic zakken met pillen. Verbalisant [verbalisant] heeft op de zitting herhaald dat in de muurkast doorzichtige plastic kratten stonden waarin de zakken met tabletten lagen.
De rechtbank kan dan ook niet vaststellen dat in de tassen die verdachte in de woning heeft zien staan de verdovende middelen zaten die later door de politie in plastic kratten in de muurkast werden aangetroffen. In het verlengde daarvan kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte wetenschap had van de aangetroffen verdovende middelen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Met betrekking tot de in de garage aangetroffen voorwerpen en grondstoffen (feit 2).
De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte af dat een onbekend gebleven persoon aan [verdachte] en zijn echtgenote heeft gevraagd hun garage ter beschikking te stellen voor de opslag van spullen. [verdachte] is akkoord gegaan met de opslag van spullen in de garage. Hij heeft ook gezien dat er dozen in de garage zijn geplaatst. Deze waren aanvankelijk dicht. Later heeft [verdachte] ook de inhoud van de dozen kunnen zien. Het LFO heeft daarnaast gerelateerd dat het in en om de garage naar chemicaliën, in dit geval MDMA, stonk. Gelet op de stank - in combinatie met het feit dat verdachte de voorwerpen en grondstoffen in de garage heeft zien staan - had verdachte moeten vermoeden dat er voorwerpen en grondstoffen voor het tabletteren van synthetische drugs in zijn garage waren opgeslagen. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte en van [medeverdachte] paniekerig reageerden toen de politie om de sleutels van de garage vroeg en de opmerking van [medeverdachte] “dat hetgeen in de garage stond, niet van hen is”.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] in de garage van zijn woning voorwerpen en grondstoffen voorhanden had waarvan hij op zijn minst had moeten vermoeden dat deze bestemd waren voor het tabletteren van synthetische drugs, zoals - in dit geval - MDMA en N-ethyl MDA (MDEA).
Medeplegen van voorhanden hebben van voorwerpen en grondstoffen voor het tabletteren van synthetische drugs dan wel medeplichtigheid daaraan?
Onder feit 2 is primair ten laste gelegde dat [verdachte] al dan niet samen met (een) ander(en) voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft verricht door voorwerpen en grondstoffen voorhanden te hebben voor het tabletteren van synthetische drugs. Subsidiair is aan [verdachte] ten laste gelegd dat hij medeplichtig is geweest aan deze voorbereidingshandelingen door zijn garage ter beschikking te stellen voor de opslag van de aangetroffen voorwerpen en grondstoffen.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het - primair ten laste gelegde - medeplegen van het voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet dient sprake te zijn van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en (een) ander(en).
De bewijsmiddelen wijzen wat de rechtbank betreft zonder meer op betrokkenheid van (een) derde(n) bij de in de garage aangetroffen tabletteerinrichting. De omvang van en de benodigde werkzaamheden voor het tabletteren van MDMA en N-ethyl MDA (MDEA) wijzen daarop.
Uit de verklaring van [verdachte] leidt de rechtbank af dat hij en zijn echtgenote de garage van hun woning ter beschikking hebben gesteld van een onbekend gebleven derde.
[verdachte] en zijn echtgenote hebben de sleutel van de garage aan deze derde gegeven of wisten dat die derde reeds over deze sleutels beschikte. Deze sleutel hing aan een sleutelbos waaraan ook de sleutel van hun woning hing. Door deze handelwijze heeft [verdachte] geduld dat de onbekende gebleven derde te pas en te onpas in zijn garage kon. Deze derde heeft vervolgens dozen in de garage geplaatst. [verdachte] heeft gezien wat de inhoud van deze dozen was en moet de chemische lucht in en om de garage hebben geroken. Toch heeft [verdachte] , hoewel hij tegen zijn echtgenote heeft gezegd dat de spullen weg moesten, niets gedaan en zich daar dus niet van gedistantieerd, terwijl die mogelijkheid er op meerdere momenten wel was. Verdachte had de politie kunnen waarschuwen of de sloten van zijn woning en garage kunnen vervangen, zodat de onbekend gebleven derde daar geen meer toe had. [verdachte] en zijn echtgenote hebben, door de situatie in stand te houden en te dulden dat de onbekende derde rechtstreeks toegang had tot de woning en garage, daar spullen opsloeg en die spullen daar te laten staan, nauw en bewust samengewerkt met deze derde.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen op 16 april 2016 voorwerpen en grondstoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededaders wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat die bestemd waren tot het bewerken en verwerken van MDMA en MDEA.
De rechtbank acht het onder feit 2 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte:
Met betrekking tot feit 2 primair:
op 16 april 2016 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het
opzettelijk bewerken en verwerken van een hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en N-ethyl MDA (MDEA), zijnde MDMA en N-ethyl MDA (MDEA) middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- vier tabletteermachines;
- een hoeveelheid stempels, stempelkoppen en stempelhouders;
- een mengmachine;
- een blender;
- een rondloper met vultrechter;
- 200 kilogram lactose en
- 250 kilogram microcellulose
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededaders wisten of
ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Met betrekking tot feit 2 primair:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een voorwaardelijke straf moet worden opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich op 16 april 2016 samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. In de garage van zijn woning werd een professionele tabletteerinrichting aangetroffen. Met de aanwezige tabletteermachines konden tienduizend tabletten per uur worden geslagen. Het heeft er dan ook alle schijn van dat een criminele organisatie deze tabletteerinrichting beheerde. De leden van deze organisatie speelden echter een rol achter de schermen en bleven buiten beeld op het moment dat de tabletteerinrichting werd opgerold.
Het plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet is een ernstig strafbaar feit. Immers is het een feit van algemene bekendheid dat harddrugs grote gevaren opleveren voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van verdovende middelen gepaard met verschillende vormen van overlast en criminaliteit, waardoor de samenleving ernstige schade wordt berokkend. Verdachte en zijn mededader [medeverdachte] hebben door hun handelen bijgedragen aan het in stand houden van het illegale drugscircuit en de daaraan gerelateerde criminaliteit. Hoewel er - daarnaar gevraagd door de rechtbank - geen sprake was van emotionele chantage of druk, hebben verdachte en zijn mededader de onbekend gebleven persoon ook op de zitting uit de wind gehouden. Sterker nog: volgens verdachte was de onbekend gebleven persoon “geen gevaarlijk persoon”. [verdachte] en [medeverdachte] hebben, “vanwege de aard van de persoon”, niet eens willen verklaren of het een man of een vrouw is. Ook de suggesties van de kant van de raadslieden van [verdachte] en [medeverdachte] dat het om de zoon van [medeverdachte] , [naam zoon medeverdachte] , gaat, werden niet bevestigd door beide verdachten. Om die reden worden de gedane suggesties buiten beschouwing gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit zonder meer oplegging van een forse gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank merkt op dat zij, anders dan de officier van justitie, verdachte heeft vrijgesproken van feit 1. Zij komt dan ook tot een lagere straf dan gevorderd door de officier van justitie.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank mede gelet op de inhoud van zijn strafblad, waaruit blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. De rechtbank zal daar bij de op te leggen straf rekening mee houden.
Ook heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsadvies van 30 augustus 2016. Daaruit blijkt dat het leven van verdachte in de war is gebracht sinds het strafbare feit en dat hij daarvan ook persoonlijk last ondervindt. Verdachte heeft al 2 jaar niet meer gewerkt en ontvangt, samen met zijn echtgenote [medeverdachte] , al 2 jaar een zogenaamde IAOW-uitkering van € 1.300,- per maand. Nadat de tabletteerinrichting en drugs in haar woning waren gevonden, heeft de gemeente de woning tot medio november 2016 gesloten. Verdachte en zijn vrouw wonen zolang op een camping. Ook had verdachte psychische klachten toen hij in voorarrest verbleef. Op dit moment is verdacht druk bezig om zijn leven weer structuur te geven. De reclassering kan het risico dat verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt, niet inschatten, omdat de verdachte zich tijdens het opmaken van het rapport op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Wel heeft de reclassering geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen. Het opleggen van reclasseringstoezicht is niet geïndiceerd. Verdachte is volgens de reclassering in staat een taakstraf, indien deze door de rechtbank wordt opgelegd, uit te voeren.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Omdat het recidiverisico lastig in te schatten is - verdachte geeft immers geen openheid van zaken over wie er achter de tabletteerinrichting zit - wordt een deel van deze straf voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van 2 jaren. Het onvoorwaardelijk deel van de straf zal gelijk zijn aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, 100 dagen. Verdachte hoeft dus niet opnieuw naar de gevangenis. Wel is het feit dusdanig ernstig dat de rechtbank daarnaast de maximale taakstraf van 240 uren zal opleggen. Op de zitting is niet gebleken dat verdachte geen taakstraf zou kunnen verrichten.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 180 dagen waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder feit 1 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd.
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar.
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het onder feit 2 primair bewezenverklaard tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt de verdachte voor het onder feit 2 primair bewezenverklaarde tevens tot een taakstraf van 240 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Holthuis, voorzitter, mr. B.G.L. van der Aa en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.J. Reuvers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 oktober 2016.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 april 2016 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 82.500 tabletten, in elk geval enkele tienduizenden tabletten, in ieder geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine en/of mefedron, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA), amfetamine en mefedron (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (ongeveer) 29.976 tabletten, in elk geval bijna 30.000 tabletten, in ieder geval een (grote) hoeveelheid tabletten (in 9 zakken met roze tabletten met opdruk B/D) bevattende mefedron en/of (ongeveer) 43.552 tabletten, in elk geval enkele tienduizenden tabletten, in ieder geval een (grote) hoeveelheid tabletten (in 8 zakken met blauwe tabletten met opdruk B/D) bevattende MDMA, zijnde mefedron en MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een aantal bruine brokken bevattende mefedron en/of MDMA, zijnde mefedron en MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
[naam zoon medeverdachte] en/of een of meer anderen, althans (een) in het onderzoek onbekend gebleven perso(o)n(en), op of omstreeks 16 april 2016 in de gemeente Maastricht, in elk geval in het arrondissement Maastricht, tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig hebben/heeft gehad (ongeveer) 82.500 tabletten, in elk geval enkele tienduizenden tabletten, in ieder geval een (grote) hoeveelheid
van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine en/of mefedron, zijnde MDA, MDMA, N-ethyl MDA (=MDEA), amfetamine en mefedron (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans (ongeveer) 29.976 tabletten, in elk geval bijna 30.000 tabletten, in ieder geval een (grote) hoeveelheid tabletten (in 9 zakken met roze tabletten met opdruk B/D) bevattende mefedron en/of (ongeveer) 43.552 tabletten, in elk geval enkele tienduizenden tabletten, in ieder geval een (grote) hoeveelheid tabletten (in 8 zakken met blauwe tabletten met opdruk B/D) bevattende MDMA, zijnde mefedron en MDMA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een aantal bruine brokken bevattende mefedron en/of
MDMA, zijnde mefedron en MDMA (tlkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) op of omstreeks 16 april 2016 in de gemeente Maastricht opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door de woning en/of de daarbij behorende garage aan de [adres] aan die [naam zoon medeverdachte] en/of die ander of anderen, althans aan die perso(o)n(en) ter beschikking te stellen voor het opslaan en/of bewaren van die hiervoor omschreven harddrugs;
2.
hij op of omstreeks 16 april 2016 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine en/of mefedron, zijnde MDA en/of MDMA en/of
N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine en/of mefedron een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • vijf, althans vier, althans een aantal tabletteermachines en/of
  • een hoeveelheid stempels en/of stempelkoppen en/of stempelhouders en/of
  • een mengmachine en/of
  • een blender en/of
  • een rondloper met vultrechter en/of
  • (ongeveer) 200 kilogram, althans een hoeveelheid lactose en/of
  • (ongeveer) 250 kilogram, althans een hoeveelheid microcellulose en/of
  • (ongeveer) 300 ml, althans een hoeveelheid BMK (gele olieachtige vloeistof),
althans (subsidiair voor de laatste drie gedachtestreepjes) een hoeveelheid grondstoffen (als vulmiddel, hulpmiddel en/of drugsprecursor), voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
[naam zoon medeverdachte] en/of een of meer anderen, althans (een) in het onderzoek onbekend gebleven perso(o)n(en) op of omstreeks 16 april 2016 in de gemeente Maastricht tezamen en in vereniging met elkander en/of met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine en/of mefedron, zijnde MDA en/of MDMA en/of N-ethyl MDA (=MDEA) en/of amfetamine en/of mefedron een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
  • vijf, althans vier, althans een aantal tabletteermachines en/of
  • een hoeveelheid stempels en/of stempelkoppen en/of stempelhouders en/of
  • een mengmachine en/of
  • een blender en/of
  • een rondloper met vultrechter en/of
  • (ongeveer) 200 kilogram, althans een hoeveelheid lactose en/of
  • (ongeveer) 250 kilogram, althans een hoeveelheid microcellulose en/of
  • (ongeveer) 300 ml, althans een hoeveelheid BMK (gele olieachtige vloeistof),
althans (subsidiair voor de laatste drie gedachtenstreepjes) een hoeveelheid grondstoffen (als vulmiddel, hulpmiddel en/of drugsprecursor), voorhanden hebben/heeft gehad, waarvan die [naam zoon medeverdachte] en/of die ander of anderen en/of die perso(o)n(en) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) op of omstreeks 16 april 2016 in de gemeente Maastricht opzettelijk gelegenheid heeft verschaft door de woning en/of de daarbij behorende garage aan de [adres] aan die [naam zoon medeverdachte] en/of die ander of anderen, althans aan die perso(o)n(en) ter beschikking te stellen voor het opslaan en/of bewaren van die hiervoor omschreven voorwerpen en/of stoffen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer LB3RO16110, gesloten d.d. 14 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 634.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2016, pagina 34.
3.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte [verdachte] d.d. 16 april 2016, pagina 542.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 april 2016, pagina’s 34 en 35.
5.Proces-verbaal d.d. 19 april 2016, pagina’s 39 tot en met 41 (SIN AAHV1269NL - 10x doos met vuilniszak met daarin gesealde doorzichtige zak met wit poeder, 25 kg; AAHV1279 - Mengmachine met resten groen poeder; AAHV1280NL - 4x Bruine ton, geheel gevuld met wit poeder, volgens etiket ‘C-260 powder’ 50 kg netto; AAHV1281NL - Bakje met witte ronde pillen, logo diamant en breuklijn, 140 gram netto; AAHV1282NL - Pot kleurstof ‘Citroengeel’ met daarin meerdere kleuren poeder, 1430 gram bruto; AAHV1284NL - Monster ronde witte pillen, logo Rolling Stones uit zakje uit pot kleurstof ‘Lindegroen’ met losse blauwe vierkante pillen en drie zakjes en AAHV1285NL - Pot kleurstof ‘Ultramarijn’ met roze poeder en briefje met opschrift ‘POES’. 404 gram netto), Rapport identificatie drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 29 april 2016, pagina’s 351 tot en met 353 (SIN AAHV1269NL bevat microcellulose; AAHV1279NL bevat PMMA, MDMA en MDEA; AAHV1280NL bevat lactose; AAHV1281NL bevat MDMA; AAHV1282NL bevat MDMA; AAHV1284NL bevat MDMA en AAHV1285NL bevat mefedron en MDMA).